• No results found

Internationale verplichtingen

3.2 Enkele tegenargumenten

3.2.3 Externe factoren

Naast theoretische en praktische bezwaren bestaan andere redenen om van vervolging af te zien. Zo zullen Nederlandse bedrijven vrezen voor hun internationale concurrentiepositie wanneer zij meer dan buitenlandse bedrijven binnen de lijntjes moeten kleuren. Dit ‘level playing field’- argument vormt tevens de reden dat Nederlandse bedrijven graag meewerken aan het gevoerde Nederlandse mvo-beleid. Scherpere handhaving daarentegen zou voor Nederlandse bedrijven ook een positief effect kunnen hebben, omdat zij op mvo-gebied zo eerder tot normconform en dus wenselijk beleid komen. Dat zou iets kunnen zijn dat bedrijven juist nastreven, hetgeen ook positieve gevolgen kan hebben op de concurrentiepositie.

Een strafrechtelijk onderzoek en een eventuele bestraffing hebben mogelijk grote gevolgen op het imago en van het Nederlandse bedrijf. Negatieve publiciteit kan

consumentengedrag flink beïnvloeden. Naast imagoschade kan dit ook financiële gevolgen hebben voor met name de beurspositie van het bedrijf.199 Ook de bestraffing zelf kan tot fors financieel nadeel voor de onderneming leiden. Dit zou naar mijn mening voor rekening van de onderneming moeten komen en geen belemmering mogen vormen.

Tot slot zou een proces zich ook tegen de overheid en het OM kunnen keren. Daarbij

195 Kamerstukken II, 2012/13, 33 572, nr. 6, par. 2 196 De Hullu 2014, p. 152

197 Crijns 2012

198 Kristen 2010, p. 178

46

kunnen de media en de vervolgde onderneming een grote rol spelen. Dan kan kritiek op de vervolging ontstaan. Het ‘verliezen’ van de zaak kan dan negatief werken voor het gezag en het vertrouwen in de overheid. Anderzijds geeft een succesverhaal juist gehoor aan het ontstane maatschappelijk draagvlak.200

Tegen de beslissing om niet tot vervolging over te gaan staat enkel beroep bij het Gerechtshof op grond van artikel 12 Sv open. De mogelijkheid om hierover te klagen beperkt zich echter tot direct belanghebbenden en onder strenge voorwaarden ngo’s.201 De toets door het Hof is bovendien marginaal. Bezien vanuit de derde pijler van de UN Guiding Principles vallen daar enkele kritische noten bij te plaatsen.202

200 WODC Rapport 2015, p. 136; Kristen 2010, p. 179 201 Kristen 2010, p. 181

47

3.3 Deelconclusie

In dit laatste hoofdstuk werden enkele argumenten vóór en tegen het gebruik dan wel het intensiveren van het gebruik van het strafrecht beschreven. Voorop stond de constatering dat vooralsnog geen strafrechtelijke veroordelingen van Nederlandse multinationale ondernemingen wegens internationale mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden.

Het strafrecht dient allereerst bepaalde doelen, waaronder normbekrachtiging, vergelding, speciale- en algemene preventie en reparatie. Verder kent het strafrecht verschillende

sanctiemogelijkheden, waarvan de geldboete zich voor bestraffing van een rechtspersoon het best leent. Een betrokken natuurlijk persoon zou daarnaast een vrijheidsstraf kunnen uitzitten.

Doordat gevallen van internationale mensenrechtenschendingen voorlopig via civiele kant worden afgedaan, wordt voorbijgegaan aan de strafdoelen. De overheid en het OM gebruiken daarom niet de machtsmiddelen die zij hebben om normconform gedrag af te dwingen.

Bovendien zou het strafrecht een waardevolle toevoeging aan het civiele recht kunnen leveren. Bewijsvergaring kan gemakkelijker en meer gelegitimeerd door het Openbaar Ministerie plaats hebben dan door benadeelde slachtoffers. Ook kan een schuldvaststelling door de strafrechter betekenis hebben voor het toekennen van de schadeclaim van benadeelden. Tot slot biedt het strafrecht de mogelijkheid voor benadeelden zich te voegen in het proces en spreekrecht uit te oefenen.

Wellicht het belangrijkste argument dat in dit onderzoek naar voren kwam is de rol die de Nederlandse overheid speelt binnen het strafrecht, die zij niet speelt in de nu gebruikte civiele afdoening. Het strafrecht biedt namelijk de mogelijkheid tot handhaving van normen in de vorm van een vervolging door het Openbaar Ministerie. Binnen de context van mvo ontbreekt het vooralsnog aan handhavingsmechanismen. Ook dient de overheid de maatschappelijke belangen. Van belang zijn voorts de op Nederland rustende geldende internationale verplichtingen, als gevolg waarvan mensenrechten beschermd moeten worden en een remedy geboden moet worden voor slachtoffers van schendingen. Deze vloeien voort uit de UN Guiding Principles en

mensenrechtenverdragen. Hoewel deze niet expliciet het gebruik van het strafrecht voorschrijven, valt dat toch goed te betogen wanneer de vergelijking wordt gemaakt met positieve verplichtingen die volgen uit het EVRM. Daaruit volgt namelijk wel degelijk dat in bepaalde gevallen het strafrecht de voorgeschreven wijze vormt.

48

Daarentegen bestaan enkele gewichtige praktische bezwaren tegen het gebruik van het strafrecht. Vervolging is duur en kost veel capaciteit. Internationale samenwerking en dus bewijsvergaring kan het proces bemoeilijken. Het OM kan daarom op gronden van het algemeen belang of vanwege de onhaalbaarheid van de zaak afzien van vervolging. Daarnaast wordt in de literatuur een aantal theoretische bezwaren genoemd. Zo zou het strafrecht slechts als ultimum remedium gebruikt moeten worden. Bovendien zou Nederland zich niet met extraterritoriale kwesties bezig moeten houden en de problemen door het betrokken land zelf laten oplossen. Door vervolging zou het OM het overheidsbeleid doorkruisen. Verder zou een strafproces enkele negatieve externe gevolgen voor de onderneming of de overheid met zich meebrengen.

Na afweging van bovenstaande argumenten concludeer ik dat het strafrecht absoluut een

toegevoegde waarde kan zijn in gevallen van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen in het buitenland. Vooral het feit dat de Nederlandse overheid in de vorm van het OM een ruimere invulling kan geven aan haar verplichtingen om mensenrechten te beschermen acht ik van groot belang. Het gebruik van het strafrecht doet daarnaast niets af aan het reeds gebruikte civiele recht, maar dient naast de belangen van slachtoffers ook die van de samenleving én kan

daadwerkelijk iets toevoegen aan het aansprakelijkheidsrecht. Bovendien biedt het strafrecht bij uitstek handhavingsmechanismen, hetgeen vooralsnog ontbreekt in de mvo-context. Passief toekijken en de markt stimuleren vrijwillig aan compliance te doen lijkt mij te vrijblijvend.

De genoemde bezwaren wegen daar niet tegen op. Ingeval van

mensenrechtenschendingen dient het uitgangspunt te zijn dat vervolgd wordt. Juist omdat het algemeen belang gebaat is bij vervolging, zou de opportuniteit in het voordeel van het strafrecht moeten uitvallen. Dat een onderzoek moeilijk en duur is mag daar niet aan in de weg staan. Natuurlijk moet het strafrecht als ultimum remedium en zeker ingeval van extraterritoriale strafbare feiten niet te pas en te onpas worden ingezet, maar indien Nederlandse bedrijven zich schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen en een vorm van straffeloosheid dreigt doordat het getroffen land de verantwoordelijke niet vervolgt, kan een strafrechtelijk proces betekenisvol zijn voor mens en milieu wereldwijd.

49

Conclusie

Er is een internationale trend zichtbaar waarbij ondernemingen in toenemende mate

verantwoordelijk worden gehouden voor hun buitenlands mensenrechtenbeleid. Het strafrecht speelt daarbij echter nauwelijks een rol, terwijl dit om verschillende redenen wel wenselijk zou zijn. Dit onderzoek verkent daarom de mogelijkheden en redenen om het Nederlands strafrecht toe te passen dan wel het gebruik van het strafrecht te intensiveren in gevallen van

extraterritoriaal gepleegde mensenrechtenschendingen door Nederlandse (multinationale) ondernemingen.

In het eerste hoofdstuk zijn voldoende wettelijke mogelijkheden binnen het Nederlands strafrecht beschreven om een rechtspersoon, diens feitelijk leidinggevenden én moederondernemingen binnen een concernverhouding strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor strafbare feiten. Kortgezegd kan dit via de daderschapsconstructie uit artikel 51 Sr en via de deelnemingsvormen. Daarnaast bestaan ruime mogelijkheden om deze feiten, ook indien zij extraterritoriaal zijn gepleegd, onder de Nederlandse rechtsmacht te brengen. Hierbij zijn financiële delicten, zoals belastingontduiking en fraude, reeds opgenomen in het Wetboek van Strafrecht of een bijzondere wet. Dit onderzoek verkent daarom normschendingen binnen het dynamische en snel

ontwikkelende gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daar staan immers people, planet en profit centraal.

Het initiatief om mvo-normen meer vast te leggen in geschreven afspraken komt de laatste decennia vanuit nationale- en internationale hoek. Enkele internationale soft law mvo-normen zijn de OECD Guidelines en de UN Guiding Principles. Zolang deze niet in nationale wetgeving zijn omgezet kennen deze echter geen handhavingsmechanismen. Desondanks behelzen zij positieve verplichtingen voor de lidstaten, waaronder de duty to protect en het bieden van voldoende remedy voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen. De Nederlandse overheid ziet mvo-compliance echter als iets vrijwilligs.

Naast pure soft law bestaan enkele instrumenten die wettelijke status hebben gekregen. Deze zien vooral op transparantie en verantwoording van mvo-beleid in jaarverslagen. De Corporate

Governance Code is daar het beste voorbeeld van. Bovendien blijkt dat de civiele rechter open normen invult aan de hand van mvo-normen binnen een onderneming of branche.

50

Wel bestaan enkele strafbepalingen die mensenrechten beschermen. Deze volgen ten eerste uit het commune strafrecht en hebben vaak extraterritoriale werking. Te denken valt aan delicten als doodslag of mensenhandel. Culpoze delicten als dood door schuld kennen vaak een zorgplicht. Schending hiervan levert verwijtbaarheid in strafrechtelijke zin op. Indien een onderneming niet voldoende due diligence betracht kan dit eerder schending van een zorgplicht opleveren.

Strafbepalingen in bijzondere wetgeving, zoals arbeids- en milieurecht blijven daarentegen beperkt tot Nederland en lenen zich daarom (nog) niet voor toepassing op internationaal mvo. Voornaamste argument vóór het gebruik van het strafrecht in gevallen van extraterritoriale mensenrechtenschendingen door Nederlandse bedrijven is voor de overheid allereerst het operationaliseren van de strafdoelen, waaronder normbekrachtiging, vergelding en preventie. Bovendien kan het strafrecht het wél gebruikte aansprakelijkheidsrecht goed ondersteunen en kunnen deze rechtsgebieden uitstekend naast elkaar worden gebruikt. Tot slot zou de

Nederlandse overheid door het strafrecht te gebruiken de mvo-normen kunnen handhaven, het maatschappelijk belang van de samenleving dienen en tegemoetkomen aan de verplichtingen die onder de UN Guiding Principles op haar rusten, met name onder de eerste en derde pijler

daarvan. Enkele tegenargumenten, waaronder praktische en theoretische bezwaren en eventuele externe gevolgen, wegen mijns inziens niet op tegen de voordelen van het gebruik.

Concluderend kent het strafrecht ruime mogelijkheden om een rechtspersoon en diens

leidinggevenden aansprakelijk te stellen voor extraterritoriale mensenrechtenschendingen. Om bovenstaande redenen zou dat in mijn ogen van toegevoegde waarde zijn. Daarom zal ik

adviseren tot intensiever gebruik van het strafrecht om mensenrechten te beschermen. Hiertoe zal ik enkele aanbevelingen doen.

51

Aanbevelingen

Gelet op de bevindingen uit dit onderzoek bestaan er naar mijn mening reeds voldoende mogelijkheden om een Nederlands (moeder)bedrijf en haar leidinggevenden strafrechtelijk te vervolgen. Ook om extraterritoriale strafbare feiten onder de Nederlandse rechtsmacht te brengen bestaan voldoende mogelijkheden.

Met betrekking tot het materieel strafrecht zie ik echter toch ruimte voor verbetering ten aanzien van de bescherming van mensenrechten wereldwijd. Onder het commune strafrecht bestaan talloze strafbepalingen die mensenrechten beschermen, zowel doleus als culpoos. Te denken valt aan delicten als doodslag, dood door schuld en mensenhandel. De wetgever zou echter het invoeren van enkele nieuwe strafbepalingen kunnen overwegen, met name binnen het milieustrafrecht. Veel milieustrafbepalingen kennen namelijk géén extraterritoriale werking. Daarmee zijn grote milieurampen zoals in Ivoorkust of Nigeria niet onder de Nederlandse rechtsmacht te brengen. Daarom zal ik aanbevelen nader onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden om onder bepaalde omstandigheden extraterritoriale werking te geven aan milieustrafbepalingen. In zekere zin geldt hetzelfde voor bepalingen van arbeidsrecht.

Veel mvo-normen behoren nog altijd tot het soft law. Deze instrumenten – vaak van

internationaalrechtelijke aard – dienen geïmplementeerd te worden in de nationale wetgeving en met name in het nationale beleid. Vooral de UN Guiding Principles richten twee pijlers tot de lidstaten. De Nederlandse overheid zou zich meer gelegen moeten laten liggen aan de daaruit volgende voorschriften. Vooral het verruimen van de mogelijkheden om invulling te geven aan de ‘duty to protect’ verdient aanbeveling. Deze pijler vormt een positieve verplichting voor de overheid. Toekijken hoe de bedrijvensector aan zelfregulering doet, nog altijd zonder dat handhaving van de normen mogelijk is, voldoet naar mijn mening niet aan die verplichting. Bovendien dient de overheid met deze passieve houding geen maatschappelijke belangen. Zij zou daarom niet alleen stimulerend, maar ook als handhaver aan de slag moeten met mvo- normen.

52

Ondanks het bestaan van enkele strafnormen worden gevallen van mensenrechtenschendingen vooralsnog namelijk niet strafrechtelijk vervolgd. Om haar eigen strafdoelen te operationaliseren zal de overheid in de vorm van het OM daarom tot vervolging over moeten gaan, uiteraard slechts ingeval van zeer ernstige extraterritoriale mensenrechtenschendingen door Nederlandse bedrijven. De bal ligt dan allereerst bij de ‘grote’ overheid, die tot een ander mvo-beleid moet komen waarin zij minder uitgaat van vrijwillige compliance. Daarnaast dient het College van Procureurs-Generaal tot een ander vervolgingsbeleid te komen. Bij uitstek het Functioneel Parket van het OM is in staat grote Nederlandse bedrijven ter verantwoording te roepen. Daarom pleit ik voor een andere priorisering van de capaciteiten binnen het OM en het opleiden van op dit

gebied deskundige openbaar aanklagers. Mensenrechtenschendingen zijn dusdanig ernstig en treffen zo veel mensen dat hiertegen streng moet worden opgetreden. Nederland zou moeten nastreven om hier een van de voorlopers in te worden. Het gebruik van het strafrecht zou daarbij een logisch en bijzonder geschikt middel vormen.

53

Literatuur- en jurisprudentielijst

Literatuur

Bleichrodt & Vegter 2016

F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016.

Rapport Castermans & Weide, van der 2009

A.G. Castermans & J.A. van der Weide, De juridische verantwoordelijkheid van Nederlandse moederbedrijven voor de betrokkenheid van dochters bij schendingen van fundamentele, internationaal erkende rechten (Rapport op verzoek van de Staatssecretaris van Economische Zaken), Leiden 2009 (online publiek).

Crijns, AA 2012, 11

J.H. Crijns, ‘Strafrecht als ultimum remedium. Levend leidmotief of archaïsch desideratum?’, Ars Aequi 2012, 11, afl. 1, p. 11-18.

De Hullu 2015

J. De Hullu, Materieel Strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Wolters Kluwer 2015.

De winst van waarden 2000

De winst van waarden. Advies over maatschappelijk ondernemen (SER-advies 00/11 van 15 december 2000 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken), Den Haag: SER 2000 (online publiek).

Dolman, in: T&C Strafrecht 2016

M.M. Dolman, commentaar op Titel V, in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst en Commentaar Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016.

54

Eijsbouts 2010

A.J.A.J. Eijsbouts, ‘Elementaire beginselen van Maatschappelijk Verantwoord

Ondernemerschap’, in: Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Preadviezen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, deel 2010-I), Deventer: Kluwer 2010, p. 39-119.

Eijsbouts e.a. 2010

A.J.A.J. Eijsbouts, F.G.H. Kristen, J.M. de Jongh, A.J.P. Schild & L. Timmerman,

‘Maatschappelijk (verantwoord) ondernemen: naast, in of met recht?’ in: Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Preadviezen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, deel 2010-I), Deventer: Kluwer 2010, p. 1-37.

Enneking, NJB 2010, 318

L.F.H. Enneking, ‘Aansprakelijkheid via ‘foreign direct liability claims’. Den Haag is weer even de ‘Legal Capital of the World’’, NJB 2010, 318, afl. 7, p. 400-406.

Enneking, ERPL 2008, 2

L.F.H. Enneking, ‘The common denominator of the Trafigura case, foreign direct liability cases and the Rome II Regulation. An essay on the consequences of private international law for the feasibility of regulating multinational corporations through tort law’, European Review of Private Law 2008, afl. 2, p. 283-311.

Enneking 2012

L.F.H. Enneking, Foreign direct liability and beyond. Exploring the role of tort law in promoting international corporate social responsibility and accountability, Den Haag: Eleven International Publishing 2012.

Gelder, van & Ryngaert, TBS&H 2017, 3

E.M. van Gelder & C.M.J. Ryngaert, ‘Vervolging van ondernemingen voor schendingen van mensenrechten. Mogelijkheden naar Nederlands strafrecht’, TBS&H 2017, afl. 3, p. 118-123.

55

Hendriks 2010

L.E.M. Hendriks, Milieustrafrecht, Deventer: Kluwer 2010.

Hornman 2016

M. Hornman, De strafrechtelijke aansprakelijkheid van leidinggevenden van ondernemingen. Een beschouwing vanuit multidimensionaal perspectief, Den Haag: Boom juridisch 2016.

Lambooy 2010

T.E. Lambooy, Corporate Social Responsibility. Legal and semi-legal frameworks supporting CSR, Deventer: Kluwer 2010.

Kelk 2013

C. Kelk, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013.

Kesteloo 2013

A.N. Kesteloo, De rechtspersoon in het strafrecht, Deventer: Kluwer 2013.

Kristen 2010

F.G.H. Kristen, ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen en strafrecht’, in: Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Preadviezen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, deel 2010-I), Deventer: Kluwer 2010, p. 121-189.

Krukkert FM 2018, 151

I.J. Krukkert, ‘Strafdoelen in het strafrecht’, FM 2018, afl. 151, 6.3.1.1 (online publiek).

Ruggie 2008

J. Ruggie, Protect, respect and remedy. A framework for business and human rights, New York: United Nations 2008, A/HRC/8/5 (online publiek).

56

Ryngaert, Criminal Law Forum 2018, 29

C.M.J. Ryngaert, ‘Accountability for corporate human rights abuses. Lessons from the possible exercise of Dutch national criminal jurisdiction over multinational corporations’, Criminal Law Forum 2018, 29, afl. 1, p. 1-24 (online publiek).

Strien, van 1996

A.L.J. van Strien, De rechtspersoon in het strafproces. Een onderzoek naar de procesrechtelijke aspecten van de strafbaarheid van rechtspersonen, Den Haag: Sdu Uitgeverij 1996.

Torringa 1988

R.A. Torringa, De rechtspersoon als dader. Strafbaar leidinggeven aan rechtspersonen, Arnhem: Gouda Quint 1988.

WODC Rapport 2015

L.F.H. Enneking, F.G.H. Kristen, K. Pijl, H.T. Waterbolk, J.M. Emaus, M. Hiel, A.L.M. Schaap & I. Giesen, Zorgplichten van Nederlandse ondernemingen inzake internationaal

maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een rechtsvergelijkend en empirisch onderzoek naar de stand van het Nederlands recht in het licht van de UN Guiding Principles (WODC Rapport op verzoek van het Ministerie van Veiligheid en Justitie), Utrecht: WODC 2015 (online publiek).

Wolswijk 1998

H.D. Wolswijk, Locus delicti en rechtsmacht, Deventer: Gouda Quint 1998.

Zwalve-Erades, TO 2015

H.J. Zwalve-Erades, ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Nederland. Hoe vrijwillig/verplicht* is dat? (* doorhalen wat niet van toepassing is)’, TO april 2015, nr. 1.

57

Jurisprudentie

Hoge Raad der Nederlanden

HR 27 januari 1948, NJ 1948, 197, ECLI:NL:HR:1948:98 (V en D-ameublementen) HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378, m.nt. B.V.A. Röling (IJzerdraad)

HR 6 april 1954, NJ 1954, 368 (Singapore)

HR 16 juni 1981, NJ 1981, 586, concl. A-G Biegman-Hartogh (Papa Blanca) HR 19 november 1985, NJ 1986, 125 en 126, m.nt. A.C. ‘t Hart (Slavenburg I) HR 21 oktober 1986, NJ 1987, 362

HR 16 december 1986, NJ 1987, 321 m.nt. A.C. ’t Hart (Slavenburg II); HR 23 februari 1993, NJ 1993, 605, m.nt. A.C. ’t Hart (Rode vloeistof) HR 9 juni 1995, NJ 1996, 213 (Citco)

HR 30 september 1997, LJN ZD0811

HR 27 oktober 1998, NJ 1999, 221 en LJN ZD1413 HR 13 november 2001, NJ 2002, 219 en LJN AB3141 HR 17 september 2002, NJ 2002, 549

HR 21 oktober 2003, NJ 2006, 328, m.nt. P.A.M. Mevis en LJN AF 7938 (Drijfmest/Zijpe) HR 24 augustus 2004, LJN AP1508, concl. A-G Machielse, ECLI:NL:PHR:2004:AP1508 HR 1 februari 2005, NJ 2006, 421, LJN AP 4584 en AP8469 (SE Fireworks/Vuurwerkramp) HR 29 maart 2005, LJN AR7619 (Rederij Viskotter)

HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434 HR 2 februari 2010, LJN BK6328 HR 15 juni 2010, NJ 2010, 358 en LJN BM2428, m.nt. G. Knigge HR 24 januari 2012, LJN BU5349 HR 18 december 2012, LJN BX5140 HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593 HR 16 december 2014, NJ 2015, 390 m.nt. Mevis Gerechtshoven

Hof Amsterdam (Ondernemingskamer), 21 juni 1979, NJ 1980, 71 (Batco) Hof Amsterdam 23 december 2011, LJN BU9237

58

Rechtbanken

Rechtbank Almelo 29 mei 2009, LJN BI5891

Rechtbank Amsterdam 23 juli 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2149 Rechtbank Amsterdam 23 juli 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2193 Rechtbank Den Haag 23 december 2005, ECLI:NL:RBSGR:2005:AV6353 Rechtbank Den Haag 7 juni 2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:AX7098

Rechtbank Den Haag 30 december 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8616 Rechtbank Den Haag 14 september 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3529 Rechtbank Den Haag 30 januari 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BY9854 Rechtbank Den Haag, 1 mei 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:4233

Rechtbank Rotterdam 31 januari 2005, LJN AS4414

Rechtbank Rotterdam 23 februari 2010, LJN BL6726, BL6727 en BL6728

Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)

EHRM 28 oktober 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:1028JUD002345294 (Osman/Verenigd Koninkrijk)

EHRM 30 november 2004, ECLI:CE:ECHR:2004:1130JUD004893999 (Öneryildiz/Turkije) EHRM 7 januari 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0107JUD002596504 (Rantsev/Cyprus & Rusland)

Internationaal Gerechtshof

Legal consequences of the construction of a wall in the occupied Palestinian territory (Advisory Opinion), International Court of Justice, juli 2004, te vinden via <https://www.icj-

cij.org/files/case-related/131/131-20040709-PRE-01-00-EN.pdf>

Supreme Court of the United States

Supreme Court (Verenigde Staten), 17 april 2013, Kiobel v. Royal Dutch Petroleum Co., 10- 1491

59 Parlementaire stukken Kamerstukken II 1975/76, 13 655, 1-3 Kamerstukken II 1977/78, 15 012, 3 Kamerstukken II 1984/85, 19 020, 1-3 Kamerstukken II 1986/87, 19 979, 1-2 Kamerstukken II 2000/01, 26 485, 14 Kamerstukken II 2005/06, 29 708, 19 Kamerstukken II 2012/13, 33 572, 6

Besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag, Stb. 2004, 747.

Wet uitvoering IAS-Verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn, Stb. 2005, 378 Uitvoeringswet EG-verordening, Stb. 2007, 181

Besluit van 10 december 2009 tot wijziging van het besluit van 23 december 2004 tot

vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag (Stb. 747), Stb. 2009, 545.

Producties van internationale organisaties Verenigde Naties en (sub)organen

Report of the United Nations High Commissioner on Human Rights on the responsibilities of transnational corporations and related business enterprises with regard to human rights, UN Doc. E/CN.4/2005/91.

Guiding Principles on business and human rights. Implementing the United Nations ‘Protect, Respect and Remedy’ Framework, United Nations Office of the High Commissioner for Human