• No results found

Elke handeling is tegelijk oefening

4. Analyse inleiding

4.3 Elke handeling is tegelijk oefening

We hebben eerder al gezien dat Sloterdijk cultuur en natuur in zijn theorie synthetiseert. Voor zover er al gesproken mag worden van twee categoriën, zijn beide volgens de filosoof door een brede verbinding met elkaar verbonden. De verbinding bestaat uit het brede gebied van beoefende praktijken. Hier ¨zetelen de talen, de rituelen en de kunstgrepen van de techniek¨; het is het terrein van ¨opvoeding, zede, gewoonte, sociaal gedrag, training en exercitie¨.79 Ook de antropotechnieken vallen onder Sloterdijks definitie van oefning:

Onder ´oefening´ versta ik elke handeling waardoor de geschiktheid voor de volgende uitvoering van dezelfde handeling op peil gehouden of verbeterd wordt, om het even of die handeling

77 Sloterdijk, Je moet je leven veranderen 12. 78 Ibidem 18.

expliciet als ´oefening´ wordt bestempeld.80

Sloterdijk brengt alle handelingen waarmee de mens zichzelf handhaaft of verbetert onder in zijn oefenbegrip. Zo oefent de bergbeklimmer die hogerop wil komen, het kind dat met blokken speelt, voor de glazenwasser die de ramen lapt en de inbreker die bij elke inbraak geruislozer opereert. Het kost even moeite in te denken wat de breedte is van deze definitie (en dat is voor een definitie nooit gunstig).81 Elke handeling die de mens verricht, en die – ookal is hij zich er niet van bewust – tot resultaat heeft dat zijn geschiktheid voor de volgende keer (of die nu komt of niet) verbeterd wordt, behoort in de definitie van Sloterdijk tot het oefenen. Hij beperkt zijn oefenbegrip niet tot expliciet oefenen, maar sluit ook de handelingen in die met zo´n vanzelfsprekendheid worden verricht dat de uitvoerder zich er niet van bewust is dat zijn handeling een oefening is (in de betekenis die Sloterdijk eraan geeft). Sloterdijk brengt in zijn oefenbegrip echter niet alleen bewuste, maar ook onbewuste handelingen onder, zolang die resulteren in het behoud of de verbetering van de geschiktheid bij een volgende uitvoering.

Ook de antropotechnieken vallen onder dit oefenbegrip. Deze zelfs in het bijzonder: ¨het impliciete en expliciete oefengedrag van de mensen vormt de kern van alle historisch manifeste antropotechnieken¨.82 Hieruit volgt dat het psycho-immunologische substraat van het menselijk immuunsysteem het resultaat is van oefening, wat eens te meer de uitgebreidheid van Sloterdijks oefenbegrip onderstreept. Dit maakt dat de oefening onlosmakelijk met het menselijk wezen verbonden is. De uitbouw en versterking van het immuunsysteem is echter slechts het begin van de verbondenheid tussen oefening en het menselijk leven. Sloterdijk gaat namelijk nog een stap verder en zegt dat de mens zichzelf voortbrengt door oefening.83 Dit houdt verband met zijn kijk op menselijk handelen; dit is in zijn ogen autoplastisch van aard – dat wil zeggen, inwerkend op zichzelf:

Mens zijn betekent in een operatief gekromde ruimte existeren, waarop de handelingen op de handelende, de werkende op de werker, de communicaties op de communicerende, de gedachten op de denkende, de gevoelens op de voelende terugwerken. Al deze soorten van terugwerken zijn, zo wil ik stellen, ascetisch, dat wil zeggen, oefenend van aard, hoewel ze grotendeels moeten worden gerekend tot de niet-verklaarde en onopgemerkte vormen van ascese, respectievelijk de verborgen trainingsroutines.84

Het is zo-even al gezegd dat het enige moeite kost om een begrip te vormen van de breedte van

80 Sloterdijk, Je moet je leven veranderen 12.

81Uit Latijn definire (afgrenzen, begrenzen, bepalen). 82 Sloterdijk, Je moet je leven veranderen 120. 83 Ibidem 12.

Sloterdijks oefenbegrip. Denkt men hier even over na, dan maakt de vraag welke handelingen erin kunnen worden ondergebracht al gauw plaats voor de vraag welke handelingen er níet in kunnen worden ondergebracht. Sloterdijk zegt niet explicitiet dat elke handeling een oefening is, maar met uitzondering van natuurlijke handelingen, zoals het knipperen met de ogen, ademen of slapen, lijken alle andere handelingen wel in de definitie te passen. Lezen we het bovenstaande citaat, waarin Sloterdijk stelt dat menselijk handelen altijd terugwerkt op de handelende, dan kan alleen maar geconcludeerd worden dat elke uitgevoerde handeling volgens Sloterdijk tegelijk ook een oefening is. Elders zegt Sloterdijk dat het tijd wordt dat we gaan inzien dat de mens een organisme is dat uit herhaling ontstaat.85 Doordat de handeling altijd herhaald wordt, wordt ook de terugwerking herhaald, en zo realiseert de mens zichzelf volgens Sloterdijk. Dit gebeurt echter niet alleen ´per ongeluk´, doordat de mens nu eenmaal in een operatief gekromde ruimte leeft, maar ook door een fenomeen dat Sloterdijk de ´verticale spanning´ noemt:

Alle ´culturen´, ´subculturen´ of ´scenes´ zijn gebaseerd op normatieve verschillen, met behulp waarvan het veld van menselijk gedragsmogelijkheden wordt onderverdeeld in gepolariseerde klassen. Zo kennen de ascetische ´culturen´ het normatieve verschil tussen volkomen en onvolkomen, de ´religieuze´ ´culturen´ tussen heilig en profaan, de aristocratische ´culturen´ tussen voornaam en gewoon, de militaire ´culturen´ tussen dapper en laf, [enzovoort] (…). Wat deze onderscheidingen zonder uitzondering gemeen hebben, is de voorkeur voor de eerste waarde, die in het betreffende veld als attractor geldt, terwijl de tweede pool altijd de functie van afstotingswaarde of vermijdingsgrootheid heeft. Wat ik hier attractoren noem, zijn gezien hun werkwijze richtgrootheden van verticale spanningen, die in psychische systemen voor oriëntatie zorgen.86

De mens leeft volgens Sloterdijk altijd onder een verticale spanning: hij is onderdeel van allerlei (sub)culturen en binnen deze (sub)culturen gelden bepaalde waarden die voor de mens aantrekkelijk of afstotelijk zijn. Sloterdijk geeft hier geen verklaring voor, maar presenteert het als een vast staand feit. Nu is het een open deur om te stellen dat de mens altijd in groepen leeft en dat binnen die groepen waarden bestaan; ook het feit dat sommige van die waarden hoog, en en dat hun tegenpolen juist laag worden aangeschreven behoeft geen nader betoog. Echter: Sloterdijk noemt de waarden die hoog staan aangeschreven ¨richtgrootheden¨, en volgens hem zorgen deze voor oriëntatie in psychische systemen. Wat Sloterdijk met deze systemen bedoelt is niet duidelijk, dus veronderstellen we hier dat de menselijke psyche wordt bedoelt. Gezien hun werkwijze zijn het volgens Sloterdijk de waarden die voor psychische orëntatie zorgen. Dit wekt de suggestie dat er volgens Sloterdijk waarden zijn buiten de mens bestaan, die hem aantrekken of afstoten; dit volgt

85 Sloterdijk, Je moet je leven veranderen 13. 86 Ibidem 21, 22.

echter niet noodzakelijkerwijs uit de formulering, en dat dit niet de zienwijze van Sloterdijk is, blijkt ook al uit de passage die direct volgt op het bovenstaand citaat:

De antropologie mag het feitelijke bestaan van dergelijke grootheden niet langer buiten beschouwing laten, wil ze werkelijk aandacht besteden aan de beslissende vecotoren van de

conditio humana. Alleen vanuit de waarneming van de ´van bovenaf´ werkende trekkrachten kan

begrijpelijk worden gemaakt waarom en in welke vormen de homo sapiens (…) zich heeft kunnen ontwikkelen tot het opklimmende tendensdier (…).87

Een vector is in de wiskunde een lijn die een grootte en een richting aangeeft: het geeft aan hoeveel kracht uitgaat in welke richting. Met de vectoren van de conditio humana kan Sloterdijk alleen maar de kracht bedoelen die er vanuit de menselijke conditie uitgaat naar de hoog aangeschreven waarden. Het is dus niet de waarde die de mens aantrekt; het is de mens die bepaalde waarden hoog acht en die zichzelf telkens op een hoger plan dwingt. Het maakt van de mens een ´tendensdier´: hij heeft een intrinsieke neiging om zichzelf omhoog te stuwen.

Het is van groot belang dat Sloterdijk deze voortstuwing niet buiten de mens localiseert. Afgezien van de metafysische vraagstukken die met een dergelijke positie weer om een oplossing zouden vragen, is dit om nog een andere reden belangrijk: in Sloterdijks woorden maakt het van de mens een ´tendensdier´. De mens heeft in de ogen van Sloterdijk de intrinsieke tendens om hogerop te komen. Het handelen van de mens is niet zomaar handelen, het is (praktisch) altijd ook oefenen. Dit maakt de handeling – die (praktisch) altijd ook een oefening is – tot de motor waarmee de mens zich op een hoger plan brengt.

Tot slot moet er nog gewezen worden op de sneer die Sloterdijk in het bovenstaande citaat uitdeelt aan de antropologen: die doen hun werk niet goed. Als ze hun vak werkelijk serieus zouden nemen, dan kunnen ze niet om de krachten heen die hij ze aanwijst. Het moet hier nota bene de filosoof zijn die hen de eigenlijke krachten achter het menselijk handelen aanwijst. We zullen later zien dat Sloterdijk zijn eigen werk opvat als een opvulling van deze lacune.88

4.4 Resumé

Sloterdijk sluit zich aan bij degenen die zeggen dat er tegenwoordig iets terugkeert, maar hij geeft een ander antwoord op de vraag naar wat er dan terugkeert: wat volgens Sloterdijk terugkeert is het accent in het oefenende leven. Verschoof dit accent aan begin van onze jaartelling van het antieke somatische naar het christelijk ascetische ideaal, rond negentienhonderd keerde het accent terug naar het antieke somatisme. Een terugkeer van de religie is uitgesloten, omdat religie niet bestaat. Er bestaan volgens Sloterdijk alleen verkeerd begrepen oefensystemen, en religie is daar één van. Een oefensysteem is een vorm waarin de mens antropotechnieken aanwendt om zich weerbaar te maken tegen de grillen van het lot, inclusief de sterfelijkheid. Sloterdijk synthetiseert cultuur en natuur door te wijzen naar het terrein van beoefende praktijken. Hij hanteert een definitie van oefening die zo breed is dat praktisch elke handelingen er in ondergebracht kan worden. Doordat praktisch elke handeling tegelijk een oefening inhoudt, brengt de mens zichzelf voort – of liever gezegd, omhoog. De mens leeft voortdurend in een verticale spanning, met aantrekkelijke en afstotelijke waarden. De aantrekkelijke waarden vormen een richtsnoer bij het handelen. In combinatie met de handeling, die tegelijk een oefening is, maakt de verticale spanning van de mens een tendensdier: een wezen dat de intrinsieke neiging heeft hogerop te komen.