• No results found

Het effect van aantekeningenconditie en bestudeerconditie op de leeropbrengst een week na het college

In document Klim in de pen! (pagina 51-54)

Vooraf werd verwacht dat er een verschil zou zijn tussen de respondenten in de handschrift- en typconditie met betrekking tot de leeropbrengst een week na aanvang van het college. Voorafgaand aan deze begripstest mocht het ene deel van de respondenten zijn/haar eigen aantekeningen bestuderen en het andere deel mocht zijn/haar aantekeningen niet bestuderen. Wanneer de gemiddelde score op de feitelijke vragen en de gemiddelde score op de conceptuele vraag een week na het college samen worden genomen, scoorden de respondenten in de handschriftconditie gemiddeld 11.71 (SD=2.05) en de respondenten in de typconditie gemiddeld 9.52 (SD=2.30).

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Handschriftconditie Typconditie G emi d d el d e s cor e

Conceptuele vraag meteen na het college

Handschriftconditie Typconditie

Figuur 3

Gemiddelde scores van de aantekeningenconditie in combinatie met de bestudeerconditie op de feitelijke vragen een week na aanvang van het college

In figuur 3 is een grafiek te zien waarin de gemiddelde scores op de feitelijke vragen een week na aanvang van het college tussen de twee aantekeningencondities in combinatie met de bestudeercondities zichtbaar zijn. Wanneer de twee balken van dezelfde aantekeningenconditie met betrekking tot de score op de feitelijke vragen een week na aanvang van het college samen worden genomen, blijkt dat de respondenten in de handschriftconditie gemiddeld hoger scoorden op de feitelijke vragen dan de respondenten in de typconditie. De respondenten in de handschriftconditie scoorden gemiddeld 4.17 (SD=1.08) op de feitelijke vragen een week na het college en de respondenten in de typconditie scoorden gemiddeld 3.70 (SD=0.88).

In figuur 4 is een grafiek te zien waarin de gemiddelde scores op de conceptuele vraag een week na aanvang van het college tussen de twee aantekeningencondities in combinatie met de bestudeerconditie zichtbaar zijn.

Figuur 4

Gemiddelde scores van de aantekeningenconditie in combinatie met de bestudeerconditie op de conceptuele vraag een week na aanvang van het college

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Eigen aantekeningen bestudeerd

Eigen aantekeningen niet bestudeerd G emi d d el d e s cor e

Conceptuele vraag een week na aanvang van het college

Handschriftconditie Typconditie 0 1 2 3 4 5 Eigen aantekeningen bestudeerd

Eigen aantekeningen niet bestudeerd G emi d d el d e s cor e

Feitelijke vragen een week na aanvang van het college

Handschriftconditie Typconditie

Wanneer de twee balken van dezelfde aantekeningenconditie met betrekking tot de gemiddelde scores op de conceptuele vraag een week na aanvang van het college samen worden genomen, blijkt dat de respondenten die handgeschreven aantekeningen hebben gemaakt gemiddeld 7.54 (SD=1.77) scoorden en de respondenten die getypte aantekeningen hadden gemaakt gemiddeld 5.82 (SD=1.96) scoorden. Tussen het wel of niet bestuderen van de eigen aantekeningen lijkt geen groot verschil te bestaan. Zoals te zien is in figuur 2 scoorden de respondenten die hun aantekeningen mochten inkijken gemiddeld 3.91 (SD=0.87) op de feitelijke vragen een week na het college en de respondenten die een andere tekst lazen scoorden gemiddeld 3.98 (SD=1.15). Ook op de conceptuele vraag een week na het college, zichtbaar in figuur 3, lijkt geen groot verschil te bestaan tussen het wel of niet bestuderen van de eigen aantekeningen. Gemiddeld scoorden de respondenten die hun aantekeningen mochten inkijken 6.65 (SD=1.94) op de conceptuele vraag een week na het college en respondenten die een andere tekst lazen scoorden gemiddeld 6.78 (SD=2.17).

Wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen het wel of niet bestuderen van de eigen aantekeningen in combinatie met de aantekeningenconditie blijkt dat de respondenten in de handschriftconditie die hun eigen aantekeningen mochten bestuderen gemiddeld 4.20 (SD=1.29) scoorden op de feitelijke vragen een week na het college en respondenten die hun eigen aantekeningen niet mochten bestuderen, scoorden gemiddeld 4.13 (SD=0.82) op de feitelijke vragen. Op de conceptuele vraag een week na het college scoorden de respondenten in de handschriftconditie die hun eigen aantekeningen mochten bestuderen gemiddeld 7.36 (SD=1.98) en de respondenten die een andere tekst lazen scoorden gemiddeld 7.74 (SD=1.54).

De respondenten in de typconditie scoorden gemiddeld 3.71 (SD=0.90) op de feitelijke vragen een week na het college wanneer ze hun aantekeningen mochten bestuderen. De respondenten in de typconditie die een andere tekst lazen en hun eigen aantekeningen niet mochten bestuderen, scoorden gemiddeld 3.70 (SD=0.88) op de feitelijke vragen een week na het college. Op de conceptuele vraag een week na het college scoorden de respondenten uit de typconditie die hun eigen aantekeningen mochten bestuderen gemiddeld 6.10 (SD=2.23) en respondenten die hun eigen aantekeningen niet mochten bestuderen scoorden gemiddeld 5.57 (SD=1.67).

Om te kijken of bovengenoemde verschillen significant zijn, is een multivariate analysis of covariance uitgevoerd met de aantekeningenconditie en de bestudeerconditie als onafhankelijke variabelen en de feitelijke vragen en de conceptuele vraag een week na het college als afhankelijke variabelen. In deze analyse is de opleiding als covariaat meegenomen, omdat deze van invloed blijkt te zijn op de twee afhankelijke variabelen tezamen, F(2, 86)=4.49, p=0.01; Wilks’ Lamda=0.91, partial eta squared=0.10. Wanneer gekeken wordt op welke afhankelijke variabelen de opleiding van invloed is, blijkt de opleiding een significant effect te hebben op zowel de feitelijke vragen, F(1, 88)=5.45,

squared=0.04. De gemiddelde score op de feitelijke vragen en de conceptuele vraag meteen na het college blijkt niet van invloed te zijn op de gemiddelde score van de feitelijke vragen en de conceptuele vraag een week na het college. Om deze reden zijn de scores op de feitelijke vragen meteen na het college en de conceptuele vraag meteen na het college niet meegenomen als covariaat.

Uit de multivariate analysis of covariance blijkt dat de aantekeningenconditie een significant effect heeft op de twee afhankelijke variabelen tezamen, F(2, 86)=12.83, p<0.01; Wilks’ Lamda=0.77, partial eta squared=0.23. Wanneer de afhankelijke variabelen apart worden bekeken, blijkt de aantekeningenconditie van invloed te zijn op zowel de feitelijke vragen een week na het college, F(1, 88)=5.66, p=0.02, partial eta squared=0.06, als op de conceptuele vraag een week na het college, F(1, 88)=20.88, p<0.01, partial eta squared=0.19. Zowel op de feitelijke vragen als de conceptuele vraag een week na het college scoorden de studenten die handgeschreven aantekeningen hebben gemaakt beter dan de studenten die getypte aantekeningen hebben gemaakt.

De bestudeerconditie blijkt, zoals verwacht werd op basis van de besproken gemiddelden, geen significant effect te hebben op de twee afhankelijke variabelen tezamen, F(2, 86)=0.06, p=0.94; Wilks’ Lamda=1.00, partial eta squared <0.01. Ook is uit de analyse gebleken dat er geen interactie-effect bestaat tussen de aantekeningenconditie en de bestudeerconditie op twee afhankelijke variabelen tezamen, F(2, 86)=0.69, p=0.50; Wilks’ Lamda=0.98, partial eta squared 0.02.

In document Klim in de pen! (pagina 51-54)