• No results found

Samenwerking tussen de kernactoren

3 Ervaringen van de onthaalmedewerkers

3.1 Ervaren sterktes en moeilijkheden op vlak van samenwerking

De samenwerking wordt door de onthaalmedewerkers als een meerwaarde ervaren omwille van verschillende redenen. Zo leren de partners elkaar en elkaars aanbod via de overlegmomenten beter kennen. Een onthaalmedewerker van het CAW geeft hierover het volgende aan:

“Het voordeel is wel dat het OCMW daar tijdens een werkoverleg een hele toelichting over heeft gegeven. En dan weet ik misschien nog niet tot in detail hoe dat allemaal werkt, maar dan weet ik wel dat dat iets is waar het OCMW mee bezig is en dan ga je samen met de cliënt bekijken om door te verwijzen.”

Verder wordt het telefonisch contact en een vlotte doorverwijzing gefaciliteerd doordat de onthaal-medewerkers elkaar beter kennen. Een onthaalmedewerker van een DMW getuigt het volgende:

“Op het overleg is het wel een voordeel dat je de partners leert kennen. Bepaalde personen bij de mutualiteit ken ik nu, dus dan ga je sneller eens je telefoon nemen… Dus dan verwijs je sneller door, terwijl ik dat anders niet zou doen.”

Anderzijds wordt aangegeven dat men elkaar en elkaars aanbod niet altijd goed kent. Om hieraan tegemoet te komen geven enkele onthaalmedewerkers volgende voorstellen:

 Organisatie van vormingen en trainingen over het aanbod en de werking van de verschillende kernactoren

 Het houden van een zitdag bij een andere kernactor

 Eén sociaal huis waarin alle kernactoren zijn gehuisvest

Dit laatste concept, één gebouw waarin verschillende diensten worden ondergebracht, ook een one-stop-shop genoemd, heeft als doel de coördinatie tussen de diensten te verbeteren en de toegankelijkheid voor de cliënt te verhogen. Dit concept valt te vergelijken met het integratieniveau ‘co-operatie’ zoals gedefinieerd door de OECD (zie hierboven). Variaties op dit model verhouden zich verschillend op vlak van volgende dimensies: het takenpakket, de hoeveelheid partners, de mate van autonomie, nabijheid bij de burger en instrumenten ter coördinatie. Het vinden van een evenwicht tussen specialisatie en gecoördineerde diensten blijft evenwel een uitdaging (Askim, Fimreite, Moseley, & Pedersen, 2011). De geïnterviewde onthaalmedewerkers verwachten verschillende voordelen van één sociaal huis: één gemeenschappelijk onthaal met een onthaalmedewerker van elke kernactor, de onthaalmedewerker kan samen met de cliënt naar een andere dienst gaan, het is organisatorisch makkelijker en minder tijdsintensief om samen te zitten… Anderzijds wordt aangegeven dat men de eigenheid van de organisatie wil bewaren

Samenwerking tussen de kernactoren

was en dat er echt input kwam, maar het is ook wat zoeken. Soms zitten we wel met de vraag of dat het het waard is.”

Ook wordt soms terughoudendheid ervaren op vlak van het delen van informatie over een cliënt. Wat wel en wat niet kan gedeeld worden met de andere kernactoren en hoe (mondeling/schriftelijk/met of zonder toestemming van de cliënt) blijkt soms onduidelijk en kan vanuit de privacyoverweging een spanningsveld met zich meebrengen. Enkele projectmedewerkers ervaren dan weer te weinig uitwisseling van cliëntgebonden informatie.

Verder ervaren sommige onthaalmedewerkers moeilijkheden omtrent de aansturing vanuit één kernactor:

“Bij ons voel je wel wat dat onze dienst de trekker is in dit project. De grootste inzet komt wel van ons. Dat kan ook wel op een werkoverleg duidelijk zijn, wij zijn altijd aanwezig. De andere diensten zeggen soms af of zijn niet aanwezig. (…) Ik heb de indruk dat bij ons de focus wordt gelegd, wij doen de verkenning, wij doen de verwijzing en de andere diensten hebben zoiets van: “als ze bij ons terecht zijn gekomen, dan is het goed.” Maar het zou langs twee kanten moeten werken.”

Een andere moeilijkheid waarop soms wordt gebotst betreft de verschillende manieren van werken bij elke partner op vlak van visie, missie, materialen en software. Ten slotte brengen gemeentelijke grenzen en de verscheidenheid van diensten met elk een eigen manier van werken soms beperkingen met zich mee. Een onthaalmedewerker vanuit DMW geeft hierover het volgende aan:

“Je hebt sowieso al verschillende strekkingen bij de mutualiteiten, maar de werkingen van de verbonden zijn ook erg verschillend. Het moet gelijk worden, maar het nog verschillend. (…) Ook binnen CM is er al redelijk veel verschil. (…) Het moeilijke is ook dat een OCMW gemeentelijk is, een mutualiteit is al breder waardoor ze niet zo ingebed zijn. Er zitten verschillen op.”

3.2 Ervaringen omtrent het multidisciplinair overleg

De onthaalmedewerkers van de twee projecten waarbij een MDO wordt georganiseerd ervaren zowel voor- als nadelen aan deze manier van werken. Zo leren de onthaalmedewerkers elkaar en elkaars aanbod goed kennen waardoor vertrouwen en contact bevorderd wordt. Een onthaalmedewerker van het CAW getuigt hierover als volgt:

“Je leert er zelf uit, ondertussen weet ik ook hoe je een FOD moet aanvragen, want ik hoor ze het ook elke keer opnieuw bevragen. (…) Na een tijd weet je wie je moet bellen en wie je direct mee hebt en wie niet. Dat gaat over samenwerken en hoe meer je elkaar al eens gezien hebt in dat MDO, hoe meer dat je weet dat de persoon oké is. (…) En dat maakt dat het vertrouwen in elkaar ook wel groeit. Je leert toch van elkaar.”

Daarnaast kan er intensief aan de slag worden gegaan met de cliënt en wordt het overleg als zinvol ervaren wanneer de hulpvraag duidelijk een taak is van een andere actor dan de onthaalmedewerker die het onthaaltraject opneemt. Verder legt de cliënt contact met de drie kernactoren en heeft hij/zij een aanspreekpunt bij elke dienst. Een sterkte van deze aanpak is ten slotte het participatieve aspect: de cliënt is aanwezig en kan meedenken en beslissen.

Anderzijds valt dergelijk overleg soms moeilijk te organiseren en is het tijdsintensief. Een onthaal-medewerker getuigt over de soms grote afstand tussen de locaties van de kernactoren:

“De fysieke afstand, waardoor dat we als we een MDO organiseren een namiddag kwijt zijn. Als je je daar 30km voor moet verplaatsen omdat de cliënt niet zo mobiel is en het bij hem in de buurt wilt.”

Verder kan een MDO de drempel voor de cliënt verhogen: de cliënt kan het gevoel krijgen voor een jury te zitten, kan zich bedreigd voelen, kan er niet klaar voor zijn of het nut er niet van inzien… Soms ervaren de onthaalmedewerkers dat het MDO niet zinvol is omdat er geen hulpvraag of nood aan is.

4 Conclusie

De samenwerking tussen de kernactoren krijgt bij alle projecten vorm op zowel beleids-, project-, als cliëntniveau. Op het niveau van het beleid werden stuurgroepen opgezet voor de aansturing van de projecten. Bij de meeste projecten heeft één kernactor evenwel een trekkersrol. Werkgroepen structureren het overleg tussen de onthaalmedewerkers op zowel projectniveau als cliëntniveau: er is ruimte voor expertisedeling, uitwisseling van ervaringen, casusbespreking… Verder is de samenwerking op cliëntniveau eerder beperkt bij de meeste projecten: het onthaaltraject wordt vaak door één kernpartner opgenomen met voornamelijk telefonisch contact met de andere kernactoren. Naar de toekomst toe liggen er op dit vlak groeikansen in het ontwikkelen van een nauwere en intensievere samenwerking.

Hoofdstuk 11