• No results found

Boeh! - De autobus van elven schokte om de hoek bij de spitse rots

In document Ed Coenraads, Eiland van geluk · dbnl (pagina 73-77)

‘Daar is-tie!’ Ze stoven allen naar het balkon, nieuwsgierig of des Voeux en

Weckerlin werkelik zouden komen met dit slechte weer. Een dikke nevel hing tussen

de bergen en trok in lange slierten over het Lago Maggiore, dat een troosteloze grauwe

baaierd was geworden. De bergen van de overkant waren geheel verhuld, die aan de

zijde van Ronco klompten met de donkere bovenwolken loodkleurig zich te saâm.

Druipend van de regen hield het gele monster stil op de vet bemodderde weg.

‘Je kunt haast niet zien wie er uit komt.’

‘Leo, dring me niet zo naar voren, ik word kletsnat.’

‘Ja!’

‘Wat ja?’

‘Ze zijn d'r hoor!’

Twee figuurtjes stonden achter de autobus, verdwenen dadelik weer onder grote

begrafenis-paraplu's. Dan haastten zij zich naar de rotstrappen, vechtendtegen de

koude, natte stralen die uren en uren, dagen en dagen in stromen neerstriemen konden.

Halverwege keek Weckerlin eens naar boven.

‘Ga weg, hij ziet ons,’ jaagde Errina.

‘Wat zou dat?’ Leo deed een stap naar voren, boog en wuifde Weckerlin toe, die

zwakjes terug groette van onder de pruttelende paraplu.

‘Wat die kerels toch een hart voor ons hebben, hè?’ smaalde Leo. ‘Daar komen

ze nobel uit Zürich enkel om ons te omhelzen. Net 't rooie Kruis. Daar konden ze

des Voeux best generaal van maken. Vindt je ook niet Free?’

Die knikte toestemmend, ernstig; dacht aan zijn kasboek. Hij liep onderwijl naar

de gang om de gasten te helpen bij het uitpeilen. Errina stalde de druipende paraplu's.

De anderen waren al lang naar hun eigen atelier terug geslopen.

‘'t Is ontzettend, 't is vreselik vandaag;’ des Voeux stem was niet luid, maar

beheerste door zijn lage register toch de hele Casa Errina. ‘En al zo'n tijd, hè?’

‘Zo'n tijd?’ praatte Errina opgeruimd. ‘Hier pas sinds van ochtend. Wij hebben

een heerlike Pasen gehad.’

‘Aan de andere kant van de Gotthard niet hoor!’ antwoordde Weckerlin's stem,

die jong klonk bij die van de ouwe brombeer. ‘In Zürich regent het al twee weken.

Maar gelukkig niet zo als hier.’

In het behagelike gevoel weer een veilig dak boven het hoofd te hebben, drentelden

zij al pratend de woonkamer in. Free deed korrekt, glimlachte, was zo veel mogelik

meneer met de heeren en zei dat Errina toch zeker wel voor een warm kop koffie

had gezorgd? Terwijl dit dampend door haar werd opgediend, zwenkte des Voeux'

gedachte naar de klok en gaf hij het gesprek de zakelike koers. Vlug wipte Free naar

zijn kleine schrijfbureau, bracht het kasboek en de rekeningen der leveranciers; die

waren keurig aan de lias geregen als in een ouderwets handelskantoor. Weckerlin,

jong-vriendelike Lebemann met ietwat-zelfgenoegzame glimlach, een kleine lorgnet

in het gladgeschoren gezicht, zat er bij zonder er zich mee te bemoeien. Nu eens

sprak hij glimlachend enkele woorden met Errina, die heimelik hem vereerde, - dan

weer veinsde hij een ogenblik belangstelling door te vragen: ‘Kan ik U soms helpen

met pointéren?’

Als enig antwoord schudde des Voeux van nee, en liet dan Free de bedragen der

rekening oplezen, die van Luzato, van Taiana en de anderen. Dan vloog hij nog even

al monsterend Free's kasboek door, als ervaren koopman enkel kijkend naar de grote

posten; die kleintjes, - dat haalde tòch niet an.

Reeds meende Free, dat hij geslàagd was voor het examen van deze maand, toen des

Voeux' oude geslepen ogen bleven turen op één post in het kasboek. Dan sloeg hij

ze op, keek Free aan, die veinsde niet te merken.

‘Maar wat is dat, waarde heer: dat is mij niet geheel duidelik’. Welwillend wipte

Free naar hem toe, boog zich mee over het kasboek. Des Voeux's vinger wees naar

een post aan de creditkant: rekening Milliet et Werner Frs. 64.70.

‘Dat is die bazar in Locarno, niet? Maar waar slaat dat op, heb je die rekening

daar?’

‘O zeker, wilt U hem zien?’

‘Nee-nee,’ genadigde des Voeux met zijn autoritaire stem. ‘Vertel me maar wat

't geweest is.’

Free lei dan, schijnbaar vlot en luchtig hem uit, dat het in hoofdzaak neerkwam

op kousen en een nieuwe hoed voor Errina. Doch de ander viel hem bruusk in de

rede dat dat toch niet aanging. Errina had toch haar geregelde kledinggeld en...

Voorzichtig mengde Weckerlin zich in het gesprek. Of des Voeux zich niet

herinnerde, hoe er twee maanden geleden over gesproken was, Errina daarvoor een

oorlogstoeslag te geven van dertig francs in de maand.

‘Nou, eerlik gezegd staat het me niet meer voor. Maar als jij het je herinnert,...’

antwoordde des Voeux met een voor Free onaangename nadruk op dat woordje jij.

Niettemin knikten ook hij en Errina vriendelik van ja, toen Weckerlin verzekerde

dat dat in Februari was vastgesteld.

‘Slaat het bedrag dus op twee maanden?’ klonk de onverwachte vraag. Snel moest

Free antwoorden. Als hij ja zei, was hij van alles af; twee maal dertig, - dat klopte

wel zowat.

‘N... nee: er is in Maart ook al een kleine nota van Milliet.’ Hij durfde het niet aan,

bang voor de koude scherpe blik van de bankier. Maar zijn eerlikheid werd beloond

met een wrevelige preek. Des Voeux schoof met een kort gebaar het kasboek op zij,

leunde achterover in zijn stoel en verklaarde, dat hij zulke dingen vréselik

onaangenaam vond. De minste eis die iemand toch aan 'n kasboek stelde was toch

wel dat de aantekeningen overzichtelik waren. Een misnoegd-arrogante plooi kwam

er om zijn mond, en hij keek Free uit de hoogte aan, toen hij er nog bij smaalde:

‘Of is dat soms te veel verlangd!’

In document Ed Coenraads, Eiland van geluk · dbnl (pagina 73-77)