• No results found

ERFGOEDWAARDEN

In document BEHEERSPLAN ONROEREND ERFGOED (pagina 104-107)

4.1. Erfgoedwaarden bouwdelen

Het interieur en de kap van de molen is voor een groot gedeelte gaaf bewaard gebleven. De bouwsporen van latere verbouwingen zijn duidelijk zichtbaar. In de molen is opvallend veel beukenhout toegepast. Vooral bij de balklagen en lateien is deze houtkeuze opmerkelijk.

4.2 Erfgoedwaarden volgens beschermingsbesluit.

Het beschermingsbesluit van 23 juni 1960 meldt het volgende: “Wordt gerangschikt, als monument, om reden van zijn artistieke waarde, overeenkomstig de bepalingen van artikel 1 der wet van 7 augustus 1931, de stenen windmolen, gelegen in het gehucht Ezaart, te Mol”

Het beschermingsbesluit van 23 juni 1960 biedt de bescherming dus omwille van het algemeen belang, gevormd door de artistieke waarde.

4.3 Bescherming van erfgoedwaarden volgens huidige inzichten

Het vakmanschap van de molenmaker tijdens de bouw en latere werkzaamheden wordt geïnterpreteerd als artistieke waarde. Dit vakmanschap is onlosmakelijk verbonden aan de bouw en de instandhouding van de molen.

Dit vakmanschap uit zich ook in creativiteit van de molenmaker. Zo zijn vele onderdelen, goed functionerend in de molen gerecupereerd. Met weinig financiële middelen is de molen tot 1959 in bedrijf geweest. De overbrengingsverhouding van het gangwerk is herzien. Door de lage overbrengingsverhouding kon de molen blijkbaar goed functioneren. Er zijn nooit wiekverbeteringen toegepast, terwijl het aantal maalbare dagen toch beperkt is70. Het vakmanschap van de molenaar speelt hierbij een grote rol. De molenaar zorgde immers dat de maalstenen correct gescherpt waren en een goed afgesteld gangwerk heeft een grote positieve invloed op het functioneren van de molen. Uit het opvallend uiterlijk van de molen, met de grote kap en de smalle romp wordt duidelijk dat het functioneren belangrijker was dan de esthetica. Het opvallend uiterlijk zorgt, samen met de omgeving voor een pittoresk geheel.

4.4. Erfgoedwaarden bij vaststelling als bouwkundig erfgoed.

De windmolen, inclusief het perceel waarop de molen gelegen is, werd opgenomen op de inventaris van bouwkundig erfgoed. Het vaststellingsbesluit van de inventaris dateert van 29 maart 2019.

De molen wordt beschreven als : “Bovenkruier van het type grondzeiler met kegelvormige romp onder brede, draaibare kap, opgetrokken in 1856 door Karel Heylen uit Geel” De erfgoedwaarden die genoemd worden in de inventaris bouwkundig erfgoed zijn de historische waarde, de industrieel-archeologische waarde en de architecturale waarde.

4.4.1. De historische waarde

De molen van Ezaart heeft een historische waarde vanwege de ouderdom van de constructie en is een gaaf voorbeeld van een werktuig uit het verleden. De opvallende verschijningsvorm met de grote kap en de smalle romp is zeer zeldzaam. Een zeer bewogen bouwhistorie ligt hieraan ten grondslag. Hierdoor is de historische waarde alleen maar toegenomen.

In de Kempen was de grondzeiler een veel voorkomend molentype71. Een groot aantal

grondzeilers in de regio zijn inmiddels verdwenen72. Normaal gesproken bevindt de maalvloer zich meestal op de begane grond. In de Kempen, inclusief de omringende streken, wordt hiervan regelmatig afgeweken73. Op de begane grond of in de kelder kon dan een

olieslagwerk opgesteld worden. De nabijgelegen molens van Arendonk en Hapert (NL)74 zijn hiervan een goed voorbeeld. Het Kempisch landschap was, in tegenstelling tot nu, open. Voor een optimale windvang hoefden geen grote molens gebouwd te worden.

Dankzij de verdwijning van vele grondzeilers is deze zeldzamer geworden. Dit vergroot de historische waarde.

71 In Vlaams deel Kempen resterend te Arendonk, Gierle, Kaulille en Kastelree (romp), In Nederlands deel te Hapert, en als romp te Baarle-Nassau, Diessen en Hilvarenbeek. Molen “De Deen” te Luyksgestel, nu bergmolen, was tot 1920 een grondzeiler.

72 Bijvoorbeeld na 1950 te Balen, Dessel, Geel, Lommel, Meldert, Retie, Wiekevorst. Nederlands deel: Breugel, Bladel en Diessen. Voor 1950 een zeer groot aantal.

73 Bijvoorbeeld Gierle, Luyksgestel (NL) in de periode als grondzeiler, molen te Heensche Molen (NL) en Someren (NL) (tot ca 1850 een grondzeiler).

74 Olieslagwerk verdwenen en kelder gedicht, maar wel herkenbaar.

4.2.2.De industrieel-archeologische waarde

De industrieel-archeologische waarde van de molen uit zich in de ontwikkeling van de industriële toepassing en de evolutie van de molen met een beperkt budget. Hiermee is de molen nog lang in bedrijf geweest75. De molen heeft vanaf de bouw tot heden het traditionele tuig gehad, maar in 1926 en in het recente verleden is de zeeg gecorrigeerd. Het was een van de eerste Kempische molens die met ijzeren roeden is uitgerust.

Het bedrijf is later verbeterd. Zo kwam er in 1932 een “stoommolen”. Later werd er een elektromotor in gebruik genomen. Deze zijn inmiddels verdwenen. Dankzij deze motoren kon er gemalen worden als er geen wind was of met beide. In geval van drukte kon dit

vanzelfsprekend uitkomst bieden. Van het elektrisch maalderijtje is met zekerheid bekend dat deze ongeveer op de plaats van het huidige transformatorhuis staat. Beide hebben overigens geen verwantschap met elkaar76.

4.2.3. De architecturale waarde

De molen van Ezaart heeft architecturale waarde vanwege de typerende vormgeving en verschijning.

De constructie van de molen bepaalt in grote mate de vorm. Toch zijn er in de afwerking esthetische keuzes gemaakt die bijdragen aan de architecturale waarde.

Vanwege de historische waarde, de industrieel-archeologische waarde en de architecturale waarde dient deze molen in zijn huidige vorm behouden te blijven.

Op het erf is onlangs een bakhuis gebouwd. Deze is om educatieve redenen waardevol. Een bakhuis hoort van oudsher niet bij een molen. Op de molen werd vooral in loongemaal77 gemalen. Het bakken gebeurde bij de boer en bij de boerderijen bevonden de bakhuizen zich.

Het bakhuis en het transformatorhuis op het erf hebben geen historische, industrieel-archeologische of architecturale waarde en zijn zodoende niet behandeld.

75 Tot 1959, op dit moment waren in de regio al een groot aantal molens buiten bedrijf gesteld en gesloopt.

76 Het maalderijtje verdween in 1958 en het transformatorhuis dateert uit 1969.

In document BEHEERSPLAN ONROEREND ERFGOED (pagina 104-107)