• No results found

Een Mythologisch gedicht uit de Filippij nen

In document VERSPREIDE GESCHRIFTEN VAN (pagina 114-126)

Bijdragen tot de Taal-. Land-en Volkenkunde vall Ned. Indië, 6' Vol2reeks, dl. lIl.

1897.

de vorige aflevering dezer Bijdragen (blz. 238, boven blz. 105-(06) mel-ding gemaakt werd, bestaat uit vierregelige koepletten, met telkens acht voeten in den eersten en derden regel, en met zeven in den tweeden en vierden. Inplaats van rijm hebben de tweede en vierde regels assonantie.

De inhoud van 't gedicht, dat jammer genoeg maar een fragment is van een grooter geheel, is hoogst eigenaardig, en hoewel in enkele uitdruk-kingen de invloed van Spaansche voorbeelden niet te miskennen valt, schijnt het geheel een trouwe weergalm te zijn van oude inlandschesagen.

Bij de vertaling heb ik de maat der Spaansche verzen gevolgd, behalve dat ik mij veroorloofd heb de assonalltie te vcrwaarloozen daar waar ik om die na te \"olgen de toevlucht had moeten nemen tot cene al te vrije vertaling.

De eigennamen van legendarische personen en andere wezens worden, met een paar uitzonderingen. in 't mij ten dienste staande woordenboek niet eens vermeld, laat staan verklaard. Ik twijfel niet of er zullen in Bikol zelf nog weIlieden gevonden worden, die inlichting zouden kunnen geven, maar ik heb daar te lande niemand met wjen ik in briefwisseling sta. Door thans de aandacht op het merkwaardige gedicht te vestigen hoop ik mede-deelingen uit te lokken, die tot aanvulling zullen kunnen strekkeIl van hetgeen aan onze kennis ontbreekt.

Het fragment, het eerste stuk van 't gedicht, luidt in vertaling als volgt.

ILlNG ').

Meld, Kadungung, wat geschiedde In de tijden van Handi6ng 2);

Laat uw zilvren lier herhalen, 't Zoet gekweel van den Aslón.

Gij alleen toch kunt bezingen Zooveel goeds en zooveel schoons, En zooveel geheimenissen

Als dit land in zich bevat.

') I1 ing schijnt de naam te zijn va.n den persoon die Kadnnguug uitnoodigt t.e zingen.

') 'rweelettergl'epig uit te spreken.

110

Zing! verkondig van zijn vorsten De afkomst en den heldenmoed, En den oorlog dien zij voerden Tot Oriól l) verwonnen werd.

En verhaal van de geschiednis Van den ouden grijs Asóg, Van den jongling Masaraga, Van den ouden Isar6g 2).

Want gij waart de zoetste zanger, Die het oor verrukken kOI1

Van hen die het meer aanschouwden 't Welk den berg Takáy verzwolg.

Zing dan, daar wij allen luistren Naar uw tooverschoon verhaal, Wij die hier zijn neergezeten In de schaauw van een Daod sJ.

KADUNGUNG.

Hoort dan, kinderen van Bikol, Sprak gezwind Kadungung toen, Wat geschiedde op dezen bodem, Waar geboren is Hand i6ng.

Een gezegend land is Bikol, Vruchtbaar de aangeslibde grond, 't Schoonste land der gansche wereld, 't Rijkst bedeeld door Vrouw Natuur.

Bal tog heette de eerste stervling Die gewoond heeft in dit land;

Deze kwam uit Batawara, En was van 't geslacht Lip6d <).

Kwam in Bikol bij 't vervolgen Van een onguur everzwijn,

1) Tweelettergrepigj vgl. bo,,"en bh.:. 96.

t) Naam va.n een vulkaan.

S) Vgl. boven bI:::. 100.

4) Lipod beteekent: wat verborgen ia. Bota., Maleiach buta, Bi.a.ya. bot. 8DZ. iH

nLJiudH, wara, BiBayr. uala beteekent "verdwenen, or ui et tijD."

Dat eens zijne I i n sa-velden ') In den nacht had omgewoeld. Toen hij d'ever achterhaald had, Wierp hij zijne speer naar d'aard, En met zijn herculische armen Brak hij 't dier den snuit in twee.

Elke kin bak van bet ondier Mat niet minder dan een el, Elke slagtand mat twee derde Van de scbacht van Baltog's speer.

Bij zijn terugkeer op zijn goedren Hing hij beide kaken op

Aan een hoogen Talisay-boolll ') Bij zijn woning te Tond61.

De oude jagers waren alle Van verwondering vervuld, Bij het zien van deez' tropheeën Van hun grooten vorst Balt6g.

Dat aanschouwden ook de stammen Panikwason en Asóg,

En zij zeiden, nooit nog had men Grooter everzwijn gezien.

D'ever noemde men Tandaya S) Van 't gebergte van Ligni6n '), Daar hij treffend in gedaante Leek op 't monster Behemoth.

Daarna kwam in 't land van Bikol Met zijn krijgerschaar Hand i ó n g, En hij zuiverde van monsters Ilinnen kort het gansche land.

1) L i J18 Q. is do naam vtm zeker eetba.ar wortelgewas, volgeua 't Wdb.) doch het v,ul wel

=

Oudjn.\'.lionh, Resn,muID, wezen.

'l 'I' a 1 i ij ay, ook 'ro.go.log en Bisaya, is do rrormiua.lin.

I) T nn d ay a, of La. n d ay It g ia in 't. volksgeloof eene grootc slang die in zeo guat en in een wa.lvisob YCl'andort.

') Tweelottorgrepig.

112

Talloos veel verdelging~kamlJen

Dorst hij tegen hen bestaan, En van elke worstling keerde Hij als overwinnaar weêr.

Al de eenoogige Driehalzen, Die toen woonden in Pon6n, Bracht bij te eenen maal ten onder.

Rusteloos, in tien maand tijds. De gewiekte haaien alle, En den wilden buffeJstier,

Die daar rondvloog in 't gebergte Temde hij in korten tijd.

De geduchte krokodillen - Groote prauwen leken 't wel -En de wilde Sarimaó's ') Joeg hij weg van Kolasi.

De verwonderlijke slangen, Met Sirenenstem begaafd, Heeft hij in de grot van Ha n tik Diep begraven voor altoos.

Maar hij kon niet overwinnen, Hoeveel moeite hij zich gaf, De allerlistigste der slangen, Die geheeten was Oriól.

Deze slang had grooter wijsheid Dan dedappre held Handi6ng, En betooverde zijn oogen, Hem bekorend, vleiend zoet.

En hoe vaak hij strikken spande, Te vergeefs - zij spotte er meê, Daar zij met haar grooter slimheid Zich aan eiken strik ontwrong.

Zij bedroog hem menigmalen Met verleidelijke taal,

I) V gl. boven blz. 103- 104.

\Vant in alle veinzerijen

\Vas volleerd de slang 0 ri 61.

0, hoe dikwijls door de struiken Volgde hij haar onverpoosd, In den waan de stem te hooren Der verleidlijke Sireen.

Zijne vele reuzenwerken, De overwinningen behaald, Alles zou te loor gegaan zijn Door den invloed van Ori61, Had zij niet, de wispeltuurge, Zelve hem geholpen weêr, Om de monsters te overwinnen, Die onveilig maakten 't land.

Tegen krokodillen vocht hij Onversaagd een worstelstrijd, En uit al die kampgevaren Kwam hij als verwinnaar weêr.

Pongo-apen, orang-oetans, vVeken voor zijn aangezicht, Want de wateren van Bikol Had hij met hun bloed gekleurd.

't Waren zulke strijdbare apen Van alom erkenden moed,

Maar de reus dwong hen te vlieden, Schuil te gaan in Isar6g.

Nadat van het boos gedierte Dus het land gezuiverd was, Legde hij zich toe om wetten Vast te stellen voor zijn volk.

I-Iandi6ng: en zijn metgezellen Plan teden in een b 0 I 0 dl)

1) J301od ont.breokt in't. 'Wdb" mUal' is GOIl vtm aldcn welbekend W001'dj Bis., Mon-gontlou8ch bulud, PonOijllkaU80h bulur, Bugineef:ich bulu', Bo.reö buyu, Sallg.

b u I u d i'J, borg, heuvol. In 't vors moet het genomen zijn in don zin Vlln nhoogv61d, 68cb,

ukkol'," Denzclfdcli overgang \'UU begrippen vertoont Tag. bukit, akker, hoewel het etymologisolL hlltzolfdu wouJ"d i~ als Mal. buk i t, en)!.

8

114

Naar Handi6ng den bijnaam droeg.

Handi6ng maakte de eerste kano

t) Volgens het 'Vdb. is pa.usol "rasterwerk om cen put", dooh dit kan hier niet beo doeld zijn.

I) IJl het vors staat hier oen schijnbaar Spaausoh, mij geheel onvel'ltnanbnar woord gorgoroln.

7) D. i. 8.ll.rdOll pot of pan j Bis. kolon, Mongoodousch kuyon, Ponoaakanach kuyau, Saug.lcllring, Bcnteuansch kurill, ToumbuluRob, 'l'ont., enz. kurë, Bareë kura.

8) D.i. komfoorj Bis., 'I'ag. kalan, Jav. körèn.

\1) DiJwl, Bis., 'rag, pas 0, Ibll.ung pat u, Mins.h. IJ 8. ij U , enz, is "brand, glood", dioh-torIijk J!l.\'. pl\IIU, tooruglocd. 111 't V01'8 sohijnt oeu ovon of iets dgl. bedoeld te zijn.

En zij maakten zich ook huizen, -- Doch zeer ongelijk verdeeld -[n de takken van de boomen Banasi en kamagón 1).

\Vant het krielde van insecten, En de hitte was zóó groot, Dat men enkel in de m60g 2) Kon den zonnegloed ontgaan.

En hij gaf rechtvaard'ge wetten Voor 't behoud van lijf en eer, Die voor al zijn onderdanen Golelen zonder onderscheid.

Ieder volgde die geboden, 't Zij hij slaaf was, hetzij heer, NaU\vgezet de wetten eerend Van geslacht en erfenis.

Daarop volgde een groote zondvloed, Door Onós ') te\'lee~gebracht,

\Vaardoor 't aanschijn van deze aarde Werd veranderd heel en al.

Open barstten de vulkanen Hantik, Kolasi, Isar6g, En terzelfder tijd werd voelbaar Een vervaarlijk heft'ge schok.

En de schok die was zóó hevig, Dat ele zee op 't drooge liet Den isthmus van Pasakáo, Zooals men dien nu nog ziet.

Afgescheurd werd toen van 't vastland 't Kleine eiland Malbogón,

De verblijfplaats der Sirenen, Die men heet Hilan, Larjóng.

I) Welke boom bn.DQ.si beet, is mij onbekend; ko.mngou of ka.Dla.gung jg ocu 8oort. obbonboutbooru i vgl. Dluweutl'itt's Yocabulnr a. v. OEI. mil g 0 n.

i) Beno woning hoog in oen boom.

3) 0 n Ó 8, bier \'erporsoonJükt, jo eigenlijk een appolIn.tief met {le boteekeniJ • "er"el~

wind, t,yphOIlI orkaan''t in T~~h Bis. en Bikol.

116

De zoo statige Inarihan.

Wendde westwaarts haren loop, Zij, die vÓÓr den tijd des zondvloeds Zich ontlastte bij Ponón.

In Baté verzalcte een berg toen, En in plaats er van ontstond 't Meer, dat met zijn vischrijk water 'tVolkgeneertvanlbalon I).

Uit de golf van Kalabang.n Verdween eensklaps Dagat-n6n, Van waar de Du magats 2) waren Die toen woonden in Kotm6n.

Machtig was het rijk van Bikol In de dagen van Bantóng, Den getrouwen wapenbroeder Van den oorlogsheld Handióng.

Deez' zond hem met duizend mannen Ter verdelging van Rabót,

Die, half beest, half menschlijk wezen, Groote toovermacht bezat.

AI wie 't zelfde waagstuk hadden Ondernomen v66r deez' tocht,

\tVaren in een steen veranderd Door den toover van Raból.

Ban t6n g wist dat deze toov'naar Een geweldig slaper was,

Die bij dag en zonder voorzorg Aan den slaap zich overgaf.

Eens ten tijd van overstrooming, Kwam Bantóng met heel zijn schaar, En eer dat Rabót ontwaakte,

Hieuw hij dezen 't lijf in twee.

Deze slaakte rauwe kreten lVlet ZOO'tl forsche stentorstem, ') Dit is do oude naam vaD 't BikoJgobieil.

') D u mag 1\ t is "een zeevarende, vis80her op zee".

Dat het daverde in oe rondte, Schuddend palmen, kamagóns.

Het lijk bracht men naar Li bman a 11,

\Vaar 't aanschouwd werd door 1-1 a n d i 6n g:, Die bij d'aanblik van het monster

Lang bleef in ontzetting staan.

vVant nog nooit had hij een wezen Dat zóó vreeslijk was, gezien, Van zoo grllwlijk een gedaante.

Of met zoo'n geduchte stem.

En hier eindigde Kad 11 n gu ng

't Eerste deel van zijn verhaal, Om hetgeen er verder volgde Voort te zetten 's andren daags.

Het is mij niet gelukt punten van overeenkomst tusschCIl de Dikolsche mythen of sagen en die van andere Maleisch-Polyncsische volken op te sporen. Zekere algemeene trekken, die men over de geheele aarde ver-9preid aantreft, bewijzen natuurlijk niets voor een gemecnschappclijken oorsprong. De meeste overeenkomst zou men mogen verwachten bij de zonclvloedsage. Doch als men bijv. deze bij de Fidjiërs 1) vergelijkt met de boven meêgedeelde Bikolsche, treft men niets aan wat een gemeensc hap-pelijken oorsprong doet veronderstellen. Hetzelfde geldt van het zo nd-vloedlied, te taï toko, der Marquesas-eilanders 2). Het Dayaksche ver-haal bij H. Ling Roth, 11" Natiws of Sarawak alld Britis" Nort" Bor/leo, I, 300, wijkt ook geheel af.

In hoeverre de Hikolsche overleveringen vreemden invloed hebben ondergaan, is vooralsnog niet te bepalen, Onder de eigennamen komen geen uithcemsche voor, hetgeen opmerking verdient, omdat het nikol anders ettelijke Sanskritwoorden, vermoedelijk door tusschenkomst van het Tagalog en Bisaya heeft overgenomen, als daar zijn diwata uit Skr.

dewa; naga zekere boom, Skr. näga; batala = Skr. bhattära, blijkens cle t voor ,. uit het Tagalog in het nikolovergegaan; balidaya, handeldrij\'cn, uit Skr. Wäl)ijya; kota, vesting; e. a.

I) F. '\Villio.mf:l, Fiji, alld tlie Fijia1l8, p. t96.

') )'Ioogedeold uit de handachriftolijke verzameling van Lo.w8on door A. Foruander Au Aocount of tbe Polynesian mee, I, 925.

Eene zondvloedsage van de

In document VERSPREIDE GESCHRIFTEN VAN (pagina 114-126)