• No results found

Conclusie en aanbevelingen

1 Algemene conclusies

In dit rapport wordt het onderzoek naar het GBO voor personen met een advies niet-toeleidbaar besproken.

Hiertoe werden kwalitatieve en kwantitatieve gegevens verzameld over de kenmerken van de doelgroep, de invulling en de impact van de onthaaltrajecten, de ervaringen van de doelgroep, onthaalmedewerkers en VDAB-medewerkers en de samenwerking tussen de kernactoren onderling en met de VDAB. Hieronder worden de bevindingen samengevat weergegeven.

1.1 Personen met het advies niet-toeleidbaar

De doelgroep bestaat uit personen met een MMPP(S)-problematiek: er is sprake van één of meerdere fysieke en/of psychische aandoeningen, eventueel in combinatie met een sociale problematiek. Een zeer grote diversiteit aan aandoeningen valt op: een fysieke aandoening na een ongeval of ziekte, chronische pijnklachten, arbeidshandicaps, chronisch vermoeidheidssyndroom, depressie, verslaving, … Ook de sociale problematiek is divers: een laag inkomen, mishandeling, trauma, moeilijke gezinssituaties, een beperkt sociaal netwerk, … Dit maakt dat werken voor deze doelgroep op dit moment niet haalbaar en mogelijk lijkt. Uit dit onderzoek blijkt verder dat de doelgroep zich kenmerkt door een lange werkloosheidsduur en een goede kennis van het Nederlands en dat de meerderheid ouder dan 50 jaar en laaggeschoold is. Een opvallende bevinding is daarnaast dat drie op vier van de personen met een advies niet-toeleidbaar zich in een (zeer) moeilijke financiële situatie bevindt, wat een zeer grote impact op het leven van de doelgroep heeft. Sommigen leven door het zeer lage inkomen in (of op de grens van) armoede.

1.2 De toeleiding door VDAB

Wanneer een persoon het advies niet-toeleidbaar krijgt of wanneer het advies geherevalueerd wordt, stelt de VDAB het GBO voor aan de persoon. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de voorstelling van het GBO door de VDAB verschillende reacties teweegbrengt: sommige personen zijn geïnteresseerd in het aanbod, vaak vanuit een financiële motivatie. Sommige cliënten blijken het GBO als verplicht te ervaren wanneer het wordt voorgesteld door de VDAB. Anderen weigeren omwille van allerlei redenen (financiële bezorgdheid, angst, vrijblijvende karakter GBO, gesetteld in situatie, …).

1.3 De invulling van het GBO door de projecten

De acht onderzochte projecten organiseren elk op hun eigen manier een GBO voor deze doelgroep om een toegankelijke hulp- en dienstverlening te creëren en om onderbescherming tegen te gaan. Op het vlak van de aanmelding en dispatch worden drie verschillende werkwijzen vastgesteld: een keuze voor een bepaalde kernactor op basis van de hulpvraag van de cliënt (1), een gestratificeerd systeem waarbij elke kernactor om de beurt aan bod komt (2) of een automatische aanmelding en vraagverheldering bij één kernactor (3).

Sommige projecten bekijken daarnaast of de cliënt al gekend is bij één van de kernactoren.

Elke aanpak heeft zowel voor- als nadelen. Belangrijker dan de concrete vorm van het GBO, is het in acht nemen van de GBO-principes (outreachend en generalistisch werken, proactief rechten verkennen…). Er wordt vastgesteld dat er aandacht is voor het creëren van een positieve hulpverleningsrelatie:

onthaalmedewerkers trachten vertrouwen en veiligheid op te bouwen en vertrekken vanuit een empathische basishouding. Ook wordt vertrokken vanuit het perspectief van de cliënt. Bij enkele andere werkingsprincipes liggen echter nog belangrijke groeikansen.

1.4 De impact van het GBO op de doelgroep

In dit onderzoek werd een beperkte versie van een impactmeting uitgevoerd door de opbrengsten van het onthaaltraject via een registratie door de onthaalmedewerkers na te gaan. Daarnaast werden onthaalmedewerkers en een aantal personen van de doelgroep bevraagd. Uit deze gegevens blijkt een relatief beperkte impact van het GBO op de situatie van de persoon. Een volwaardige impactmeting vraagt echter om duidelijk afgelijnde doelstellingen en een complexer onderzoeksdesign.

Er wordt vastgesteld dat de contactname van de doelgroep voornamelijk telefonisch gebeurt, de meerderheid van de doelgroep blijkt makkelijk bereikbaar. De duur van de onthaaltrajecten blijkt relatief beperkt: meer dan de helft van de trajecten houdt één of twee face-to-face afspraken in. Dit wordt onder andere door de onthaalmedewerkers verklaard omwille van de afwezigheid van een hulpvraag of behoefte bij de cliënt. Door het inzetten op drempels op zowel het structurele, organisatorische als persoonlijke niveau kan winst worden geboekt.

In deze studie werden verder de leefgebieden, rechten en uitkeringen onderzocht die tijdens het onthaaltraject aan bod kwamen en de resultaten hiervan. Hoewel het soms gaat over één à twee gesprekken, blijkt uit de registratie dat op vlak van de leefgebieden een integrale kijk wordt gehanteerd:

verschillende leefgebieden komen aan bod waarbij de thema’s financiën, dagbesteding, wonen en familiale relaties het vaakst worden verkend. Sommige thema’s blijken moeilijker om tijdens de eerste gesprekken aan bod te laten komen, zoals psychisch welzijn en huiselijk geweld.

Op het vlak van de rechtenverkenning wordt vastgesteld dat een groot deel van de rechten beperkt aan bod komt tijdens het onthaaltraject en dat er weinig resultaten worden bekomen op het gebied van de

Conclusie en aanbevelingen

(financiële bezorgdheid, gesetteld in situatie) als vanuit het perspectief van de onthaalmedewerkers (moeilijk om in te schatten of de cliënt in aanmerking komt en wat financieel het voordeligst is). De inkomensvervangende tegemoetkoming en de ziekte- en invaliditeitsuitkering worden het vaakst verkend.

Er wordt geconstateerd dat, hoewel er duidelijk wordt ingezet op het financiële luik, er nog winst valt te boeken op het vlak van de resultaten, voornamelijk bij de rechten en het uitkeringsstatuut.

1.5 Ervaren sterktes en zwaktes van het GBO

Deze studie benoemt sterktes en zwaktes van het GBO vanuit zowel het perspectief van de doelgroep, de onthaalmedewerkers als de VDAB-medewerkers. De bevraagde personen van de doelgroep geven volgende sterktes aan: een goede hulpverleningsrelatie, de mogelijkheid tot de verbetering van de situatie, het krijgen van informatie, een doorverwijzing, …. Een zwakte die door een groot deel van de doelgroep wordt benoemd is het weinig opgeleverde resultaat. Men hoopt of verwacht meer, voornamelijk op het financiële vlak. Andere zwaktes houden weinig ondersteuning of opvolging, ongewenste voorstellen en een vraag-gestuurde werking in.

GBO- en VDAB-medewerkers geven volgende sterktes van het GBO aan: de cliënt komt in contact met de hulpverlening, de hulpverlening is laagdrempeliger, de cliënt ervaart bezorgdheid, er wordt hulp geboden op verschillende domeinen, … Zwaktes voor zowel VDAB-als GBO-medewerkers zijn dat sommige cliënten het GBO als een verplichting ervaren en dat er geen passend statuut is voor de doelgroep. Onthaal-medewerkers geven daarnaast onder andere aan dat een negatieve ervaring met één van de kernactoren in het verleden van de cliënt gevolgen kan hebben, dat de verwachtingen van de cliënten niet kunnen worden ingelost en dat de cliënt niet altijd een hulpvraag heeft.

Een laatste zwakte die door zowel VDAB- als GBO-medewerkers wordt aangehaald betreft het gebrek aan expertise op het vlak van arbeidsmatige activiteiten bij de onthaalmedewerkers. Deze opdracht van het GBO bevindt zich op het spanningsveld tussen werk en welzijn en blijkt voor de GBO-projecten minder evident. Onthaalmedewerkers hebben immers geen expertise in het inschatten van de arbeidsmogelijk-heden van de cliënt. Naar de toekomst toe dient deze taak van het GBO verduidelijkt te worden: is dit een taak waarrond de GBO-medewerkers zelf expertise moeten opbouwen of moeten ze vooral een beroep doen op de expertise die in de eigen organisatie of bij een andere kernpartner hierover aanwezig is?

1.6 De samenwerking tussen de kernactoren en met de VDAB

Er wordt vastgesteld dat de samenwerking tussen de kernactoren vorm krijgt op zowel beleidsniveau (stuurgroepen) als organisatieniveau (werkgroepen). De werkgroepen bieden ruimte om onder andere expertise uit te wisselen en de aanpak af te stemmen tussen de onthaalmedewerkers vanuit de verschillende kernactoren. Ook worden op deze bijeenkomsten (al dan niet anonieme) casusbesprekingen gehouden op cliëntniveau waarbij de situatie van de cliënt wordt besproken met de drie kernactoren.

Verder varieert de intensiteit van de samenwerking op cliëntniveau tussen de projecten: bij een deel wordt het onthaaltraject voornamelijk opgenomen door één kernpartner (met eventueel een doorverwijzing naar een andere partner), een ander deel komt tot een nauwere samenwerking door het gebruik van integra-tiemechanismen (plan van aanpak, multidisciplinair overleg). Naar de toekomst toe liggen er groeikansen in het ontwikkelen van een nauwere en intensievere expertisedeling en samenwerking op casusniveau.

Een opvallende bevinding is verder de moeilijkheid op het vlak van gegevensdeling tussen de kernactoren en de VDAB. Zowel VDAB-medewerkers als GBO-medewerkers zijn vragende partij voor meer gegevens-deling. Momenteel gebeurt de gegevensdeling enkel via het aanmeldingsformulier. Enkele projecten zoeken naar manieren om meer gegevens te delen. Dit moet toelaten om meer gericht met de cliënt aan de slag te gaan. Tegelijkertijd mag niet uit het oog verloren worden dat deze informatie-uitwisseling mogelijks verregaande gevolgen kan hebben.