‘Ze... ze hebben Leo aangevallen. Kerels van het dorp.’ Hij hijgde, benauwd
puilden zijn ogen uit het jongens-gezichtje dat nog bleker was dan anders.
Free zette haastig zijn pet op. ‘Waar is-t-ie?’
Jules maakte een verlegenheidsgebaar, kon geen woord meer uitbrengen, terwijl
Free naar buiten stoof. De deur klapte rauw achter hem dicht.
‘En jij?’ vroeg Errina bruusk. ‘Wat heb jij gedaan?’
‘Nou...’ hijgde de jongen, ‘nou... hierheen gehold om hulp.’
‘Dus je heb 'm in de steek gelaten! Akelige, laffe, lamme knul!’ schold zij woedend.
Meteen liep ook zij blootshoofds de zwarte avend in, zoekend met tastende voeten
het rotspad dat naar beneden, naar Porto-Ronco voerde. Twee keer struikelde
zij bijna over de grove keien. Achter zich hoorde zij Jules, die nu ook weer mee dorst
te komen; zenuwachtig om wat er met Leo gebeurd kon zijn, snauwde zij nog eens
naar achteren als naar 'n stout kind: ‘Blijf nou ook maar thuis.’
Zij holde verder naar beneden, beklemd en bekneld door de diepe donkere stilte
van de holle weg. Wat was dat? Stemmen? Een sekonde bleef zij staan; stap van
twee mannen en gelukkig Leo's stem en die van Free.
‘Wat is 't?’
‘Niet zo erg,’ stelde Free's stem gerust. ‘Hij loopt alweer, kalm-an maar.’
Hij had de trillende grote kerel onder de oksel gevat en zo klauterden zij beiden
langzaam en zoekend het pad op.
‘Haal even de lantaarn,’ zei weer Free. ‘De rest komt wel terecht.’
Nog vóór Errina met de lamp terug was, lag het ontredderde, slappe lijf van Leo
al op de divan; doodsbleek het gezicht daarboven. Errina gaf hem te drinken. Zijn
haren zwiepten in verwarde slierten om zijn voorhoofd, waarop drie berstende builen
geelden. Een dun straaltje bloed sijpelde langs zijn oor. Flauw grijsden de ogen als
van een dronken man.
‘'t Loopt nogal los is 't niet?’ vroeg Leo met matte stem. ‘Wat is dat bloed?’
‘Klein gaatje in je kop; met de punt van 'n stok of zo wat ingedeukt. We zullen 't
even schoon wassen en dan een pleister erop. Hoe kwam dat in gods naam allemaal
zo?’
‘Laat 'm nou eerst wat op adem komen,’ bitste Errina. ‘Jules, waarom vertel jij 't
niet, je was er toch bij.’ Jules bleef de zondebok van Errina's uit het lood geschrokken
stemming.
‘We liepen gewoon met elkaar te praten,’ begon de nog onthutste wezel, ‘en toen
stond er op de hoek bij Luzato zo'n troepje mannen en jongens. Wij zeien buona sera
en 'n paar antwoordden 'r, - heel gewoon. Ineens begint er één te schelden van
maladetto Tedeschi en maladetto Kaiser; 't was stikdonker, je kon niet zien wie het
was. Ik zeg nog tegen Leo: laten we doorlopen; want ik hoorde achter ons een steen
vallen. Ik kijk om en toen kwamen ze al op ons af...’
‘En hij d'r van door!’ smaalde Errina.
‘Ik voelde een klap op m'n achterhoofd,’ vertelde nu Leo zachtjes en zonder zich
op te richten. ‘En meteen regende het klappen van alle kanten. Mijn rug en alles deed
mij
zeer. Ik riep om hulp en toen ging er ergens een deur open, misschien wel bij Luzato.’
‘Ja, die heeft hem tegen de berg op gebracht tot hij mij tegenkwam.’
‘Maar waarom was dat allemaal? Ik begrijp er niets van. Het volk is nooit zo
kwaad geweest hier!’
‘Misschien dachten ze, dat ze een ander voor hadden,’ waagde Jules.
Leo sloot de ogen, moe, kapot. Hij had één van de kerels na een krachtig ‘porche
Madonna’ horen zeggen, dat het nu maar 'ns uit moest wezen met dat gescharrel van
Duitse leeglopers met de meisjes van Ronco...
Maar dat vertelde hij niet aan de anderen; hij verzekerde enkel dat het nu wel weer
gaan zou, ze moesten hem nu maar alleen laten, dan ging hij naar bed. Errina en Free
werden bedankt en afgedankt.
In de woonkamer praatten die twee nog wat na over de schrikwekkende gebeurtenis.
Free stopte zijn pijp, Errina borg de verbandtrommel op, blij dat het nog zo was
afgelopen.
‘Zal ik je eens wat zeggen,’ listigde zij, ‘'t is gewoon een wraakneming. Dat volk
is wild geworden over het gescharrel van
Leo met Bianca en met dat andere meisje van de melkboer. Als ze hier in Ronco
iemand bont en blauw slaan, dan steekt daar wat achter.’
Free antwoordde niet. Maar tegen Albrecht, die laat tuis kwam, verhaalde hij alles
in verstolen-lachende kleuren en geuren en sprak Errina's vermoeden als zijn eigen
uit.
‘Zo! Is dat dan zo bar geweest?’ vroeg Albrecht die van niets wist.
‘Van Leo met dat meisje van de ouwe tuinman?! Nou zeg: je bent toch zeker ook
niet blind!’
‘Ik weet dat allemaal zo precies niet. Maar als het dàt is, is 't net goed dat hij eens
op z'n donder heeft gehad,’ lachte Albrecht onverschillig.
Toen Errina de volgende dagen Leo's blauwe builen en plekken zag en de pijnlike
In document
Ed Coenraads, Eiland van geluk · dbnl
(pagina 131-135)