• No results found

Eenige economische eigenaardigheden van het Boschbedrijf

door

Z. VAN DOORN.

De eigenaardige karaktertrekken, die het boschbedrijf uit een economisch oogpunt vertoont en waarvan ik het een en ander voor den niet-vakman hoop te vertellen, zijn voor het meerendeel te

ver-klaren 't zij direct of indirect uit den langen duur van het proces der houtproduktie, zelf een van de voornaamste dier eigenaardig-heden.

De lange duur van het produktieproces.

Deze duur is voor verschillende boschbedrijven zeer verschillend en wisselt van enkele jaren voor hakhoutbedrijven tot 300 jaar als voor de eikenbosschen van den Spessart is vastgesteld. In den regel ligt de produktieduur tusschen 60 en 150 jaar, al naar gelang van grond, houtsoort en bedrijfsdoel.

In vaktermen wordt het begrip van den produktieduur ten naas-ten bij gedekt door het begrip omloop of turnus, d.i. gemiddelde kapbaarheidsleeftijd van de opstanden eener bedrijfsklasse (dat zijn bosschen, waarvoor ongeveer gelijke bedrijfsvoering wordt toegepast).

Men denke zich dat even in: een produktieproces, dat 100, 200 of 300 jaar duurt, waaraan dus vele generaties van boschbeheer-ders moeten medewerken, steeds ongeveer hetzelfde bedrijfsdoel in het oog houdend; Men begrijpt, hoe storend de verandering der inzichten hierop kan inwerken.

De eikenbosschen welke thans in den Spessart ter velling komen, hebben den dertigjarigen oorlog nog beleefd; de djatibosschen, welke hier op Java geveld worden, althans de oudere, leefden reeds

in het begin der 18e eeuw.

Doch ook wanneer men de bosschen niet zoo oud laat worden,

bij een omloop van 80 jaar bijvoorbeeld, zooals voor het djati-boschbeheer thans is aangenomen, heeft gedurende het produktie-proces de boschbeheerder vele malen voor een ander plaats ge-maakt.

H°t langdurige produktieproces brengt o.m. mede, dat voort-durend produkten in alle stadia van ontwikkeling aanwezig moeten zijn, produkten, waarvan men de rijpheid niet op het jaar kan aan-wijzen.

De zeer gevarieerde voorraad aan produkten, die tegelijk pro-duktiemiddel zijn, gevoegd bij de verspreiding over een groot ge-bied, is oorzaak dat voor de moderne boschbedrijven de dienst der Boschinrichting, die het aanwezige bosch moet inventariseeren en daarop de te nemen bedrijfsmaatregelen moet opbouwen, een groote rol speelt.

Het bedrijfsdoel.

Het bedrijfsdoel en klaarheid daaromtrent is voor het bosch-bedrijf van overwegende beteekenis. In eerste instantie houdt het in: bepaling van de verlangde produkten en van aard, grootte en verdeeling der daarvoor benoodigde produktiemiddelen: houtsoort, houtvoorraad en bedrijfsvorm.

In wezen wordt het bedrijfsdoel bepaald door den wil van den boscheigenaar, doch zooals vanzelf spreekt is deze wil niet wille-keurig, maar in hooge mate bepaald door de omstandigheden van den eigenaar, zijn gegoedheid, den aard en omvang van zijn bosch-bezit tegenover andere bosch-bezittingen, de traditie.

In zekeren zin wordt het bedrijfsdoel objektief bepaald door groeiplaats en boschopstand en subjektief door den wil en het inzicht van den eigenaar, waarbij de omstandigheden van hem en van de gemeenschap een groote rol spelen.

Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat bij een zoo langdurig produktieproces het bedrijfsdoel wel zelden vanaf het ontstaan van een bosch tot aan den oogst ongewijzigd zal blijven.

Al dadelijk wordt dat doel zeer sterk beïnvloed door de gesteld-heid van het aanwezige bosch, al is ten slotte de economische be-hoefte maatgevend.

Zoo is het bedrijfsdoel van de Spessarteikenbosschen, namely\

produktie van langzaam gegroeid hoogwaardig hout met een

mi-VAN HET BOSCHBEDRIJF, 39 nimum aan gebreken, mede een gevolg van de omstandigheid, dat eikenbosschen van die bijzondere kwaliteiten aanwezig waren.

Dit laatste was min of meer een toeval, althans niet teweeg ge-bracht op grond van een bedrijfsdoel, dat 300 jaar geleden reeds bestond. Integendeel het is niet veel meer dan 100 jaar geleden, dat er van een bijzondere waarde dier bosschen geen sprake was en dat brandhout en bouwhout nog het hoofdprodukt vormden.

Men ziet hieruit, dat het bedrijfsdoel zeer sterk evolueeren kan in verband met de ontwikkeling der gemeenschap, maar dat die evo-lutie afhankelijk is van het aanwezige materiaal.

Waarom men in andere streken, waar de eik groeien wil, geen bosschen tracht op te leiden voor hetzelfde doel? Ten eerste we-gens de onzekerheid of grond en klimaat diezelfde ontwikkelings-gang tot op hoogen leeftijd mogelijk maken, ten tweede wegens de onzekerheid of het bedrijfsdoel, dat men zich thans stelt, over 300 jaar nog hetzelfde zal zijn en ten derde wegens de groote of-fers, die dat onzekere doel zou vergen van het heden ten bate van een 'verre toekomst. De beide laatstgenoemde bezwaren gelden ook voor het Spessartgebied en toch volgt men bij de verjonging der bosschen weer hetzelfde doel. Hieruit volgt al dadelijk, wat wij nog herhaaldelijk zullen opmerken, dat rentabiliteitsoverwegingen hierbij niet den doorslag geven.

Wanneer evenwel voor 50 jaar de oude eikenbosschen van den Spessart waren uitgegroeid b.v. door beheersfouten of als gevolg van financieele nood van den eigenaar, dan zou thans iemand er aan denken ze weer tot stand te brengen. Men zou het ook mis-schien niet meer kunnen, omdat men de voorbeelden, die den vak-man moeten toonen, wat bereikbaar is en hoe, niet meer voor oogen zou hebben. Ook zou de industrie, die thans het hoogwaardige eikenhout voor fineer of andere doeleinden gebruikt, zich op andere gebieden of zelfs op andere houtsoorten hebben gericht.

' Zoo blijkt, dat er een innige wisselwerking bestaat tusschen den aanwezigen 'boschrijkdom, de behoeften van de gemeenschap en het bedrijfsdoel.

Soms ziet men een groote verandering in het bedrijfsdoel met een algeheele wijziging in boschbouwkundige behandeling; meest-al is het dan de nood, die dwingt, 't zij door de achteruitgang van den grond, die een voortzetting op de oude basis niet meer

toe-laat, 't zij door een groote ommekeer in de behoeften der gemeen-schap. Om die reden zag men eiken hakhoutbosschen omzetten in opgaand eikenbosch of naaldhoutbosch.

Het is begrijpelijk, dat zich uit deze eigenaardigheden een zeer conservatieve houding ten opzichte van het boschbezit heeft ont-wikkeld, vooral in die landen, waar het denkbeeld van een moge-lijk tekort is ontwaakt.

Vandaar de vrees om prijs te geven voor andere doeleinden, wat eenmaal bosch is. Vandaar de strenge voorschriften in sommige landen tot handhaving van de boschoppervlakte, ook die in parti-culiere handen.

Vandaar ook in alle beschaafde landen de boschwetten en bosch-ordonnanties, die uitgebreide voorschriften bevatten omtrent het bedrijfsdoel en de wijze van beheer der landsbosschen.

Zulke uitgebreide wettelijk vastgestelde garanties als die voor de duurzaamheid van het boschbeheer zal men voor andere takken van overheidsbedrijf tevergeefs zoeken.

In primitieve landen met een weinig ontwikkelde bevolking en een overmaat van bosch, is de mentaliteit ten opzichte van het bosch dikwijls nog een heel andere.

Daar is immers het hout nog niet geworden tot een economisch goed, tot iets, dat geproduceerd moet worden, omdat er altijd nog in overmaat was en bijgroeide. Tot aanplant van bosch is men daar veelal nog niet gekomen, behalve voor bepaalde voorzieningen.

Een groot gevaar is, dat bij de voortschrijdende ontbossching de oude mentaliteit zich te lang handhaaft. Hoe eerder het begrip van de zorg, die het boschbezit noodig heeft, zich baan breekt, des te beter voor een volk. Met weinig opofferingen kan dan be-houden blijven, wat later zal blijken een onschatbaar bezit te zijn.

Want is het bosch eenmaal verdwenen, dan moet de nood al zeer hoog stijgen eer men zich de groote offers van herbossching getroost.

De economisch-geografische ligging en vestiging van het bosch-bedrijf.

Ook andere bedrijven zijn aan de plaats van vestiging wel ge-bonden door bepaalde locale produkten, door bekwaamheden van de bevolking of eenvoudig door traditie, maar de nieuwe en groote

VAN HET BOSCHBEDRIJF. 41 industrieën zoeken toch veelal de economisch meest gunstige plaats van vestiging met voordacht uit.

Voor het boschbedrijf is dat nagenoeg nooit het geval en ook de vestiging der houtindustrieën wordt in de eerste plaats bepaald door de herkomst van het hout. Het boschbedrijf is gebonden aan de ligging der bosschen en deze is bijna altijd een historisch gegeven.

Het zijn de terreinen en de gronden, die voor andere doeleinden (landbouw) minder geschikt zijn, welke met bosch bedekt bleven;

in enkele gevallen zijn vroeger voor landbouw ontgonnen terreinen weer verlaten en door het bosch in bezit genomen.

Vandaar dat het boschbezit in het algemeen weinig winst af-werpt; de afgelegen terreinen en dikwijls weinig vruchtbare gron-den zijn voor bosch wel bruikbaar, maar uit gron-den aard der zaak weinig winstgevend.

VON THÜNEN in zijn „Der isolierte Staat" kwam immers ook tot het resultaat, dat de bosschen dicht bij de stad zouden moeten liggen, wegens de groote transportkosten voor een zoo zwaar pro-dukt.

Zijn opvatting blijft in den grond nog volkomen juist: zoolang de boschterreinen dicht bij groote steden (of langs goede water-wegen daarmee verbonden) niet voor andere doeleinden in gebruik genomen worden, is het boschbedrijf daar het meest produktief, hoe slecht dikwijls de boschgesteldheid ook is. Het blijkt dan dat de economische ligging der bosschen van primaire, de boschge-steldheid van secundaire beteekenis is, althans binnen zekere grenzen.

Ook zien we, in omstandigheden dat de grondwaarde voor land-bouw nog zeer gering, of de houtaanvoer van elders zeer bezwaar-lijk is, vlak bij de bevolkingsbevestigingen, wel houtteelt beoefenen voor de eerste behoeften. Op Java werden soms bij de dorpen en ook wel bij bepaalde bruggen, djatiboschjes aangelegd voor de voorziening in het benoodigde hout voor herstel.

Het zijn vooral het goedkoope watertransport en in de laatste halve eeuw ook het veel verbeterde transport over land, dat de mogelijkheid heeft geschapen de houtproduktie te beperken tot de meest afgelegen terreinen, maar toch in den grond blijft VON

THÜNEN'S resultaat ook nu nog van kracht, hoewel zijn kringen door de transportmogelijkheden groote vervorming ondergaan.

Nieuwe vorming van een boschbedrijf in een bepaalde streek zien we zelden en dan is het meestal nog wegens de onbruikbaar-heid van den grond voor andere doeleinden en wegens het belang der bebossching om andere redenen dan houtproduktie, b.v. duin-bebossching.

Het feit, dat het boschbedrijf in hooge mate gebonden is aan bepaalde terreinen en aan bestaande bosschen, geeft het eeniger-mate den stempel van een mijnbedrijf, van een exploitatiebedrijf van aanwezige natuurschatten.

De economie van het bedrijfsdoel.

We zagen reeds, dat het bedrijfsdoel zeer afhankelijk is eener-zijds van de concrete boschgesteldheid, andereener-zijds van de behoef-ten der gemeenschap.

Die behoeften zijn ten opzichte van hout niet meer aan veran-dering onderhevig, dan ten opzichte van andere goederen, maar relatief, namelijk in verhouding tot den productieduur zijn die ver-anderingen zeer snel. Zoo snel, dat het volkomen uitgesloten is, dat het bedrijfsdoel zich daarnaar op korten termijn kan richten.

Toch heeft men telkens weer getracht op grond van zorgvuldige berekeningen het bedrijfsdoel en in het bijzonder den omloop na-der vast te stellen.

Juist het langdurige productieproces maakt het streven zeer be-grijpelijk om dien duur niet langer te stellen dan strict noodig is, en daardoor het boschkapitaal te kunnen verminderen. Men gaat daarbij noodgedwongen uit van de bestaande prijsverhoudingen tusschen de verschillende houtsortimenten (vooral de dikten), om aldus te bepalen tot hoever een lange omloop rendabel is.

Aangezien in werkelijkheid voor den omloop alleen de prijsver-houdingen van een verre toekomst van belang zijn, heeft het re-sultaat der becijferingen een twijfelachtige waarde.

Nog twijfelachtiger wordt dat resultaat als we bedenken, dat de geldende omloop in sterke mate de prijsverhoudingen beïnvloedt.

Vooral als men den omloop te kort gesteld heeft, is het gevolg, dat van de oudere bosschen een grootere oppervlakte wordt ge-veld, met als gevolg een groot aanbod van het zware hout, dus een lage prijs. En uit dien lagen prijs van dat hout berekent men weer een korte omloop. Tot het te laat is en de oude bosschen

VAN HET BOSCHBEDRIJF. 43 schaarsch worden; dan loopen de prijzen op, men beseft den fout, men gaat den omloop omhoog zetten, met als gevolg nog minder aanbod van oud hout dus nog hoogere prijzen.

De boschbedrijven volgen dan ook meestal den veiligen weg en stellen den omloop belangrijk hooger dan de berekeningen uit-wijzen, omdat het verlagen van den omloop in de praktijk veel gemakkelijker is uit te voeren, dan het verhoogen.

Het bedrijfsdoel moet gericht zijn op een verre toekomst en is dus niet met zekerheid te bepalen, noch wat de houtsoort, noch wat de omloop betreft. We zien dan ook, dat elke boschdienst geneigd is verschillende houtsoorten naast elkaar te apprecieeren, hoewel ze volgens den maatstaf van het oogenblik zeer verschil-lende waarde hebben. Het is immers zeer goed mogelijk en ook reeds herhaaldelijk voorkomen, dat binnen een omloopstijd de waardeverhouding geheel verandert.

Zoo was de beuk in vorige eeuwen als brandhoutleverancier zeer gewaardeerd; bij de groote vlucht, die daarna de ontginning der kolenmijnen nam, sloeg die waardeering geheel om; doch in ver-schillende streken wordt de beuk tegenwoordig weer geapprecieerd voor werkhout (speelgoed, meubels en na impregneering dwars-liggers).

Een soortgelijk lot heeft in het hooge noorden de berk gehad;

eerst zeer gewaardeerd als de beste brandhoutleverancier, daarna minder, omdat de bouwhoutsoorten den en spar in waarde stegen, wordt de berk weer meer geapprecieerd sinds men het hout voor triplex is gaan gebruiken.

De boschdiensten zijn ook geneigd zich aan te sluiten bij de plaatselijke waardeering der houtsoorten en bij de locale gewoonten en gebruikswijzen en uit het voorgaande blijkt wel, dat dit een goede politiek is. Het kan tijdelijk wel eens lijken alsof men geheel van bedrijfsdoel veranderen moet, maar dikwijls komt in andere vormen de oude waardeering weer terug. De locale afzet in ruimen zin genomen blijkt veelal de meest hechte basis voor een boschbedrijf te zijn.

Toch is het meermalen voorgekomen, dat een enkel invloedrijk man met een vooruitzienden blik of met een gelukkige hand, door het invoeren en verspreiden van een nieuwe houtsoort of een nieuwe bedrijfsvorm, voor later groote waarden heeft geschapen.

De houtproduktie zeer elastisch op korten, zeer star op langen termijn.

Zooals we gezien hebben is het produktieproces van zeer langen duur. In verband met het bedrijfsdoel wordt deze duur bepaald, wat niet wil zeggen, dat de meest economische produktieduur nauwkeurig vastgesteld kan worden. We toonden dat reeds aan in het vorige hoofdstuk.

De lange produktieduur is oorzaak, dat men in een min of meer normaal boschbedrijf bosschen (opstanden) heeft van alle leef-tijden.

Deze zijn te beschouwen als onafgewerkt produkt, maar zij heb-ben in den regel reeds spoedig verkoopwaarde en vooral de oudere groep, die dus de kaprijpheid nadert, kan even goed als volwaardig produkt beschouwd worden. Zoo kan men bij een omloop van 100 jaar, zeer zeker de groep der oudste 10 of 15 jaren als ongeveer kaprijp, dus oogstbaar beschouwen.

Daarin ligt de groote elasticiteit van de houtproduktie, want als het beschikbare werkvolk het mogelijk maakt, kan men in een gegeven jaar als het noodig is, ook wel 5-maal de normale jaar-produktie oogsten. Ik vraag U, welk ander landbouw- of industrieel bedrijf is daartoe in staat.

En omgekeerd kan men zonder merkbare achteruitgang van het produkt, 5 jaar lang den oogst laten staan; zelfs neemt dat oogst-bare produkt in dien tijd nog in waarde toe.

Hier blijkt dus een buitengewone elasticiteit van het boschbedrijf in de aanpassingsmogelijkheid bij een verhoogde of verminderde vraag en ongetwijfeld zou van die bijzondere eigenschap veel meer profijt getrokken kunnen worden ten bate van het bedrijf en van de gemeenschap beide, wanneer niet de drang naar een gelijk-matige werkverdeeling en gelijkgelijk-matige inkomsten zich daartegen verzetten. Om aan dit laatste tegemoet te komen hebben som-migen gepleit voor de invoering van reservefondsen in het bosch-bedrijf.

Deze groote soepelheid bestaat alleen, zooals reeds gezegd werd voor een tijdsverloop van 10 of hoogstens 20 jaren, al naar gelang de omloop aan den lagen of aan den hoogen kant is.

Want gaat men even over de grens, dan verschijnt een heel ander

VAN HET BOSCHBEDRIJF. 45 beeld van het boschbedrijf, namelijk de starheid, de stroefheid in

eigen persoon.

Oogst men namelijk teveel van het oude bosch, 't zij door een te vrijmoedig gebruik maken van bovenbedoelde soepelheid, 't zij door een verkeerd bepaalde, te lage omloop, dan is herstel uiterst moeilijk en in elk geval een zaak van langen duur. Stel bijvoor-beeld, dat de juiste omloop van een boschbedrijf 100 jaar is, dan oogst men in de volgende 10 jaren de bosschen, die thans tusschen 90 en 100 jaar oud zijn. Is men om bepaalde reden 5 jaarkappen vooruit en wil men dat in 10 jaren herstellen, dan beteekent dat een vermindering van den jaarkap tot op de helft, wat voor de houtvoorziening en voor de bedrijfsinkomsten beide, fnuikend is.

De groote elasticiteit van het boschbedrijf komt dus in de prak-tijk alleen tot haar recht, wanneer men op langen termijn conser-vatief is in het bepalen van den omloop. Alleen ingeval men den omloop 10 of 20 jaar hooger stelt, dan bij een volkomen gelijk-matige markt voldoende zou zijn, alleen in dat geval is het bosch-bedrijf in staat mee te geven met de conjunctuur-schommelingen, dus veel te produceeren als er een groote vraag is en weer te spa-ren bij lage conjunctuur.

Over het algemeen ziet men in het boschbedrijf weinig gebruik maken van deze elasticiteit in het aanbod op korten termijn, door een juiste conjunctuur-politiek. Zoo werd bij de buitensporig hooge houtprijzen op Java in 1920, het aanbod niet of nauwelijks verhoogd.

Waarom niet? Ten eerste wordt deze conjunctuur-politiek be-lemmerd door een tekort schieten van het werkvolk en van de af-voermiddelen, ten tweede kan men de hausse niet overzien, even-min als de malaise en ten slotte is het besef van de noodzaak eener conservatieve politiek het boschbedrijf tot een tweede natuur ge-worden, waar men ook op korten termijn moeilijk van afwijkt.

Het kapitaal in het boschbedrijf.

De waarde van grond en boschopstand van een boschgebied, dat niet onder geregeld beheer is gebracht, heeft veel overeenkomst met die van een mijngebied of van andere natuurschatten, die nog op ontginning wachten.

Eerst de exploitatie geeft er waarde aan en die waarde houdt nauw verband met het nettosaldo, dat de exploitatie, na aftrek van

alle kosten, weet over te houden, is eigenlijk niets dan de gekapi-taliseerde te verwachten nettosaldi, zooals dat ook het geval is met de waarde van landerijen en fabrieken, onverschillig wat zij den bezitter gekost hebben.

In primitieve streken met een overmaat aan oerbosch is de ruil-waarde der bosschen in den regel nihil. Want zelfs wanneer een boschexploitatiemaatschappij groote winsten weet te maken, dan

In primitieve streken met een overmaat aan oerbosch is de ruil-waarde der bosschen in den regel nihil. Want zelfs wanneer een boschexploitatiemaatschappij groote winsten weet te maken, dan