• No results found

3. Procedurele overwegingen

4.10 Externe veiligheid

Na beëindiging van de activiteiten of een deel daarvan moet een eindonderzoek worden verricht. Indien blijkt dat sprake is van een bodembelasting als gevolg van de activiteiten, zal de bodemkwaliteit hersteld moeten worden. Dit is geregeld in artikel 2.11 van het

Activiteitenbesluit.

4.8 Energie

De Europese Unie heeft een systeem van CO2-emissiehandel ingevoerd dat bepaalde energie-intensieve inrichtingen met een aanzienlijke CO2-uitstoot verplicht CO2 rechten te kopen en de mogelijkheid geeft deze rechten eventueel te verkopen. Dow is verplicht om aan CO2-emissiehandel deel te nemen. Artikel 5.12 van het Bor verbiedt het bevoegd gezag om voor deze inrichtingen voorschriften te verbinden aan de vergunning ter bevordering van een zuinig gebruik van energie. Daarom zijn daarover in deze vergunning geen voorschriften opgenomen.

4.9 Brandveiligheid

Brand is één van de aspecten die tot nadelige gevolgen voor het milieu kunnen leiden en valt dus in beginsel onder de reikwijdte van de Wm/Wabo. Criterium voor het stellen van brandveiligheidseisen is of de nadelige gevolgen voor het milieu door brand zich tot buiten de inrichting kunnen uitstrekken. Brandveiligheidseisen kunnen worden opgesteld vanuit verschillende invalshoeken. Wij streven bij vergunningverlening ingevolge de Wabo een integrale benadering na waarbij onderlinge afstemming plaatsvindt tussen betrokken actoren.

Dit leidt er uiteindelijk toe dat het gewenste brandveiligheidsniveau wordt gerealiseerd.

Onderhavige aanvraag heeft betrekking op de SPP fabriek waar thermoplastische kunststoffen worden geproduceerd. De site bestaat uit: de SAN Trein voor de productie van SAN en de Treinen 4, 5 en 6 voor de productie van ABS en/of HIPS. In de aanvraag wordt verwezen naar de technische en organisatorische maatregelen die door Dow zijn getroffen met als doelstelling om een brand te beheersen.

Op basis van de gegevens uit de aanvraag kan ervan worden uitgegaan dat de omvang van de bedrijfsbrandweerorganisatie en de beschikbare middelen zodanig zijn dat een (beginnende) brand zodanig beheerst kan worden dat geen escalatie plaatsvindt.

4.10 Externe veiligheid

Besluit risico's zware ongevallen 2015

Met het in werking treden van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (verder BRZO) is de Europese Seveso III-richtlijn uit 2012 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Het BRZO richt zich op het beheersen van zware ongevallen en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Dat gebeurt enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (proactie, preventie en preparatie) en anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval voor mens en milieu te beperken (repressie).

Veiligheidsrapport

De uitbreiding is geen relevante wijziging in het kader van het BRZO waardoor bij de aanvraag geen beperkt veiligheidsrapport (*VR) is gevoegd.

Dow heeft voor de gehele inrichting in december 2015 het Veiligheidsrapport 4 (VR-4) ingediend. Op dit moment vindt de beoordeling hiervan plaats waarvoor een aparte procedure geldt in het kader van het Brzo 2015.

Op het moment dat (in 2018) de aanvraag om een revisievergunning voor de gehele inrichting wordt ingediend, wordt het VR-4 betrokken bij de beoordeling.

Beoordeling afstand tot beschermde natuurgebieden

In artikel 2.14 tweede lid van de Wabo juncto artikel 5.11 van het Bor is aangegeven dat het bevoegd gezag, bij het verlenen van een omgevingsvergunning die van toepassing is op een inrichting die onder het BRZO valt, moet zorgen dat er voldoende afstand wordt gehouden ten opzichte van een beschermd natuurgebied. Bij de beoordeling van de afstand moet rekening worden gehouden met ongewone voorvallen binnen de inrichting. Dow geeft in de vergunningaanvraag aan dat de aangevraagde verandering geen effect heeft op de veiligheidsrisico’s. Hiermee blijft de afstand tot waardevolle of kwetsbare natuurgebieden van ten opzichte van de aangevraagde activiteit voldoende.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het besluit externe veiligheid inrichtingen (verder Bevi) heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Hiertoe zijn in het Bevi milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd, welke in de omgevingsvergunning (activiteit milieu) in acht moeten worden genomen of rekening mee moet worden gehouden.

Op grond van artikel 2, eerste lid aanhef en onder a van het Bevi valt Dow onder de reikwijdte van dit besluit. Dow geeft in de vergunningaanvraag aan dat de aangevraagde verandering geen effect heeft op de veiligheidsrisico’s. De aard en toepassing van de gevaarlijke stoffen van de SPP fabriek zijn zodanig dat deze vergunningaanvraag er niet toe leidt dat het plaatsgebonden risico of groepsrisico wijzigt. Er zijn geen nadelige gevolgen op het gebied van externe veiligheid.

Registratiebesluit/Regeling provinciale risicokaart

Op 30 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid in werking getreden. Dow is daarin reeds opgenomen. Na afronding van de vergunningprocedure worden de gegevens in het risicoregister geactualiseerd.

Warenwetbesluit drukapparatuur

Bij Dow is apparatuur in gebruik met een maximaal toelaatbare druk van meer dan 0,5 bar.

Voor deze installatie gelden de eisen zoals die verwoord zijn in het Warenwetbesluit drukapparatuur. Dit besluit is van toepassing op het ontwerp, de fabricage, de overeenstemmingsbeoordeling, de ingebruikneming en periodieke keuring van drukapparatuur, samenstellen en druksystemen waarvan de maximaal toelaatbare druk (PS) meer dan 0,5 bar bedraagt. Het besluit is rechtstreeks werkend, zodat in deze vergunning geen nadere eisen gesteld (mogen) worden aan de uitbreiding. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid is toezichthouder voor het in werking hebben van deze drukapparatuur.

Op- en overslag gevaarlijke stoffen

Ten behoeve van de op- en overslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (verder PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Deze PGS richtlijnen zijn vermeld als Nederlandse informatiedocumenten over BBT in de bijlage van de Mor (voorheen in de Regeling aanwijzing bbt-documenten).

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15)

Voor de opslag en/of overslag van verpakte gevaarlijke stoffen is de PGS 15 opgesteld. In de aanvraag is weergegeven dat wordt voldaan aan PGS 15:2011. In de bijlage bij de Mor is PGS 15:2016 (versie 1.0 september 2016) aangewezen als BBT document. Wij hebben hierbij een vergelijk gemaakt tussen de twee versies en zien geen aanleiding om aan te nemen dat de SPP fabriek niet kan voldoen de versie die in de voorschriften is opgenomen.

Uit de aanvraag blijkt dat binnen de SPP fabriek sprake is van buitenopslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen op verschillende locaties, waarbij per locatie maximaal 10 ton aan gevaarlijke (afval)stoffen wordt opgeslagen. In voorschrift 5.4.1 van deze vergunning is vastgelegd aan welke onderdelen van de PGS 15:2016 (versie 1.0 september 2016) de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen moet voldoen.

Opslag van gasflessen

Binnen de SPP fabriek bevindt zich op twee locaties een buitenopslag met gasflessen. Op deze opslagen is de PGS 15 van toepassing. In voorschrift 5.4.2 tot en met 5.4.4 is vastgelegd waaraan deze opslag met gasflessen moet voldoen en welke eisen uit de PGS 15:2016 (versie 1.0, september 2016) van toepassing zijn. Ook vindt op enkele locaties binnen de SPP fabriek buitenopslag van ademluchtflessen plaats. In bijlage H van PGS 15 (versie 1.0 september 2016) is aangegeven dat voor de opslag van ademluchtflessen een vrijstelling geldt.

In de vergunningaanvraag is beschreven dat ten noorden van Trein 5 een laad- en losplaats aanwezig is waar DOWTHERMTM (thermische olie) wordt geladen in een tankcontainer, of vanuit een tankcontainer wordt gelost in een andere voorraadtank. Niet duidelijk is of de betreffende tankcontainers binnen de SPP fabriek worden opgeslagen. Omdat op de opslag van (tank)containers PGS 15 van toepassing is hebben wij gemeend om voor de zekerheid voorschrift 5.4.6 in deze vergunning op te nemen. In dit voorschrift staat aan welke onderdelen van de PGS 15:2016 (versie 1.0, september 2016) de opslag van (tank)containers met gevaarlijke stoffen moet voldoen.

Opslag van stoffen in verticale cilindrische tanks waarop PGS 29 van toepassing is

Voor de opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks is de PGS 29 “Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks”

opgesteld. Binnen de SPP fabriek bevinden er opslagen welke onder de werkingssfeer van bovenstaande richtlijn vallen. Met betrekking tot de PGS 29 (en de PGS 30) zijn eerder twee omgevingsvergunningen (23 april 2014, kenmerk W-WOV1140007/00063461 en 6 augustus 2015, kenmerk W-WOV150005/0010664) verleend voor alle tanks waarop de PGS 29 en de PGS 30 van toepassing zijn verklaard binnen de gehele inrichting. Voor het overzicht is er voor gekozen om alle opslagtanks binnen de gehele inrichting welke onder bovenstaande richtlijnen vallen bij elkaar te houden onder de daartoe specifieke vergunningen. De voorschriften uit deze vergunningen blijven ook van toepassing op onderhavige verandering. In deze vergunning zijn daarom geen voorschriften opgenomen voor de opslag van stoffen in tanks waarop de PGS 29 van toepassing is.

Opslag van stoffen in chemicaliën tanks waarop PGS 29 niet van toepassing is

Zoals uit de vergunningaanvraag blijkt is de PGS 29 niet op alle chemicaliën tanks van toepassing. De tanks waarop de PGS 29 niet van toepassing is voldoen aan de eisen zoals opgenomen in de BREF EFS. Daarnaast hebben wij in deze vergunning voorschriften opgenomen voor tanks waarop PGS 29 en/of PGS 30 niet van toepassing is en waarin GHS-geclassificeerde stoffen worden opgeslagen. Hiermee wordt voldaan aan BBT.

Opslag van organische peroxiden (PGS 8)

Voor de opslag van organische peroxiden is de PGS 8 opgesteld. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de SPP fabriek sprake is van opslag voor organische peroxiden. De opslag vindt plaats in een vrijstaand enkellaags gebouw bestaande uit twee compartimenten waar in totaal maximaal 4500 kg organische peroxiden van opslaggroep 2 worden opgeslagen. In voorschrift 5.6.1 van deze vergunning is vastgelegd aan welke onderdelen van de PGS 8 (versie 1.0 december 2011) moet worden voldaan. In de aanvraag verzoekt Dow te mogen afwijken van paragraaf 4.6.4 “Brandbestrijding” uit de PGS 8, waarin een uitgangspuntendocument (verder UPD) ten aanzien van brandbeveiligingsinstallatie(s) is voorgeschreven. Aangezien het gaat om een bestaande opslag waarvoor geen UPD beschikbaar is, maar waar door de aanwezigheid van een bedrijfsbrandweer sprake is van een acceptabel beschermingsniveau hebben wij paragraaf 4.6.4 uitgezonderd in voorschrift 5.6.1 van deze vergunning.

Tevens wordt door de aanvrager verzocht om op enkele punten op basis van gelijkwaardigheid te mogen afwijken van de PGS 8, waarbij wel hetzelfde beschermingsniveau wordt bereikt als de PGS 8 beoogt. Het om de volgende punten:

1. het kunnen aflezen van de temperatuur van de opslag in de controlekamer in plaats van nabij de opslagvoorziening;

2. he uitvoering van de elektrische installatie conform EXIIB en EXIICT5 in plaats van de in PGS 8 voorgeschreven uitvoering conform EXIIBT3;

3. het wegspoelen van gemorste peroxiden in plaats van het gebruik van absorptiemiddel;

4. het op inrichtingsniveau invulling geven aan ge- en verboden en toegangsbeperkingen.

Ad 1. Uit de aanvraag blijkt dat de voor de bij de SPP fabriek opgeslagen organische peroxiden geen actieve koeling vereist is. PGS 8 schrijft voor dat bij actieve koeling de opslagtemperatuur nabij de opslag moet kunnen worden afgelezen. Dit geldt ook als de opslagvoorziening is uitgerust met ruimteverwarming. Ook dit is niet in de aanvraag opgenomen. De eis uit PGS 8 om de temperatuur nabij de opslagvoorziening te kunnen aflezen is naar onze mening daarom niet van toepassing, zodat er geen reden is om niet te kunnen instemmen met het aflezen van de opslagtemperatuur in de controlekamer in plaats van nabij de opslagvoorziening.

Ad 2. Elektrische apparatuur in de opslagvoorziening moet voldoen aan de eisen voor EXIIBT3 conform het Warenwetbesluit explosieveilig materieel. Ook al zijn wij van mening dat de gevraagde afwijking hiervan kan worden toegestaan zijn wij in deze echter geen bevoegd gezag. Het verzoek om te mogen afwijken dient in dit geval te worden voorgelegd aan de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Ad 3. Het wegspoelen van gemorste organische peroxiden naar een opvangvoorziening (containment) is in de situatie bij Dow naar onze mening verantwoord omdat door het gebruik van water de organische peroxiden verder verdund worden en daarmee de risico’s afdoende worden beperkt. Voor de verwerking van afvalwaterstromen vanuit alle Dow fabrieken is op het terrein van Dow een afvalwaterzuivering (BIOX) aanwezig. In de vergunning van de BIOX (later dit jaar te reviseren) is geregeld hoe wordt omgegaan met het afvalwater van de verschillende fabrieken. Indien afvalwaterstromen niet kunnen worden verwerkt zullen zij als gevaarlijk afval uit de inrichting worden afgevoerd. De verwerking van de met water verdunde gemorste organische peroxiden uit de containment zal in de revisievergunning van de BIOX aandacht krijgen. De verplichte aanwezigheid van absorptiemateriaal in de opslagvoorziening van organische peroxiden van de SPP fabriek is naar onze mening niet noodzakelijk.

Ad 4. Uit de aanvraag wordt onvoldoende duidelijk in hoeverre de invulling op inrichtingsniveau afwijkt van hetgeen in PGS 8 is voorgeschreven. Om die reden houden wij vooralsnog vast aan de in PGS 8 voorgeschreven ge-/verboden en toegangsbeperkingen en zal hier in de SPP fabriek aan moeten worden voldaan.

Naast vorenstaande punten heeft Dow verzocht om te mogen afwijken van de maximaal toegestane grootte van doseervaten voor organische peroxiden. In de aanvraag is omschreven welke beheersmaatregelen zijn getroffen voor een veilig gebruik van de betreffende doseervaten. De genoemde beheersmaatregelen in combinatie met de aanwezigheid van de bedrijfsbrandweer van Dow maken dat wij kunnen instemmen met de gevraagde afwijking. Dit is vastgelegd in voorschrift 5.6.2.

Tot slot hebben wij in voorschrift 5.6.3 opgenomen dat Dow in de aanvraag om de revisievergunning later dit jaar (2017) moet aantonen dat gebouwen waarin zich personen bevinden, opslaglocaties van brandbare stoffen en/of onderdelen van procesinstallaties waarin zich brandbare stoffen bevinden buiten de 10 kW-contour liggen van de opslagvoorziening voor organische peroxiden.

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van de risico’s als gevolg van de activiteiten zijn wij van mening dat wanneer binnen de inrichting conform de aan deze vergunning verbonden voorschriften c.q. de voorschriften verbonden aan de vergunningen van 23 april 2014 en 6 augustus 2015 en andere wettelijke regels gewerkt wordt, er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor de omgeving ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen en dat de ‘rest’ risico’s in voldoende mate worden beheerst.