• No results found

Extensieve begrazing

In document 1.2. Doel van het project (pagina 123-126)

6. BEHEERSVOORSTELLEN IN HET PROJECTGEBIED

6.2 B EHEERS - EN INRICHTINGSMAATREGELEN IN HET PROJECTGEBIED - KORTE TOT MIDDELLANGE

6.2.1 Inleiding

6.2.2.1 Extensieve begrazing

Omwille van een staken van het vroegere begrazingsbeheer (ca. sinds de Tweede Wereldoorlog) is in het projectgebied een sterke vergrassing, verruiging en verstruweling opgetreden (Provoost et al. 1996a). Vooral in de Doornpanne zijn deze evoluties opmerkelijk. In de Doornpanne wordt daarom voorgesteld om op korte tot middellange termijn het bestaande begrazingsblok uit te breiden (van ca. 30 ha naar 90 ha).

Aangezien op korte termijn wellicht de realisatie van 1 begrazingsblok niet realiseerbaar is, dient vooreerst een maai- en/of kapbeheer van de tot op heden verruigde en verstruweelde vegetaties uitgevoerd te worden. Indien de mogelijkheid zich voordoet om 1 begrazingsblok in te stellen, kan het maaibeheer geëvalueerd worden en indien nodig gestaakt worden of alleszins met een vrij ruime tussentijd (om de 5 jaar) uitgevoerd worden. Het is duidelijk dat hiervoor een goede monitoring en evaluatie van de begrazing noodzakelijk is.

De keuze voor een (integraal) extensief begrazingsbeheer in de Doornpanne (i.p.v.

bijvoorbeeld een maaibeheer) wordt hierna verantwoord.

In de Doornpanne bevinden zich nog relictuele vegetaties van kalkrijke duingraslanden (momenteel sterk vergrast en/of verstruweeld), die mits een aangepast beheer potenties tot herstel en ontwikkeling hebben. In dergelijke vervilte graslanden blijkt een maaibeheer in de duinen een goede beheersmaatregel te zijn om op korte termijn een open vegetatie te bekomen, vooral voor de terugdringing van Duinriet (Drost & Muis 1988) en de onmiddellijke verwijdering van bovengrondse biomassa.

Een langdurig maaibeheer om vergrassing en verstruweling tegen te houden lijkt echter in de praktijk niet altijd de meest aangewezen oplossing te zijn, gezien de hoge arbeidsintensiteit en -kost van het maaien, en de geringe variatie in vegetatiestructuur door een maaibeheer. Ook in de Doornpanne is de oppervlakte die in aanmerking zou komen om (manueel) te maaien (vervilte en verstruweelde graslanden en mosduinen) gedurende een langdurige periode te groot. Duinkalkgraslanden blijken bovendien het best in stand gehouden te worden d.m.v. een extensief graasbeheer.

Het beheer beoogt daarom o.m., na een initieel maaibeheer van Duindoornopslag op een aantal plaatsen met potenties tot herstel van duingrasland en/of mosduin, het instellen van een integraal, (extensief) begrazingsbeheer met grote grazers. De verschillende deelzones in de Doornpanne dienen daartoe dus als één begrazingseenheid volledig afgerasterd te worden.

De voordelen van dergelijk graasbeheer zijn ook duidelijk in de meerderheid t.o.v. een maaibeheer:

- positief effect op de bodemgenese: de vertrappeling veroorzaakt een fragmentatie van schelpgruis, wat lokaal voor een verhoging van het kalkgehalte zorgt (belangrijk voor de instandhouding van kalkrijke graslandvegetaties)

- positief effect op de vegetatiestructuur- en samenstelling door het selectief gedrag van de grazers

- positief effect op avifauna van open terreinen (Veldleeuwerik, Tapuit, Graspieper) - kostenbesparend op lange termijn t.o.v. een maaibeheer

- constante, geleidelijke afvoer van biomassa (bij jaarrondbegrazing) - hoge aantrekkelijkheid voor het publiek

- minder arbeidsintensief

Momenteel wordt ca. 30 ha van het terrein begraasd door 10 Shetlandpony's.

Paardachtigen genieten hier de voorkeur aangezien deze, in tegenstelling tot runderen, niet herkauwen, en dus in een relatief geringe tijd een grote hoeveelheid voedsel kunnen afgrazen. Vooral in het projectgebied waar in sommige delen een sterke vergrassing optreedt, kunnen paardachtigen voldoende voedsel opnemen, aangezien ze op een dieet van bijvoorbeeld vooral Duinriet of Gestreepte witbol goed overleven (deze laatste wordt zelfs geprefereerd door Shetlandpony's, De Graeve 2000), dit in tegenstelling tot runderen, die Duinriet vrijwel vermijden wegens de slechte verteerbaarheid (Drost & Muis 1988). Paardachtigen "millimetreren" bovendien de grasmat. Ze hebben wel het nadeel dat ze latrines vormen, met plaatselijk aanrijking tot gevolg.

Voor begrazing in de duinen wordt meestal een begrazingsdruk van 1 GVE/7-20 ha voorgesteld (Kuijken et al. 1993b). Deze begrazingsdichtheid is afhankelijk van de uitgangssituatie inzake voedselrijkdom van de vegetatie en de doelstelling die men voor ogen heeft (o.a. het gewenste aandeel van struweel t.o.v. grasland). Gezien een deel van het terrein reeds verschillende jaren onder een verschralend begrazingsbeheer heeft gestaan (ca. 5 jaar), zal een relatief lage begrazingsdichtheid volstaan. Hoewel de begrazingsdichtheid momenteel ca. 10 eenheden/30 ha bedraagt, lijkt deze toch te laag te zijn om een voldoende verschraling en tegengaan van vergrassing (en verstruweling) te bekomen. Daarom wordt voorgesteld om zeker de eerste 3 jaar van de begrazing een hogere begrazingsdichtheid in te stellen, met name 1 GVE/2 ha.

Nadien kan deze begrazingsdichtheid geëvalueerd worden en aan het productieniveau van de vegetatie aangepast worden en eventueel verlaagd naar 1 GVE/5 ha. Belangrijk echter voor het vinden van de optimale begrazingsdichtheid is een goede monitoring van de begrazing en de effecten op flora en fauna.

Voor de tijdsspanne van de begrazing wordt geopteerd voor een extensieve jaarrondbegrazing (met winterharde paardachtigen). Het voordeel van jaarrondbegrazing in vergelijking met seizoensbegrazing is dat bij jaarrondbegrazing bosopslag en grassoorten met een grote concurrentiekracht, zoals Duinriet, beter teruggedrongen kunnen worden (Drost & Muis 1988, Ten Haaf & Bakker 1992), wat binnen het projectgebied de bedoeling is. Bovendien gebeurt in de winterperiode nog een beperkte biomassa- en strooiselafvoer.

De verzorging van de dieren bestaat uit een geregeld onderhoud van de hoeven en halfjaarlijkse ontworming en veterinaire controle van de dieren. Voor de uitvoering van de verzorging is een kraal noodzakelijk, die in de Doornpanne werd voorzien op de plaats van het gekapte Abelenbos in het NW van de Doornpanne, maar hier niet werd geplaatst (Kuijken et al. 1993b). De uiteindelijke kraal werd geplaatst aan de westelijke zijde van het bezoekerscentrum in de Doornpanne.

Om het begrazingsblok als één grote entiteit in te stellen, en om uitbreken van het vee te voorkomen, zal een bijkomende afrastering en gedeeltelijke afbraak van de bestaande afrastering noodzakelijk zijn. Momenteel bedraagt de lengte van de afrastering rond het begrazingsblok in de Doornpanne ca. 3150 m. Een nieuwe, bijkomende afrastering voor het volledig te realiseren begrazingsblok op korte tot middellange termijn zou ca. 3700 m bedragen. Bebouwing wordt uit het terrein gesloten. De afsluiting in het duingebied, die voorzien wordt aansluitend met het volledige bestaande begrazingsterrein, wordt parallel geplaatst met de start van het (uitbreidings)begrazingsbeheer.

Concreet betekent dit ook dat de interne afrasteringen dienen verwijderd te worden, zijnde ca. 2370 m van de bestaande afrastering van het begrazingsblok en ca. 400 m afrastering van de IWVA-terreinen in het zuidelijk deel van de Doornpanne.

Als afsluitingsmateriaal wordt geopteerd voor een afsluiting met driedubbele elektrische bedrading. Hoewel een elektrische bedrading relatief duur is (ca. 110 BEF/m) in vergelijking met een afrastering bestaande uit drie prikkeldraden, verdient dit toch de voorkeur: het begrazingsterrein ligt zowel naast drukke verkeerswegen (o.m. Koninklijke Baan) als naast bebouwing, het projectgebied wordt veel door recreanten gefrequenteerd, e.d. Het waarom van deze bedrading dient echter aan de bezoeker via informatieve panelen uitgelegd te worden, aangezien een (elektrische) bedrading als vrij agressief t.o.v. de recreant overkomt.

Als voorbereidend beheer dient over een afstand van ca. 2 m langsheen het af te rasteren traject struweel verwijderd te worden.

Om het gebied toegankelijk te houden voor wandelaars, fietsers en personeel van de IWVA en Afdeling Natuur, dienen aan verschillende ingangen veeroosters en/of hekkens geplaatst te worden. Het betreft volgende ingangen:

• ingang westelijk deel Doornpannewandelpad (sas voor wandelaars en hekken voor dienstwagens IWVA en Afdeling Natuur)

• 2 ingangen Guldenzandstraat (veeroosters voor wandelaars en fietsers en hekkens voor dienstwagens IWVA, Afdeling Natuur)

• 2 zuidelijke ingangen Doornpanne (sas voor wandelaars en hekkens voor dienstwagens IWVA, Afdeling Natuur)

6.2.2.2 Terugdringen van gebiedsvreemde plantensoorten, ten behoeve van herstel van

In document 1.2. Doel van het project (pagina 123-126)