‘Waarom noem je me dan een kind?’ vroeg zij, met zacht verwijt in haar stem.
‘Stil maar: je bent dapper en als 't erop an komt dan weet je wel wat je wilt; ik zei
't enkel maar omdat je sprak van dat leuke leventje in Zürich. Je stelt je dat veel te
mooi voor.’
‘Vertel er dan eens wat van.’
‘Het was voor de één wat meer beroerdigheid, voor de ander wat minder. Maar
moeilik hadden we 't allemaal. En het mooie of het leuke zo als je 't noemen wilt
-was alleen maar, dat wij elkaar hielpen en er vrolik tegenin waren.’
‘Dat 's toch wel fijn, zie je.’
‘Ja. - De lui die zo'n baantje hadden hier of daar, aten twee maal per dag in 't
Volkshaus en de anderen maar één keer. Die meest 's avends. Iedere avend vond je
daar vast een troepje vrinden, en altijd op dezelfde plek: aan de ronde tafel vlak bij
het buffet. Veel buitenlanders waren er ook. Duitse deserteurs en Franse; en die
werden dan achtervolgd. Dikwels een hele toer om die uit de klauwen te houen van
de politie.’
‘Maar hier waren ze toch vrij!’
‘Ja, dat denk je maar. Als ze geen middel van bestaan hadden werden ze aan
dwangarbeid gezet. En toen de oorlog twee jaar geduurd had, kwam er een wet om
ze allemaal terug te wijzen aan de grens. En dan moesten ze weer terug naar hun
regiment en daar werden ze doodgeschoten.’
‘Bah! Wat intens vuil en geméén! Was daar niks tegen te doen? Ze hadden allemaal
moeten staken in heel Zwitserland!’
‘Natuurlik; dat hadden ze ook! Maar ze deden 't niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ja, dat kan 'k je allemaal zo gauw niet uitleggen. - Heb ik je wel eens verteld van
Korfu?’
‘Nee; wie was dat?’
‘Korfu was een Balkankereltje die al jaren lang in Zürich studeerde. Hij was bar arm,
liep gewoonlik op 'n schoen en een slof. Of-t-ie Serviër was of Bulgaar of wat anders,
- wisten we niet. Hij was mens, - zei-die zelf altijd. Hij gaf wat lessen en daar leefde
hij van. Als er dan kollegegeld betaald moest worden aan 't begin van het semester
- hij studeerde medicijnen - dan kreeg je de grootste ellende met hem. Dan zag je
hem 'n hele week niet in het Volkshaus: hij spaarde dan zijn eten uit en hoopte zo
langzamerhand de tachtig francs te krijgen die hij nodig had. Twee keer is hij er niet
gekomen en moest-ie voor zichzelf studeren 'n heel jaar lang: niet naar klinieken en
niet naar kollege. En één keer is Dr. Winzheimer bijgesprongen. - Maar voor de rest
was Korfu een tiep. Heel Zürich kende 'm en hij kende iedereen: arbeiders, studenten,
artiesten. Hij was een beste dokter en hij behandelde ons allemaal voor niks: half
omdat-ie strafbaar was als hij geld vroeg en half uit goedhartigheid. Sprak alle talen:
Zürich-Dütsch, Italiaans, Frans, Engels, 'n beetje Russies en Pools. - Op 'n goeie dag
krijgt Korfu een briefje van een journaliste uit Genève, een vrouw die hij ook
al tijen lang kende. Dat begon zo: ‘Engelachtige Korfu, - Ik was laatst in Parijs, en
ontmoette daar op een atelier de brengster van dit briefje. Ze heet Madame Chicolard.
In 'n onbewaakt ogenblik heb ik tegen haar gezegd: U moet naar Genève komen,
daar wonen veel schilders. Ze staat model voor schilders.’ En dan kwam er nog wat
achter, dat ze geen raad wist met Madame Chicolard daar in Genève en nog wat van
die praatjes. Ze stuurde Korfu kort en goed die Madame op zijn dak.’
‘Wat deed Korfu toen?’
‘'t Was een raar, lastig mens, die Madame Chicolard; en zo lelik als de nacht.
Korfu tippelde héél Zürich met haar af, ging naar alle schilders die hij kende. Dat
waren er misschien wel honderd. En al die dagen onderhield hij dat tiepe. Dat deed-ie
op zijn eigen manier. Prachtig. Hij had 'n boekje in zijn zak en daarin krabbelde hij
alles op wat-ie voor haar ontving en waaraan hij 't weer uitgaf.’ ‘Zeg geef nog 's wat
voor Chicolard,’ zei hij dan als je hem op straat tegenkwam. Dan gaf je twintig of
dertig rappen, - wat je maar te missen had. Bourgeois-tiepe's als Bass of Winzheimer
of Weckerlin gaven 'n paar francs. En vroeg je hem dan: ‘Hoe is 't met 'r?’
Dan zei-die met 'n idiote ernst: ‘O best, vandaag kan ze een stuk chocola krijgen; d'r
dag is goed. Kijk maar.’ En dan moest je dat voddige kasboekje van hem zien, waar
niemand uit wijs kon worden dan hijzelf. Hijzelf misschien ook niet eens. Dat heeft
weken en weken geduurd. Bij ons op de akademie heeft ze 'n paar keer model gestaan.
Ook nog één keer bij Buri. En eindelijk is ze weer verdwenen naar Parijs.’
‘Is-t-ie nu nog in Zürich?’
‘Korfu? - Hij is dood. Ik ben mee geweest om hem te begraven: wel honderd
mensen gingen mee, haast allemaal arbeiders en vrouwen die hij voor niks behandeld
had. En dan wat gesjochte artiesten. Een rooie vlag op de kist: zo istie begraven.
-Dat was 'n jaar nadat-ie afgestudeerd was. Hij had het net wat beter, was assistent
geworden bij Sauerbruch.’
Uit de verte klonken weer de Paasklokken over het roerloze water. Het zonnige
Magadino, op de smalle rand tussen het meer en de berghelling, stamelde ze voor
zich uit, die enkele losse tonen. Een vrouwtje dat heel even hardop droomt, - dan
weer voortslaapt. Op het eilandje floot een vogel, hoog en kort. Toen floot hij nog
eens.
In document
Ed Coenraads, Eiland van geluk · dbnl
(pagina 48-52)