• No results found

77Een rol voor de overheid bij innovatie

Bedrijven en sectoren die een sterke exportpositie weten te combineren met inno- vatie in een groene richting, zoals de landbouw en de voedingsmiddelenindustrie, hebben de beste kansen om te profi teren van een transitie naar een groene econo- mie. Van de sector hightechsystemen en -materialen zijn wel enkele deelsectoren groen en innovatief, bijvoorbeeld bedrijven in zonnepanelen, warmtepompen, isolatie en energiezuinige elektrische apparatuur, maar deze hebben nog geen voordeel op internationale markten. Weer anders ligt het bijvoorbeeld bij de che- mie. Die is nu internationaal sterk, maar het is de vraag of deze sector zijn positie kan handhaven zonder meer groene innovatie. Een sector als de bouw is wei- nig innovatief en nauwelijks aangehaakt bij internationale markten. Overigens maken de sectoren die in een dubbelkansrijke positie zitt en nu nog maar een klein deel uit van de Nederlandse economie. In Duitsland en Denemarken weten meer sectoren een goede exportpositie te combineren met groene innovatie.

De omvang en richting van innovatie blijven achter bij wat vanuit een strategie van groene groei wenselijk is. Het is bovendien niet vanzelfsprekend dat de keuzes die bedrijven maken ook voor de samenleving als geheel het beste zijn. De overheid kan daarom niet aan de kant blijven staan. Maar wat is nu een eff ectief innovatie- beleid? Wat vooral belangrijk is, is dat de overheid voor de juiste (prijs)prikkels zorgt. Verspillende en vervuilende activiteiten zijn te goedkoop. De zogeheten negatieve externe eff ecten zitt en in het algemeen niet in de prijs waarop (markt) partijen zich baseren. In vergelijking met niet-duurzame alternatieven staan groe- ne technologieën daarmee op achterstand. Zo is het klimaateff ect van fossiele brandstoff en, vooral van kolen, onvoldoende in de prijs verdisconteerd. Hierdoor ontbreekt de prikkel voor een bedrijf om te investeren in energie-effi ciency en hernieuwbare energie (Noailly & Smeets 2013).

De koninklijke weg is dan om die negatieve externe eff ecten te beprijzen. Zo kan groene innovatie worden bevorderd door het gebruik van fossiele brandstoff en te beprijzen (via heffi ngen of verhandelbare rechten), of door voorwaarden aan het gebruik te stellen (via vergunningen of wet- en regelgeving). De politieke praktijk is hier weerbarstig, zoals blijkt uit de moeizame discussie rond het aanscherpen van het Europese Emissiehandelssysteem (ETS). Als beprijzen niet lukt, dan is gericht ondersteunen van innovatie zinvol second-best beleid (Rodrik 2013). Maar ook als de weg van beprijzen wél kan worden bewandeld, is dat nog niet vol- doende. Naast negatieve externe eff ecten zijn er namelijk ook zogenoemde freeriderproblemen. Bedrijven investeren in het algemeen weinig in product- en -procesvernieuwing, omdat ze niet alle baten te gelde kunnen maken. Bovendien bestaat de kans dat andere bedrijven ook van de nieuw ontwikkelde kennis profi - teren, zonder zelf investeringen te hebben gedaan. Vooral als het gaat om groene technologieën, zijn ondernemers terughoudend. De baten liggen ver in de toe- komst en markten ontbreken veelal (nog). Dat geldt in het bijzonder voor meer radicale innovaties. Hiervoor bestaan nog geen markten en terugverdientijden

78

zijn lang. Bedrijven voelen dan minder nadrukkelijk een commerciële prikkel. Een geloofwaardige, ambitieuze en consequent uitgedragen visie van de overheid op vergroening en het creëren van een markt kan dan richting geven: ‘we moeten verdienen en vergroenen’.

Overigens kan de overheid innovatie ook in de weg zitt en. Niet alleen markten falen. Te denken valt daarbij aan verouderde regelgeving die, vaak onbedoeld, experimentele innovatieve toepassingen onmogelijk maakt. Zo heeft de richtlijn voor verlichting van de openbare ruimte de introductie van LED-verlichting in de weg gestaan.1 Ook invoerheffi ngen op biobrandstoff en en zonnepanelen werken

innovatie niet in de hand. En bureaucratische rompslomp beperkt de innovatie- prikkel die van duurzaam inkopen uitgaat.2 Het beleid rond de Green Deals is een

duidelijke stap om belemmeringen voor bedrijven te achterhalen, met als oog- merk deze zo mogelijk weg te nemen (zie tekstbox Green Deals).

Green Deals

De overheid kan de ingeslagen weg van Green Deals verbreden en intensiveren. Green Deals zijn afspraken tussen diverse betrokken partijen, vooral gericht op het wegnemen van niet- fi nanciële belemmeringen, zoals regelgeving en vergunningen. Deze convenanten hebben een behoorlijk uitstralingseff ect naar andere groene initiatieven. Vooral binnen de ener- giesector is dit succesvol gebleken, nu nog de slag naar andere sectoren. Green Deals kun- nen cruciaal zijn voor het innovatiesysteem, bijvoorbeeld waar het gaat om het bieden van ruimte aan experimenten, het verstrekken van tijdelijke vergunningen of het toestaan van uitzonderingen op de regel.

Sinds de start in 2011 heeft het Rijk zo’n 150 Green Deals afgesloten. De ambitie is om dat aantal in de komende jaren nog fors uit te breiden, en naast energie ook meer aandacht aan andere thema’s te besteden, zoals water, grondstoff en, mobiliteit, biodiversiteit, biobased economy, bouw en voedsel. Was in 2011 nog slechts een kwart van de Green Deals gericht op andere thema’s dan energie, in 2012 was dit al toegenomen tot de helft .

In de tweede fase van het Green Deal-beleid zouden de verankering en verspreiding (‘dis- seminatie’) van de ideeën en oplossingen centraal moeten komen te staan. Innovatieve on- dernemers zien vaak wel kansen, maar zij komen even zo vaak obstakels tegen. Door meer aandacht te geven aan nieuwe innovatieve methoden van werken en deze te verspreiden, krijgen nieuwe ideeën en oplossingen ook meer voet aan de grond.

Het Green Deal-beleid kan worden gekoppeld aan beleid voor groene innovatie door aan- dacht te besteden aan de sprong van experiment naar uitrol. Het credo kan zijn: ‘wat kan, dat moet’, om zo de verspreiding van innovatieve processen en manieren van werken veel breder ingang te doen vinden.

79