• No results found

e

e e e •

e e

• e e e e

e e

Tenslotte bestaan nog twee typen vandalisme, waar­

bij we zouden kunnen spreken van pseudomotieven.

Vandalisme uit

Er is wel gesteld dat jongeren vooral vernielen als de situatie hen niets leuks meer te bieden heeft (Buik­

huisen, 1965). Zodra er alternatieven zijn (vermaak, sensatie) zou de vernielzucht beduidend minder wor­

den. Waarschijnlijk is deze constatering niet on­

juist. Maar dat betekent nog niet dat verveling een op zich zelf staande oorzaak van vandalisme is. De sensatie en het vermaak dat vandalisme biedt, heeft immers een belangrijke extra dimensie boven nor­

male vormen van vermaak: vernielen mag niet.

Overigens geven jongeren zelf vaak wel verveling op als reden voor het plegen van vernielingen. Wij be­

schouwen dat echter als één van de rationalisaties die worden aangevoerd om de vernieling achteraf te rechtvaardigen.

Erosie-vandalisme.

Dit type vandalisme wordt genoemd door Madison (1970), die erop wijst dat als er aan een object een­

maal wat vernield is, dit als het ware nieuwe vernie­

lingen uitlokt. Als voorbeeld noemt hij het expe­

riment van Frazer en Zimbardo, die een iets bescha­

digde auto met open dak in een buitenwijk parkeer­

den en deze 24 uur in het oog hielden. Achtereenvol­

gens verdwenen onder meer: de accu en de radiator (met behulp van een ijzerzaag), de antenne, ruiten­

wissers, kabels, jerrycan en een achterwiel. Het erosie-vandalisme kan zich ook op wijkniveau afspe­

len: als een wijk door sloop begint te verloederen en er sneller gesloopt dan gebouwd en sneller vernield dan gerepareerd wordt, werken de bestaande vernie­

lingen aanstekelijk. Overigens geldt hier heel duide­

lijk dat het stukzijn van een object geen motief is om het dan maar verder te slopen. 'Ach, het was toch al stuk', is o.i. een andere rationalisatie die met name bij lagere-schooljeugd populair is. Het erosie­

idee houdt echter ook verband met de drempel 'van­

dalisme hoort niet - het is zonde'. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat deze drempel bij een gammel object lager ligt dan bij een goed onderhou­

den object. De praktische consequentie die men op grond hiervan kan trekken, zal duidelijk zijn. Als er eenmaal een vernieling heeft plaatsgevonden, ver­

dient het aanbeveling om de zaak zo snel mogelijk te herstellen. Zo zal van een school die er redelijk on­

derhouden uitziet, waarschijnlijk een preventieve werking uitgaan.

39

40

.

-�il

t

-Tenslotte willen we de lezer erop wijzen dat men zich bij de aanpak van vandalismeproblemen altijd moet bezinnen op de vraag: om welke motieven gaat het hier? Wil men tot een vermindering van het aan­

tal vernielingen komen dan zal men over het alge­

meen bij elk motief een andere aanpak moeten kie­

zen. I n de hoofdstukken 2 en 3 -waar verschil­

lende benaderingen van vandalisme-problemen aan de orde komen - zal die relatie tussen motief en mogelijke maatregelen vaak te herkennen zijn.

-= �

Bron:

Stichting Nederlandse Onderwijs Televisie ­ spijker op zijn kop show, 16·2·'81

e

e •

e 1.4.2.

4 1

e

Zoals reeds is gesteld kunnen er twee drempels zijn,

die iemand van het plegen van vernielingen weer-houden.

e

- de norm 'vandalisme hoort niet - het is zonde',

- de angst voor sancties die staan op het plegen

-

van een vernieling.

We zullen in deze paragraaf in vogelvlucht een paar

e

factoren aangeven die deze drempels (negatief)

kun-nen beïnvloeden.

e 'Vernielen hoort niet'.

Kinderen zullen over het algemeen vanaf zeer

jeug--

dige leeftijd van hun opvoeders te horen krijgen dat

'je niet zomaar iets vernielt'. Een punt daarbij is of het kind zich deze norm zal eigen maken

(internalise-e

ren), of als door bovenaf opgelegd zal beschouwen.

Het is niet ondenkbaar dat het internaliseren van die

norm na de oorlog in steeds mindere mate

ge-schiedt. Volgens velen heeft de zuinigheid van

e

voor de oorlog plaats gemaakt voor de

'wegwerpcul-tuur' van de jaren zestig en zeventig.

Zo kocht men niet langer een huisraad voor het

e

leven, maar werden meubels, t.v.-toestellen,

wasma-chines enz. in vele gezinnen binnen 10 jaar

vervan-e

gen. Op veel kleinere artikelen is de term 'wegwerp'

zelfs letterlijk van toepassing: het bier uit blik, de fles zonder statiegeld, de plastic zak en 'last but not least'

e

de wegwerpaansteker. Dit zou ertoe leiden dat

men-sen zich minder aan goederen gaan hechten. Er

ont-e

staat dus een soort onverschilligheid t.o.v. alle

goe-deren en de norm 'vandalisme hoort niet' vervaagt.

Ook kan men veronderstellen dat mensen steeds

minder betrokken zijn bij 'de overheid', onder andere

door de verregaande bureaucratisering en

specialise-e

ring binnen het overheidsapparaat. En dat zou weer

kunnen betekenen dat de betrokkenheid t.o.v. de

e

produkten van die overheid (de collectieve goederen)

- extra gering is. In dat licht bezien zou het logisch zijn dat de burgers bij overheidsgoederen nog sneller

e

dan bij private goederen geneigd zijn een houding

aan te nemen van 'dat dondert niet, het is toch van

e

niemand(!)' . Deze houding zou op zijn beurt

weer inhouden dat er naar verhouding meer en mak-kelijker overheidsgoederen vernield worden dan

pri-e

vate goederen. Overigens is een dergelijke

veronder-stelling moeilijk te staven.

e De om te worden .

De tweede drempel is het besef dat (bijna) alle

jon-e

geren hebben dat vernielen niet mag en dat het

be-straft kan worden. Het is duidelijk dat deze drempel

e

42 veel minder efficiënt werkt dan de eerste: wanneer een jongere zelf vindt dat vernielen niet hoort, zal hij niet(s) vernielen (controle of geen controle), als de norm niet geïnternaliseerd is, biedt alleen een (on­

menselijke) 1 00% controle de zekerheid dat er niet vernield wordt. Wij hebben gesteld dat de norm 'vernielen hoort niet' in de jaren 60 en 70 minder be­

langrijk geworden is. Dit verlaagt mogelijkerwijs niet alleen de kans dat kinderen deze drempel internalise­

ren, maar ook de mate waarin controle wordt uit­

geoefend op vernielgedrag. Bovendien zijn er nog een drietal factoren die ertoe bijdragen dat de controle op het gedrag van kinderen in zijn al­

gemeenheid minder is geworden.

- I n de eerste plaats komen we hier weer op de rol van de ouders terug. Veel ouders bemoeien zich steeds minder met hun kinderen. Het ontstaan van de term 'sleutelkinderen' (kinderen die de huissleutel krijgen omdat niemand thuis is) kan als een symbool voor deze ontwikkeling worden gezien.

- I n de tweede plaats zijn vele moderne stadsde­

len zodanig gebouwd dat de mogelijkheden om con­

trole op gedrag uit te oefenen gering zijn. Daarbij kan dan met name gedacht worden aan hoge flatgebou­

wen.

- Tenslotte kan worden gewezen op het wegval­

len van sociale controle: als Pietje vroeger op straat katte kwaad uithaalde, wist tante Truus de vader en moeder van Pietje wel te vinden. Tegenwoordig ge­

beurt dat niet zo makkelijk meer. De conclusie uit de bovenstaande drie punten ligt voor de hand:

de angst bij de jeugd om betrapt te worden bij het plegen van vernielingen zal waarschijnlijk tegen­

woordig niet zo groot meer zijn. Dus ook de (angst)­

drempel is flink verlaagd.

Foto Hans Aarsman

e e e e e e e e

e e e e e e •

e e e

-e

e I e e e e e e

• e

e e e e e

• e

e e e e e -e

Hoofdstuk 2.

43