• No results found

In de Brusselse context is het dikwijls correcter om over ‘thuistalen’ te spreken dan over ‘thuistaal’. In veel gezinnen wordt namelijk meer dan één thuistaal gesproken, en vaak worden er met de verschillende gezinsleden zelfs verschillende talen gesproken (François, 2004). Die tendens blijkt ook duidelijk uit de interviews met de leerlingen.

1. Nisa (leerlinge): “ik praat euh Frans, Nederlands, fin Nederlands en Frans op school, en met mijn kleine zusje en mijn vrienden eeeeeeuuuuhm, Arabisch met mijn ouders”

2. Adivan (leerling): “me m’n vader spreek ik Arabisch, dus dialect, en euh, euh, ja me de rest van de familie spreek ik Frans”

3. Musafeh (leerling): “thuis pra praat ik Arabisch, meestal Arabisch maar met mijn zus enzo, als ze mij soms uitleg enzo geven, zelfs zonder uitleg, euh, praten we soms Nederlands, en ook Frans”.

Ondanks het feit dat de meeste leerlingen verschillende thuistalen hebben – waartoe het Nederlands vaak niet behoort, volgen ze dikwijls wel al van kinds af aan les in het Nederlandstalig onderwijs.

4. Nahid (leerlinge): “ik ga vanaf de kleuterklas naar een Nederlandstalige school”

5. Ellis (leerling): “Ik ben in euh, sinds klein, was ik euh in Nederlandstalig onderwijs”

6. Dogan (leerling): “ik heb Nederlands geleerd wanneer ik int eerste kleuterklasje was”

Hoewel het niet toegelaten is, spreken leerlingen op school toch vaak hun thuistaal.

Leerkrachten geven aan dat ze het gevoel hebben dat leerlingen vooral hun eigen taal spreken op vrije en informele momenten waarop ze niet met schoolgerelateerde zaken bezig zijn (citaat 7, 8 en 9). Dat komt overeen met een onderzoek van Rosiers (2016) waarbij leerlingen overschakelden op hun eigen taal om te keuvelen en om te praten over dingen die niets met school te maken hadden. Verschillende leerlingen geven zelf aan dat het spreken van een andere taal vaak onbewust en spontaan gebeurt en dat ze het ervaren als een automatisme (citaat 10, 11, 12 en 13).

7. Celine (± 40, directrice): “Op de meer informele momenten denk ik, euh, ik denk op de momenten da ze eigenlijk ni zijn aant nadenken”

8. Janne (± 35, leerkracht wiskunde): “Goh ik denk als ze hun vrij voelen ook zo van, tis hier à l’aise zo, alé, weete, dan beginnen die ook gewoon in t Frans, omda, dadis zo, gelijk thuis voelen ze ook op hun gemak”

9. Audrey (28, leerkracht geschiedenis en Engels): “op momenten da ze minder, da ze los zijn eigenlijk, dat het iets vrijer is, dus bijvoorbeeld tussen de lessen door, op nen uitstap, of als ge een opdracht geeft, en ze zijn in groepjes en tis iets minder een klasritme da ge ’t een achter ’t ander bezig zijt, dan heb ik den indruk da ze zo iets gemakkelijker in hun comfortzone terecht komen”

10. Interviewer: “jullie praten dan wel de eigen taal, maar doen jullie dat om euhm, gewoon omdat het makkelijk er is of hebben jullie ook een ander doel daarbij?”

Carole (leerlinge): “Das gewoon hoeda je denkt, das gewoon, da komt [spontaan]”

11. Mylas (leerling): “We zijn alé, gebore me Frans, dus, da komt gemakkelijker” 12. Dogan (leerling): “ik zet bijvoorbeeld automatisch soms euh woorden van een

andere taal, bijvoorbeeld Frans in mijn Nederlandse zin (…) da da komt automatisch (…) da springt eruit”

13. Musafeh (leerling): “Ma soms zie je, als die jou vriend met jou Frans spreekt, soms komt da automatisch dat je terug in ’t Frans gaat antwoorden, soms is da zo automatisch”

Ondanks het strikte monolinguale taalbeleid spreken sommige leerlingen in de klas, in de gang en op de speelplaats dus toch soms een andere taal dan het Nederlands, en doen ze aan translanguaging. Diezelfde bevinding kwam naar voren in een onderzoek van Rosiers

(2017). Net zoals in het onderzoek van Rosiers (2017), gebeurt translanguaging vooral als de leerkracht niet in de buurt is en wordt er gefluisterd bij het gebruik van een andere taal dan de instructietaal:

14. Els (± 50, leerkracht Nederlands): “Goh, als we onze rug gedraaid hebben” 15. Emily (± 35, leerkracht Nederlands): “ook al doen ze ’t misschien wel, ma

gaan ze toch, zeker als er een leerkracht of iemand van ’t secretariaat in de buurt is, der op letten”

16. Christine (± 50, leerkracht Frans): “ze zien u zo komen in de gang, en dan zeggen ze zo ne zin die totaal me die conversatie niks te maken heeft, in het Nederlands, zodanig dat den andere weet, achter mijne rug komt er ne leerkracht af”

17. Mark (29, leerkracht natuurwetenschappen): “wanneer da ze iets aan ’t fluisteren zijn tegen elkaar, omda ze, ja, een vraag hebben, en een snelle vraag is gemakkelijker in uw eigen taal gesteld, of in ’t Frans vaak gesteld” 18. Nisa (leerlinge): “In de speelplaats als er geen leerkrachten zijn ofzo ik doe

da ni stiekem, ma (…) Ma tijdens de les enzo dan doe ik da stiekem” 19. Musafeh (leerling): “da hangt ervan af, als er leerkrachten zijn”

Er zijn zelfs leerkrachten die soms zelf deelnemen aan translanguaging-praktijken in de klas of ze aanmoedigen, en die er de voordelen van inzien voor de leerlingen (citaat 20 en 21). De leerkracht geschiedenis, de leerkracht natuurwetenschappen en de wiskundeleerkracht

gebruiken translanguaging bijvoorbeeld om het begrip van de lesinhoud te vergemakkelijken (citaat 22 en 23) (Rosiers, 2018). Bij de leerkracht Nederlands 1 beperkt het zich tot louter vertalen, maar ze ziet wel voordelen in het betrekken van thuistalen in de les (citaat 24 en 21). Andere leerkrachten zetten hun kennis van de thuistaal van de leerlingen strategisch in of gebruiken niet-Nederlandstalige statustalen in hun les (citaat 25 en 26). Dat bleek ook uit een onderzoek van Jaspers (2015). Translanguaging wordt echter maar beperkt en op een

gecontroleerde manier toegelaten omdat er een strikt eentalig taalbeleid geldt.

20. Audrey (28, leerkracht geschiedenis en Engels): “heel veel woorden in het Engels hebben ook een Frans equivalent of iets dat er op lijkt, en als ze dan links leggen, da vink dan wel positief eigenlijk, omda ze dan tussen de verschillende talen verbindingen maken”

21. Emily (± 35, leerkracht Nederlands): “het kan ook helpen om hun, taal, het Frans er dan bij te betrekken”

22. Audrey (28, leerkracht geschiedenis en Engels): “bij geschiedenis maak ik ook de link euh, je hebt het, de inval van de Germanen en dan hebt ge het het volk de Allemanen, van welk land ko, alé welk gebied wordt da dan uiteindelijk, denk aan het Frans, Allemagne, en dan Duitsland en dan Frankrijk, de Franken, en dan zo, dus soms kan da wel een voordeel hebben eh”

23. Mark (29, leerkracht natuurwetenschappen): “ze hebben voor mij een taak, een taak, da ze filmpkes, op een bepaalde website, op TEDx moeten ze dan opzoeken, euhm, in welke taal da ze da doen interesseert mij ni, ’t geen da voor hen verstaanbaar is om de opdracht ten volle te kunnen uitvoeren” 24. Emily (± 35, leerkracht Nederlands): “stel da ze zo een zin zeggen en ze

kunnen op een bepaald Nederlands woord ni komen en ze zeggen dan int Frans dan zal ik dan zal ik euh, dan zal ik het wel vertalen, of dan zal ik hen helpen da ze horen “ahja “t was da woord””

25. Janne (± 35, leerkracht wiskunde): “Wa da k soms wel doe dad is in t Frans is een antwoord geven en dan kijken ze van oei, k zeg ahja, is dat hier de taal ofzo, alé (…) Dat heb ek nu deze week ook al is gedaan en dan ‘huh” (lacht),

en vandaag ook, dan ging het over wiskunde, met draaiingen, en dan ging het over de R van rotatie, ‘k zeg iedereen kent toch wel ne een “poulet rôti” en dan ahja, alé soms ook zo gewoon, om da efkes vast te klikken”

26. Fabian (44, leerkracht techniek): “als ik een toffe klas heb dan dan geef ik, dan begin ik int Duits, want m’n Duitse taal is vrij, ben ik vrij sterk in, dan begin ik int Duits en dan zeggen ze “meneer wij spreken geen Duits”, dan zeg ik “jama ik ook geen Frans” (…) en dan komen ze heel snel op de dingen van oja sorry meneer”

De verantwoordelijke van het taalbeleid, daarentegen, ziet geen voordelen in het gebruik van moedertalen in de klas, enkel nadelen. Volgens haar leidt moedertaalgebruik in de klas tot segregatie en uitsluiting, en dat is ook de reden waarom ze geen voorstander is van bepaalde vormen van meertalig onderwijs (zie verder).

27. Veerle (± 45, verantwoordelijke taalbeleid): “want ik zou het mezelf

gemakkelijk kunnen maken door (xxx) doet, door bijvoorbeeld als ik nieuwe woordenschat aanleer het gewoon eventjes te vertalen naar het Frans en drie vierde van mijn klas heeft het begrepen, ik doe da bewust niet want wat doe ik dan met mijn ene Vietnameesje die geen Nederlands en geen Frans kent (…) dat kan leiden tot segregatie van grote groepen, en dat dat kan leiden tot uitsluiting van kinderen, wij hebben hier, goh, meer dan veertig talen den ik op school, die toevallig geen leeftijdsgenoten hebben die hen kunnen helpen of eventjes voor hen vertalen”

Translanguaging gebeurt niet alleen in de klas, waar leerkrachten toezien op het taalgebruik van de leerlingen. Ook buiten de schoolcontext maken verschillende leerlingen gebruik van hun volledig talig repertoire. Twee geïnterviewde leerkrachten vermelden namelijk dat ze soms op dezelfde tram zitten als de leerlingen en dat ze dan naar hun gesprekken luisteren, die vooral in het Frans worden gevoerd (citaat 28 en 29). Wat hen opvalt, is dat anderstalige leerlingen vaak in het Nederlands spreken over schoolgerelateerde onderwerpen. Die

bevinding kwam ook naar voren uit het onderzoek van Rosiers (2016, p. 165) waarbij Turkse kinderen in de klas vaker Turks gebruikten voor “peergerelateerde zaken”, en overschakelden op het Nederlands voor onderwerpen die met school te maken hadden. Zoals ook uit

onderwerp waarover wordt gesproken én van de taal waarin leerlingen over dat onderwerp hebben geleerd (Van Avermaet et al., 2016).

28. Celine (± 40, directrice): “ik kom ook met de tram naar school, dan hoor je ze int Frans babbelen, tot dat het gaat over de toets van wiskunde, dan zeggen ze in een keer, drie, drie zinnen in het Nederlands of wa woorden in het Nederlands, en dan keren ze terug naar het, naar het Frans”

29. Audrey (28, leerkracht geschiedenis en Engels): “ik zit soms met hen op de tram, das vaak in het Frans, euhm, ma het grappige is als ze dan spreken over een vak en de inhoud, dan is da in t Nederlands, dus dan is da int Frans nen helen uitleg, ma ze hebben dan wel een een taak van (spreekt Nederlands met een Frans accent uit, bewust) Nederlands euhm, ma al de rest is dan in ’t Frans, das wel grappig”

Een aspect dat de taalverwerving en -beheersing van leerlingen kan bemoeilijken, is het feit dat de Nederlandse schooltaal in veel opzichten verschilt van de Nederlandse taal die

(eventueel) thuis wordt gesproken (Janssens, Carlier, & Van de Craen, 2009; Sierens & Van Avermaet, 2010; Van den Branden, 2004; Van den Branden & Van Avermaet, 2001). De taal is op school namelijk veel abstracter en complexer dan thuis: er wordt over andere

onderwerpen gepraat, taal wordt er gebruikt om kennis over te brengen, er worden andere interactiepatronen gehanteerd, en er wordt vakjargon en schooltaalwoordenschat gebruikt (Van den Branden & Van Avermaet, 2001). Dat laatste aspect wordt ook aangehaald door de leerkracht natuurwetenschappen, die aangeeft dat de taal die leerkrachten gebruiken op toetsen en taken moet worden geëvalueerd en herbekeken door de school (citaat 30). Van den Branden en Van Avermaet (2001) stellen dat vakjargon en schooltaal in handboeken moet worden beperkt, maar dat we niet mogen vergeten dat de taal die de school hanteert, in vele opzichten gelijkt op die van verschillende segmenten van de samenleving.

30. Mark (29, leerkracht natuurwetenschappen): “de woordenschat die gebruikt wordt in toetsen en taken (…) die mag aangepast worden aan de noden van bepaalde leerlingen, wilt daarom ni zeggen da ge ni, da ge ni uw gewone toetsen kunt geven, me moeilijkere woorden in, me vaktaal, euhm, maar zij, waarda ge van weet, das een problematiek rond de taal die moeten daar eigenlijk in mijn ogen, een een verbetering op kunnen krijgen, dat die weten, wat wilt dat eigenlijk zeggen (…) zij antwoorden volledig naast de vraag,

omda ze ni snappen wat dat er eigenlijk staat, omdat daar vaktaal wordt in gebruikt”

De leerkracht Nederlands 1 geeft aan dat ze een verschil in taalgebruik opmerkt tussen leerlingen in de Latijnse klassen en in de moderne klassen (citaat 31). In die laatste klassen zitten namelijk vaak heel sterke, maar ook heel zwakke leerlingen. Emily probeert de sterkere leerlingen extra oefeningen te geven en meer uit te dagen, en ze laat hen ook soms de

zwakkere leerlingen helpen. Volgens Van den Branden en Van Avermaet (2001, p. 398) kunnen beide leerlingen uit zo’n aanpak profijt halen: “[d]e laagtaalvaardige profiteert van het feit dat hij van zijn hogertaalvaardige partner uitleg krijgt […], maar de laatste profiteert van het feit dat hij uitleg moet geven”.

31. Emily (± 35, leerkracht Nederlands): “ja tis ni simpel eh, zeker in de moderne klassen heb je soms wel heel sterke leerlingen, en dan heel zwakke

leerlingen, euhm, ja, ik probeer dan die leerlingen die eigenlijk wa sterker zijn wa meer extra oefeningen te geven, wa meer uit te dagen, en dan de andere, ja, ik probeer ook de sterke leerlingen de zwakkere te laten helpen want da werkt soms ook al”

Sommige leerkrachten zien het thuistaalgebruik van leerlingen op school niet als een teken van onbereidheid om de regels na te leven, en vinden het normaal en begrijpen dat ze soms hun thuistaal spreken. Ze zien het als een soort van automatisme, waarbij leerlingen spontaan en zonder het te beseffen hun thuistaal gebruiken. Er is zelfs een leerkracht die de ervaringen van de leerlingen kan spiegelen aan haar eigen ervaringen als tweetalige (citaat 34).

32. Mark (29, leerkracht natuurwetenschappen): “voor mij, is da normaal, en ik vind, in, men, alé, die mannen doen allemaal heel hard hun best om dat allemaal mooi in ’t Nederlands toch te zeggen en ok daar floept af en toe is iets uit, ma we moeten realistisch zijn, alé, ik vin, ge moet da gewoon ervaren als ze doen hun best”

33. Audrey (28, leerkracht geschiedenis en Engels): “ergens denk ik da da normaal is da ze tegen hun vrienden Frans spreken en da da een beetje, onnatuurlijk aanvoelt, nu ze zitten wel op ’t school natuurlijk, ‘k vin da een beetje dubbel, als leerkracht vin ik, ze moeten altijd Nederlands spreken, ma ik begrijp da in zo wa lossere momenten tussen de lessen door of op de

speelplaats, da ze soms ook, zonder het te weten tegen elkaar in t Frans beginnen”

34. Christine (± 50, leerkracht Frans): “‘k denk da da een automatisme is da soms moeilijk is, ik heb da me mijn, me mijn zus ook, ik heb daar altijd Nederlands mee gepraat, als ik dan bij mijn Franse familie ben is da moeilijk om me mijn zus Frans te praten, das zo moeilijk, en dat is ook ni da ze da ni mogen verstaan, want we moeten daar dan op letten, ma da is zo onnatuurlijk, en ik denk da als ze die vrienden buiten de klas ook zien, of da, en ze zijn daar gewoon, ik denk da da moeilijk, ik vind da zelf ook moeilijk”

4.4 Redenen waarom Frans- en anderstaligen kiezen voor het Nederlandstalig