‘Daar is-tie!’ Ze stoven allen naar het balkon, nieuwsgierig of des Voeux en
Weckerlin werkelik zouden komen met dit slechte weer. Een dikke nevel hing tussen
de bergen en trok in lange slierten over het Lago Maggiore, dat een troosteloze grauwe
baaierd was geworden. De bergen van de overkant waren geheel verhuld, die aan de
zijde van Ronco klompten met de donkere bovenwolken loodkleurig zich te saâm.
Druipend van de regen hield het gele monster stil op de vet bemodderde weg.
‘Je kunt haast niet zien wie er uit komt.’
‘Leo, dring me niet zo naar voren, ik word kletsnat.’
‘Ja!’
‘Wat ja?’
‘Ze zijn d'r hoor!’
Twee figuurtjes stonden achter de autobus, verdwenen dadelik weer onder grote
begrafenis-paraplu's. Dan haastten zij zich naar de rotstrappen, vechtendtegen de
koude, natte stralen die uren en uren, dagen en dagen in stromen neerstriemen konden.
Halverwege keek Weckerlin eens naar boven.
‘Ga weg, hij ziet ons,’ jaagde Errina.
‘Wat zou dat?’ Leo deed een stap naar voren, boog en wuifde Weckerlin toe, die
zwakjes terug groette van onder de pruttelende paraplu.
‘Wat die kerels toch een hart voor ons hebben, hè?’ smaalde Leo. ‘Daar komen
ze nobel uit Zürich enkel om ons te omhelzen. Net 't rooie Kruis. Daar konden ze
des Voeux best generaal van maken. Vindt je ook niet Free?’
Die knikte toestemmend, ernstig; dacht aan zijn kasboek. Hij liep onderwijl naar
de gang om de gasten te helpen bij het uitpeilen. Errina stalde de druipende paraplu's.
De anderen waren al lang naar hun eigen atelier terug geslopen.
‘'t Is ontzettend, 't is vreselik vandaag;’ des Voeux stem was niet luid, maar
beheerste door zijn lage register toch de hele Casa Errina. ‘En al zo'n tijd, hè?’
‘Zo'n tijd?’ praatte Errina opgeruimd. ‘Hier pas sinds van ochtend. Wij hebben
een heerlike Pasen gehad.’
‘Aan de andere kant van de Gotthard niet hoor!’ antwoordde Weckerlin's stem,
die jong klonk bij die van de ouwe brombeer. ‘In Zürich regent het al twee weken.
Maar gelukkig niet zo als hier.’
In het behagelike gevoel weer een veilig dak boven het hoofd te hebben, drentelden
zij al pratend de woonkamer in. Free deed korrekt, glimlachte, was zo veel mogelik
meneer met de heeren en zei dat Errina toch zeker wel voor een warm kop koffie
had gezorgd? Terwijl dit dampend door haar werd opgediend, zwenkte des Voeux'
gedachte naar de klok en gaf hij het gesprek de zakelike koers. Vlug wipte Free naar
zijn kleine schrijfbureau, bracht het kasboek en de rekeningen der leveranciers; die
waren keurig aan de lias geregen als in een ouderwets handelskantoor. Weckerlin,
jong-vriendelike Lebemann met ietwat-zelfgenoegzame glimlach, een kleine lorgnet
in het gladgeschoren gezicht, zat er bij zonder er zich mee te bemoeien. Nu eens
sprak hij glimlachend enkele woorden met Errina, die heimelik hem vereerde, - dan
weer veinsde hij een ogenblik belangstelling door te vragen: ‘Kan ik U soms helpen
met pointéren?’
Als enig antwoord schudde des Voeux van nee, en liet dan Free de bedragen der
rekening oplezen, die van Luzato, van Taiana en de anderen. Dan vloog hij nog even
al monsterend Free's kasboek door, als ervaren koopman enkel kijkend naar de grote
posten; die kleintjes, - dat haalde tòch niet an.
Reeds meende Free, dat hij geslàagd was voor het examen van deze maand, toen des
Voeux' oude geslepen ogen bleven turen op één post in het kasboek. Dan sloeg hij
ze op, keek Free aan, die veinsde niet te merken.
‘Maar wat is dat, waarde heer: dat is mij niet geheel duidelik’. Welwillend wipte
Free naar hem toe, boog zich mee over het kasboek. Des Voeux's vinger wees naar
een post aan de creditkant: rekening Milliet et Werner Frs. 64.70.
‘Dat is die bazar in Locarno, niet? Maar waar slaat dat op, heb je die rekening
daar?’
‘O zeker, wilt U hem zien?’
‘Nee-nee,’ genadigde des Voeux met zijn autoritaire stem. ‘Vertel me maar wat
't geweest is.’
Free lei dan, schijnbaar vlot en luchtig hem uit, dat het in hoofdzaak neerkwam
op kousen en een nieuwe hoed voor Errina. Doch de ander viel hem bruusk in de
rede dat dat toch niet aanging. Errina had toch haar geregelde kledinggeld en...
Voorzichtig mengde Weckerlin zich in het gesprek. Of des Voeux zich niet
herinnerde, hoe er twee maanden geleden over gesproken was, Errina daarvoor een
oorlogstoeslag te geven van dertig francs in de maand.
‘Nou, eerlik gezegd staat het me niet meer voor. Maar als jij het je herinnert,...’
antwoordde des Voeux met een voor Free onaangename nadruk op dat woordje jij.
Niettemin knikten ook hij en Errina vriendelik van ja, toen Weckerlin verzekerde
dat dat in Februari was vastgesteld.
‘Slaat het bedrag dus op twee maanden?’ klonk de onverwachte vraag. Snel moest
Free antwoorden. Als hij ja zei, was hij van alles af; twee maal dertig, - dat klopte
wel zowat.
‘N... nee: er is in Maart ook al een kleine nota van Milliet.’ Hij durfde het niet aan,
bang voor de koude scherpe blik van de bankier. Maar zijn eerlikheid werd beloond
met een wrevelige preek. Des Voeux schoof met een kort gebaar het kasboek op zij,
leunde achterover in zijn stoel en verklaarde, dat hij zulke dingen vréselik
onaangenaam vond. De minste eis die iemand toch aan 'n kasboek stelde was toch
wel dat de aantekeningen overzichtelik waren. Een misnoegd-arrogante plooi kwam
er om zijn mond, en hij keek Free uit de hoogte aan, toen hij er nog bij smaalde:
‘Of is dat soms te veel verlangd!’
In document
Ed Coenraads, Eiland van geluk · dbnl
(pagina 73-77)