• No results found

afstand waarover het temperatuursverschil optreedt [m]g

7 Effecten op ondergrondse microbiologie Shakti Lieten

7.2.4 Effect op pathogenen

In alle WKO-projecten die in het verleden zijn gemonitoord, is geen (toename in) patho- genen waargenomen (York et al. 1998, winters 1992, Brielman et al. 2009, Van de Wei- den & Willemsen 1991, NVOE 2004). Hierbij is onder andere gedetecteerd op Legionella,

E. coli, thermotolerante bacteriën, fecale streptokokken, Salmonella en Shigella. Dit geldt

ook voor koude opslag systemen (Haak 1984, Hicks et al. 1989). Fecale organismen zoals E. coli zijn wel aangetroffen maar niet in sterk verhoogde aantallen ten opzichte van referentiemetingen gelegen buiten het beïnvloedde gebied. In Stockton zijn weinig bacte- riën aangetroffen die optimaal groeien bij 37°C en er zijn geen fecale coliformen aange- troffen (York et al. 1998). Het blijkt zelfs dat de pathogenen in WKO-systemen in aantal- len kunnen afnemen (Miserez 1994). Pathogenen die niet van nature ter plaatse in de bodem voorkomen hebben weinig kans op overleving. Ze worden weg geconcurreerd door de van nature aanwezige bacteriën (Haak 1984, Hicks et al. 1989, NVOE 2004).

Er is veel aandacht geweest voor het effect van WKO op de overleving van Legionella. Overleving en groei van Legionella wordt bij koude WKO-systemen vooral verwacht in de koelinstallaties (koeltorens). In het project in Alabama wordt opgemerkt dat in de overige koeltorens op het Universiteitscomplex (waar geen WKO-systeem aanwezig is) wel Legi-

onella is aangetoond, maar dat in de koeltorens van het WKO-systeem juist geen groei

van Legionella plaatsvond. Volgens Hicks komt dit door de lagere temperatuur en de kortere verblijftijd van het water in deze systemen (Hicks et al. 1989). In vergelijkbare systemen (warmtewisselaar, irrigatiesystemen) is tot op heden geen toename van Legio-

nella aangetoond (Hicks & Stewart 1988). In het SPEOS experiment (Jollien et al. 1992)

waarbij Legionella aan water uit het WKO-systeem was toegevoegd bleek het aantal

Legionella binnen twee weken met een factor 10 af te nemen (incubatie bij 37°C) terwijl

het aantal overige micro-organismen fors toenam (factor 3.000). Legionella kan dus niet goed concurreren met bacteriën die van nature voorkomen in grondwatersystemen (NVOE 2004, Winters 1992, Haak 1984, Hicks et al. 1989). In laboratoriumexperimenten bleek Legionella vooral bij 30°C-50°C goed te kunnen overleven. Deze experimenten zijn uitgevoerd met zowel gesteriliseerd als niet gesteriliseerd SPEOS water (Jollien et al. 1992, Miserez 1994). De groei van Legionella wordt verwacht bij temperaturen van 37°C. Jollien verwacht dat bij deze temperatuur Legionella mogelijk wel succesvol kan concur- reren met de overige bacteriën en geeft aan dat onderzoek hiernaar belangrijk is. Ook is onderzoek naar de mogelijke desinfectie methodes nodig (Jollien et al. 1992). Echter zoals hierboven is aangegeven zijn tot op heden in de meeste WKO-projecten waarbij op pathogenen is gemonitoord geen toename in pathogenen waargenomen.

In Messerschmitt-BolkowBlohm is wel een toename in coliformen waargenomen met toename in temperatuur tot 37°C (NVOE 2004, Winter 1992, Adinolfi & Ruck 1990) waar- bij moet worden opgemerkt dat het onderzoek is uitgevoerd in een kunstmatige aquifer gevuld met matig grof grind. In Nederland worden WKO-systemen vaak toegepast in zandige bodems, dit is in het algemeen vrij van pathogenen vanwege de filtrerende wer- king van het zandpakket (NVOE 2004, Heidemij 1987, Wuijts et al. 2008). Er zijn geen indicaties gevonden dat de warmteopslag in Beijum aanleiding geeft tot de groei van pathogene bacteriën in de aquifer (Heidemij 1986). Als oppervlaktewater snel naar de ondergrond door kan dringen is het wel mogelijk dat besmetting optreedt (Wuijts et al. 2008). Bij temperaturen van 40°C-45°C duurt het hooguit een maand voordat de meeste pathogenen gedood zijn, bij 60°C gebeurt dit binnen een dag (Zehnder 1982, Heidemij 1983).

Naast Legionella kan tijdens onderhoud van een WKO-systeem ook Aeromonas als po- tentieel risico aanwezig zijn. Aeromonas kan zich gedurende 4 jaar in een WKO-systeem handhaven (NVOE 2004). Naast bovengenoemde bacteriën kunnen er ook ziektever- wekkers aanwezig zijn die sporen vormen en zich daardoor gedurende een langere peri- ode in het WKO-systeem handhaven, bijvoorbeeld Bacillus en Clostridia. In de meeste WKO-systemen is het onttrokken water anoxisch. Vooral Clostridia zijn aangepast aan een dergelijk anoxisch milieu.

In waterwingebieden wordt gebruik gemaakt van de natuurlijke verwijdering van pathoge- ne micro-organismen tijdens de bodempassage (filtrerende werking). Voor dit doel wordt een minimale verblijftijd van 60 dagen met een minimum van 30 meter afstand vanaf de individuele waterwinputten aangehouden (Wuijts et al. 2008). Binnen het waterwingebied geldt in principe een algemeen verbod op het uitvoeren van activiteiten die niet direct gerelateerd zijn aan de drinkwaterproductie (Wuijts et al. 2008). Elke provincie stelt ande- re eisen aan het grondwaterbeschermingsgebied, het gebied waar het grondwater x-jaar verblijft voordat het wordt opgepompt bij de drinkwaterwinning. Het grondwaterbescher- mingsgebied voor de provincie Noord-Holland is bijvoorbeeld de 25-jaarszone terwijl de provincie Zuid-Holland de grens bij de 50-jaarzone legt (Bonte et al. 2008). In het onder- zoek van Wuijts is ook gekeken naar de aanwezigheid van virussen van humane of ani- male oorsprong, deze zijn in het grondwater van waterwinputten in Nederland niet aange- troffen (Wuijts et al. 2008). Onder bepaalde bodemomstandigheden kunnen ziektever- wekkende bacteriën en virussen zodanig persistent zijn dat de periode van 60 dagen onvoldoende is om het infectierisico weg te nemen (Wuijts et al. 2008). In onderzoek uitgevoerd door het RIVM blijkt dat virusinactivatie en hechting van virussen aan bodem- deeltjes de belangrijkste parameters zijn die de grootte van de benodigde beschermings- gebied bepalen (Schijven et al. 2006). Schijven geeft aan dat een reistijd van 1-2 jaar voldoende moet zijn om pathogene virussen te deactiveren/verwijderen. Deze reistijd geldt voor ongunstige omstandigheden als bijvoorbeeld lekkage van water met hoge con- centraties aan pathogenen uit rioolpijpen en/of persistente en mobiele pathogenen (bij- voorbeeld virussen) en/of lage temperatuur van het grondwater (5-12°C). Bij hogere tem- peraturen worden zowel virussen als bacteriën sneller gedeactiveerd (Pedley et al. 2004 en Schijven en Hassanizadeh 2000).