• No results found

maar ook door het feit dat in de steden al veel migranten wonen: dit laatste oefent een

maar ook door het feit dat in de steden al veel migranten wonen: dit laatste oefent een

aantrekkingskracht uit op nieuwe vestigers. Deze vestiging compenseerde in de eerste helft van de jaren negentig het vertrek uit de stad, waardoor de bevolking van de steden per saldo groeide. Daarna daalden de immigratiecijfers, maar binnen de stad was en is nog steeds sprake van een sterke groei in migrantenhuishoudens. De vraag naar woon-ruimte onder deze groepen blijft daardoor hoog56. Met de toename van migrantenhuis-houdens is ook de differentiatie binnen deze groep sterk toegenomen. Er heeft zich in de steden een allochtone middenklasse gevormd die ook op de woningmarkt andere ambi-ties heeft dan vinden van een goedkope (huur)woning.

Huishoudens met middeninkomens blijven overigens de stad verlaten. Met name huishoudens met kinderen trekken naar meer ontspannen woonmilieus in het stedelijk veld. Migratie van en naar de stad is eigen aan de stad. Steeds oefent de stad aantrek-kingskracht uit op jongeren, die na verloop van tijd de stad rijker en ouder verlaten57. De stad wordt daarom ook wel als emancipatiemachine aangeduid. Het debat over de vraag of en in welke mate de inkomenssegregatie - die overigens per stad verschilt - door de verhuisbewegingen toeneemt, is nog gaande.

Variëteit in de bevolking

Niet alleen door het grote aantal migranten is de stedelijke bevolking sterk geva-rieerd: binnen de autochtone stedelijke populatie komen veel verschillende groepen voor. Met de groei van de universiteiten en hogescholen zijn in sommige steden aanzienlijke aantallen jongeren komen wonen. Na het afstuderen en het vinden van een baan verlaten velen de stad, maar bepaalde delen van de stad oefenen onmiskenbaar aantrekkings-kracht uit op ‘oudere jongeren’; dertigers die alleen of met een partner een woning zoe-ken in of aan het stadscentrum. In wijzoe-ken die strategisch zijn gelegen (Lombok te Utrecht, de Amsterdamse Jordaan) zijn zoveel investeringen in tijd en geld in de woning-voorraad verricht, dat dit tot een forse herwaardering van dit soort buurten heeft geleid. Hier zou gesproken kunnen worden van het zelfherstellend58vermogen van buurten.

Ouderen zijn aangewezen op woonruimte die passend is qua woningtype en woonomgeving. Veel woningen in de stad voldoen hier niet aan (bijvoorbeeld geen lift, onveilige omgeving). Ouderen oefenen een duidelijke vraag uit naar passende woningen in diverse prijsklassen, inclusief woonzorgcomplexen59. Waar passende woningen gebouwd worden, blijkt dat oudere huishoudens er (meer) mee aan de stad kunnen wor-den gebonwor-den.

Ook na de suburbanisatiegolf vanaf de jaren zeventig wonen er gezinnen met kin-deren in de stad. Verder verblijft in de steden een groep van dak- en thuislozen. Deze groep is zeer heterogeen: uitgeprocedeerde asielzoekers, zwervers, illegalen, passanten.

56 Centrum voor Onderzoek en Statistiek gemeente Rotterdam, 1997.

57 Zie bijvoorbeeld M. Bik en H. Leijs, 1999.

58 zie onder andere: A. Raspe e.a., 1997.

Stad en wijk: verschillen maken kwaliteit





Stad en wijk: verschillen maken kwaliteit



Schattingen van de omvang van deze groep zijn moeilijk te geven, het gaat echter om een betekenisvolle groep60. Dak- en thuislozen vinden al dan niet tijdelijk een plaats in maatschappelijke opvanginstellingen, waar echter geleidelijk een capaciteitsprobleem is ontstaan. Waar de illegaal in ons land verblijvende personen een plek hebben gevon-den is niet altijd duidelijk, maar ook velen van hen verblijven in de stegevon-den61.

Werkloosheid en inkomens

De inkomenspositie van de 23 grote steden (100.000 of meer inwoners) is de afgelopen vijftig jaar verhoudingsgewijs verslechterd62. Was het inkomen in 1960 nog 2% hoger dan het landelijk gemiddelde, in 1978 was het 3% en in 1994 zelfs 8% lager dan het landelijk gemiddelde. Uiteraard zijn er aanzienlijke verschillen tussen deze 23 steden, maar de gemiddelde trend is veelzeggend63.

In de stad is een onevenredig hoog aandeel van de mensen (langdurig) werkloos, zij behoren vooral tot de categorie van lager opgeleiden. In de grote en middelgrote ste-den lag het aandeel werklozen begin jaren negentig op respectievelijk 11 en 8,4% en daarmee boven het landelijk gemiddelde van 6,9%64. Overigens zijn de verschillen in werkloosheidspercentages tussen de steden ook groot65. De hoge werkloosheid in de ste-den is voor een deel het gevolg van oververtegenwoordiging in de beroepsbevolking van groepen met een aanzienlijk werkloosheidsrisico, zoals minderheden, vrouwen en onge-schoolden.

Er zijn delen van de stad waar hogere concentraties van uitkeringsafhankelijkheid voorkomen dan in andere delen. Hoewel in de afgelopen jaren de werkloosheid gedaald is, hebben vooral de risicogroepen nog weinig van de groeiende werkgelegenheid gepro-fiteerd.

Ruimtelijke concentraties in de stad

Veel van de hier aangestipte problematiek is zichtbaar in ruimtelijke concentra-ties van uiteenlopende aard: er zijn hoge concentraconcentra-ties van etnische minderheden, van uitkeringsafhankelijkheid en van ervaren onveiligheid in de steden. Concentraties van minderheden moeten niet op zichzelf al een probleem genoemd worden. In en buiten Nederland zijn genoeg voorbeelden te vinden van wijken met een hoog aandeel etnische

60 NWR/STAWON, 1997.

61 Voor gegevens hierover zie het onderzoeksproject ‘Multi-etnische stadswijken, illegaliteit en sociale

integratie’. Faculteit der Sociale Wetenschappen, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1998.

62 Jaarboek Welvaartsverdeling 1998 (Kluwer Bedrijfsinformatie en CBS, 1998). De inkomensgegevens

zijn gebaseerd op de fiscale administratie van de belastingdienst; het betreft hier dus een optelsom van individuele inkomens van stadbewoners.

63 Bij de inkomensopbouw van de stad kan ook gekeken worden naar het inkomen per huishouden in

plaats van naar persoon of per inkomenstrekker. Als het inkomen naar huishoudengrootte wordt gestan-daardiseerd, neemt de inkomenskloof tussen stad en ommeland af, maar verdwijnt niet.

64 Sociaal-Cultureel Planbureau, 1998.

65 In Haarlem en Zoetermeer ca. 5%. In Arnhem, Eindhoven, Enschede, Groningen, Maastricht en

