• No results found

In deze bijlage worden analyses getoond die niet relevant genoeg waren om in de scriptie te behandelen, maar zonde zijn om niet in een bijlage te benoemen.

Van baanonzekerheid werd verwacht dat het geloof in complottheorieën zou doen toenemen, maar dat blijkt in tabel 7 niet het geval. Het is echter mogelijk dat baanonzekerheid slechts bij een specifieke groep zorgt voor geloof in complottheorieën. De these van Knight (2000) volgend, heeft de door de mondialiserende economie toegenomen baanonzekerheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt gezorgd voor anomie bij deze groep mensen, die naar complottheorieën grijpen om hun gemarginaliseerde positie te verklaren. Baanonzekerheid zou daarom wel degelijk relevante verbanden moeten opleveren, maar dan bij mensen met laag inkomen in combinatie met anomie. In tabel 11 zijn de resultaten weergegeven van de analyses met deze interactievariabelen, gecontroleerd23 op dezelfde variabelen die gebruikt zijn in tabel 7. In blok 2 is te zien dat baanonzekerheid op zichzelf niet zorgt voor geloof in complottheorieën bij mensen met laag inkomen. Zoals in blok 3 blijkt, zorgt alleen de combinatie van het hebben van een laag inkomen, onzeker zijn over het behoud van je baan, en sociale anomie, voor een toename van geloof in complottheorieën. Baanonzekerheid is dus wel degelijk een relevante verklarende variabele voor geloof in complottheorieën, maar vooral voor deze specifieke groep.

Tabel 11: Interactie inkomen, baanonzekerheid en anomie

Variabelen Blok 1 Blok 2 Blok 3

Sociale anomie ,28*** ,28*** ,25***

Laag inkomen dummy -,02 -,02 -,03

Baanonzekerheid -,04 -,03 -,02

Laag inkomen * baanonzekerheid -,01 -,06

Laag inkomen * sociale anomie ,04

Baanonzekerheid * sociale anomie -,05

Laag inkomen * baanonzekerheid * sociale anomie ,13**

Adjusted R2 ,46 ,46 ,46

* p ≤0,1 ** p ≤0,05 *** p ≤0,01

23 Deze variabelen zijn: postmoderne onzekerheid, gevoel van machteloosheid, zelfwaardigheidsgevoel, etnische

minderheid, Rooms-katholiek, Protestants, Islamitisch, New Age, andere religies, leeftijd, geslacht en opleidingsniveau.

76 Een tweede analyse die wel is uitgevoerd, maar niet in de scriptie is benoemd, is de poging om een grens te vinden tussen sceptici en gelovers, oftewel waar het geloof in complottheorieën overslaat van het plausibel vinden van complottheorieën, naar het daadwerkelijk aanhangen van complottheorieën. Uit de literatuur blijkt dat geloof in complottheorieën als een monologisch geloofssysteem kan werken, waardoor deze theorieën onvervalsbaar worden, en de gelover in steeds meer complottheorieën gaat geloven. Volgens deze redenering zou er dus een omslagpunt kunnen zijn, die te vinden zou zijn door het aantal complottheorieën dat iemand gelooft te meten.

Deze denkbeeldige grens van geloof complottheorieën zou dus een soort tipping point zijn, waar ook het verband met gevoel van zelfwaarde omkeert. Om te testen of er inderdaad een tipping point bestaat zijn er een aantal dummy‟s gemaakt die meten met hoeveel complotstellingen elke respondent het eens was. Omdat het niet zeker is of „eens‟ of „helemaal eens‟ als grens genomen dient te worden, zijn er dummy‟s gemaakt van elke combinatie. Drie dummy‟s waar respondenten respectievelijk één, twee of drie maal „eens‟ of „helemaal eens‟ hebben ingevuld bij een complotstelling, en drie dummy‟s waar respondenten één, twee of drie maal „helemaal eens‟ hebben ingevuld. Voor de duidelijkheid zijn deze dummy‟s in tabel 12 weergegeven.

Tabel 12: Beschrijving dummy’s

Dummy 1 Minstens op één complotstelling ‘eens’ of ‘helemaal eens’ ingevuld Dummy 2 Minstens op twee complotstellingen ‘eens’ of ‘helemaal eens’ ingevuld Dummy 3 Minstens op drie complotstellingen ‘eens’ of ‘helemaal eens’ ingevuld Dummy 4 Minstens op één complotstelling ‘helemaal eens’ ingevuld

Dummy 5 Minstens op twee complotstellingen ‘helemaal eens’ ingevuld Dummy 6 Minstens op drie complotstellingen ‘helemaal eens’ ingevuld

Om te bepalen of er een grens is waar respondenten complottheorieën ineens aanzienlijk veel belangrijker gaan vinden, zijn zes analyses uitgevoerd met valentie als afhankelijke variabele, waar de indicator voor geloof in alle complottheorieën gebruikt is als controlevariabele. Het effect dat de dummy‟s hebben op valentie, staat dus los van hoe sterk respondenten in complottheorieën geloven. Daarnaast is ook het wel of niet lid zijn van, of geabonneerd zijn op een website waar

77 complottheorieën behandeld worden, als controlevariabele toegevoegd. Deze analyse is ook uitgevoerd met deelgedrag als afhankelijke variabele. Voor het testen van het effect van de dummy‟s op zelfwaardigheidsgevoel zijn interactievariabelen gemaakt van de interacties tussen de dummy‟s en zelfwaardigheidsgevoel. Zodoende kan het verschil van het effect van geloof in complottheorieën op zelfwaardigheidsgevoel tussen de dummygroep en de resterende respondenten in kaart gebracht worden. De resultaten van deze analyses zijn in tabel 13 weergegeven.

Tabel 13: Bepaling van de grens tussen gelovers en sceptici

Valentie Deelgedrag Zelfwaardigheidsgevoel

1x eens/helemaal eens ,08 -,04 ,16 2x eens/helemaal eens ,15*** ,09* ,28* 3x eens/helemaal eens ,11 ,15*** ,23 1x helemaal eens ,31 ,11** ,09 2x helemaal eens ,38 ,10** ,10 3x helemaal eens -,02 ,11*** ,13

Wat betreft valentie valt te zien dat het enige significante effect precies legt op de grens waar mensen meer complottheorieën gaan geloven: bij twee maal of vaker instemming met een complotstelling. De effecten bij enkele van de dummy‟s lijken groter, maar waren verre van significant. Het feit dat hier een significant effect gevonden is, zelfs met alle genoemde controlevariabelen, levert een sterk bewijs voor het bestaan van een tipping point. Sceptici kunnen misschien één complottheorie aanhangen, maar zodra ze twee of meer complottheorieën gaan aanhangen, is dit een teken dat het een monologisch geloofssysteem is geworden, en dat de respondent de grens van sceptici naar gelover is gepasseerd.

Bij zelfwaardigheidsgevoel doet hetzelfde effect zich voor: bij twee maal of vaker instemming met een complotstelling, is een positief verband tussen zelfwaardigheidsgevoel en geloof in complottheorieën. Door het toevoegen van de dummy bleek daarnaast ook dat zelfwaardigheidsgevoel bij respondenten die minder dan twee maal instemden met de complotstellingen, nu een negatief verband had met geloof in complottheorieën (hier niet afgebeeld). Hoewel dit verband licht is (B=

78 -0,06) en slechts significant op het p=0,1 niveau, wijst dit erop dat geloof in complottheorieën inderdaad, zoals Byford voorspelde, een positief verband heeft bij gelovers, en zoals uit onderzoek van Swami et al. (2011) bleek, een negatief verband heeft bij andere mensen. Het toevoegen van de dummy was in dit onderzoek echter wel nodig om dit effect bloot te leggen.

Deelgedrag laat andere resultaten zien. Hoewel het eerste significante effect zoals voorspeld begint bij de tweede dummy, is het effect bij de derde dummy het sterkste. Daarnaast zijn de effecten van de drie dummy‟s die meten of de respondent het „helemaal eens‟ was met complotstellingen, ook allemaal significant. Bij deelgedrag kan daarom geen precieze grens worden aangewezen. De resultaten lijken wel te impliceren dat de grens bij deelgedrag iets hoger ligt dan bij valentie en zelfwaardigheidsgevoel. Blijkbaar ligt de grens waar mensen hun overtuigingen volop met anderen gaan delen vlak na de grens waar ze het zelf belangrijk gaan vinden, wanneer ze met minstens drie complotstellingen instemmen.