• No results found

6. Bespreking

6.1 Een endogene norm?

De data-analyse leverde een opvallend resultaat op. De deelnemers gaven de Belgische testzinnen over het algemeen lagere scores dan de algemene testzinnen, maar dat was niet bij elk type belgicisme het geval: de standaardtalige belgicismen – die dus in de van Dale en de e-ANS als Belgische standaardtaal worden beschouwd – scoorden gemiddeld juist beter dan hun algemene tegenhangers. Dat verschil is echter enkel significant bij drie van de vier grammaticale testzinnen (cf. Tabel 25).

Lexic

aal

Dampkap i.p.v. afzuigkap

Testzin 1 Testzin 2

Contacteren i.p.v. contact opnemen met Testzin 1 Testzin 2 Gramm at ic aal

Zijn i.p.v. hebben bij

bepaalde werkwoordsgroepen

Testzin 1 Testzin 2 Kwantitatief er i.p.v. die

Testzin 1 Testzin 2

Tabel 23 - Variantenvoorkeur bij de ST-variabelen (samengevat). Lichtblauw: Belgisch, niet-significant. Donkerblauw:

Belgisch, significant. Lichtgroen: algemeen, niet-significant. Donkergroen: algemeen, significant

Om te beginnen, is het bij de twee lexicale variabelen dus niet duidelijk of de respondenten Belgische variant verkiezen (dampkap en contacteren), dan wel de algemene variant (afzuigkap en contact opnemen met). Slechts 6 Belgische deelnemers geven echter aan dat ze

dampkap problematisch vinden, waarvan deelnemers 41, 81, 82 en 175 nog eens specifiëren

dat ze afzuigkap juister zouden vinden. Volgens anderen is dampkap “spreektalig” (deelnemer 180) of “dialect” (deelnemer 216). Er is maar één enkele Nederlander (van de 21) die zich

stoort aan het belgicisme dampkap, dat voor hem of haar “Vlaams klinkt” (deelnemer 216). Opvallend is dat ook niet iedereen akkoord is over de gepastheid van de algemene variant

afzuigkap: “afzuigkap voelt niet algemeen genoeg” (deelnemer 38) of “afzuigkap is dialect”

(deelnemers 189 en 209), hoewel zij ook niet expliciet vermelden dat dampkap een geschikter alternatief zou zijn. De variabele contacteren/contact opnemen met krijgt nog minder commentaar: geen enkele Belg schrijft dat contacteren ongepast is; integendeel, één Belgische respondent schrijft dat contacteren beter zou zijn dan contact opnemen met bij de 2e testzin (deelnemer 138). Daarnaast zijn er slechts twee Nederlanders die refereren naar het

belgicisme: “contacteert klinkt erg vreemd” (deelnemer 218) en “ik zou eerder contact opnemen zeggen” (deelnemer 219).

Wanneer er commentaar wordt gegeven bij de testzinnen met de twee lexicale variabelen, gaat het echter nagenoeg altijd over iets anders dan het bestudeerde taalkenmerk zelf. Bij de zin de brand ontstond door een technisch defect in de dampkap/afzuigkap, en sloeg vervolgens

over naar de eetkamer, gaat het merendeel van de reacties bijvoorbeeld niet over dampkap

of afzuigkap. Het gaat veeleer over de komma, die volgens een aantal deelnemers overbodig is. Hoewel sommige Belgische deelnemers het dus niet eens zijn over welke variant er het meest geschikt is – dat wil zeggen, het belgicisme of de algemene vorm – blijven de standaardtalige lexicale variabelen grotendeels onopgemerkt. Het leeuwendeel van de respondenten merkt geen van beide varianten op, of ze storen er zich alleszins niet genoeg aan om er melding van te maken.

De grammaticale kenmerken worden daarentegen veel vaker becommentarieerd, en bij die kenmerken is er een duidelijker verschil tussen Belgen en Nederlanders. Bij de zin het gaat om

twee gevangenen die tijdens de rellen zijn/hebben kunnen ontsnappen, geven maar liefst 37

Belgen expliciet aan dat ze hebben niet gepast vinden, terwijl voor 5 Nederlanders zijn net ongepast is: “dit zal Vlaams zijn, in het Nederlands zou zijn worden vervangen door hebben” (deelnemer 214). Hetzelfde geldt voor de tweede testzin, de besmette kakkerlak is/heeft het

land kunnen binnenkomen via het laadruim van een passagiersvliegtuig. Maar liefst 43 Belgen

vermelden heeft, en 3 Nederlanders vermelden is. Bij allebei de testzinnen heeft geen enkele Belg problemen met zijn, en geen enkele Nederlander noemt hebben als reden voor een lage score. Zowel de Belgische als de Nederlandse deelnemers verkiezen dus enkel hun ‘eigen’ variant bij de variabele zijn/hebben.

We vinden hetzelfde verschil tussen Belgen en Nederlanders bij de eerste testzin van de variabele er/die, namelijk Tesla heeft al eens 13.500 beademingsapparaten verkocht in 2011,

en dit jaar willen ze er/die opnieuw verkopen. Maar liefst 21 Belgen storen zich aan die, maar

geen enkele heeft een probleem met het Belgische er. Het voornaamste probleem is hier dat sprekers die een kwantitatief er gebruiken in dit soort omgevingen die interpreteren als ‘dezelfde beademingsapparaten’ (cf. e-ANS 8·6·5·2·ii·e). Die interpretatie veroorzaakt verwarring, omdat het inhoudelijk weinig steek houdt dat Tesla dezelfde apparaten meerdere

keren verkoopt: “door die te gebruiken, lijkt het alsof het over dezelfde beademingsapparaten gaat” (deelnemer 9). De ‘Belgische’ interpretatie van die verklaart bovendien waarom er geen significant verschil is gevonden bij de tweede testzin, telkens als er regenbuien zijn in Spanje,

verwacht Portugal er/die ook. De betekenis van ‘diezelfde regenbuien’ is in deze zin namelijk

niet volkomen onlogisch, hoewel een vijftal Belgen opnieuw die signaleert, bijvoorbeeld deelnemer 137: “verwacht Portugal er ook klinkt beter”. Bij de Nederlandse deelnemers ontbreekt die interpretatie van die bij beide testzinnen; zij geven daarentegen wel soms aan dat ze er niet juist vinden klinken. “Ik vind er ongepast. Ik zou zeggen verwacht Portugal ook

regenbuien” (deelnemer 105). Zoals bij zijn/hebben verkiezen de Nederlanders en de Belgen

dus opnieuw verschillende vormen.

Ten slotte komt er nog een (onverwacht) belgicisme naar voren uit de antwoorden, dat de Belgische deelnemers ook prefereren ten opzichte van de algemene vorm: een aanzienlijke hoeveelheid deelnemers geeft aan dat ze kun je problematisch vinden in de zin volgens het

TNO kun je schadelijke partikels in de keuken grotendeels neutraliseren met een goede dampkap/afzuigkap. Ook bij de andere testzinnen met kun(t) raden heel wat deelnemers aan

om in de plaats kan te schrijven, hoewel kun(t) volgens de e-ANS gangbaar is in het hele taalgebied. Kan zou daarentegen ook standaardtaal zijn, maar voor sprekers uit Nederland informeler klinken, hoewel het in België ook in formele contexten gebruikt zou worden (e-ANS 2·3·6·2). Opvallend is dat de Belgische deelnemers net het omgekeerde denken: kun(t) klinkt volgens hen bijvoorbeeld “informeel” (deelnemer 166), het “komt dom over” (deelnemer 155), of het is simpelweg “fout” (deelnemer 53). Langs de andere kant krijgt kan vanuit de Belgische hoek geen enkele negatieve commentaar, bijvoorbeeld bij de testzin ook voor de

jongere generatie is het goed om zien/om te zien dat je op latere leeftijd nog zinvol bezig kan zijn. Eén Nederlander suggereert daar wel kunt in plaats van kan: niet genoeg om te

concluderen dat de Nederlandse deelnemers kan te informeel vinden voor een krant, maar de veelvoorkomende kritiek op kun(t) ontbreekt wel volstrekt bij de Nederlandse deelnemers. Hoewel het dus niet volledig duidelijk is of Nederlanders kan (niet) accepteren, is het wel zo dat de Belgische deelnemers het belgicisme kan prefereren ten koste van kun, dat volgens de e-ANS algemeen bruikbaar zou zijn.

Samengevat vallen de bestudeerde standaardtalige belgicismen uiteen in ruwweg twee categorieën: ten eerste zijn er (lexicale) belgicismen die het grootste deel van de deelnemers niet opvallen of alleszins niet storen, ongeacht het land van herkomst. Hier en daar lokt dat soort belgicisme een negatieve reactie uit (bv. dampkap), maar er zijn evenzeer een paar (Belgische) deelnemers die de algemene vorm (bv. afzuigkap) niet gepast vinden voor een krant. Naast de belgicismen die dus onder de radar vliegen, is er ook een tweede categorie die meer verdeeldheid zaait. Bij die tweede categorie vinden Nederlanders de Belgische variant niet gepast, terwijl Belgen net de andere variant ongepast vinden. Belangrijk is het feit dat geen enkele Belg of Nederlander zijn of haar endogene variant afkeurt. Er is dus voornamelijk variatie in de acceptabiliteit van de ‘niet-eigen’ vorm. Het bestaan van deze twee categorieën

wijst op zichzelf al op de pluricentriciteit van het Nederlandse taallandschap: België is een taalcentrum met een (gedeeltelijk) endogene norm, met eigen woorden en constructies. Die eigen woorden en constructies worden soms naast andere vormen geaccepteerd, maar soms worden ze ook geprefereerd, met uitsluiting van niet-eigen variant.