• No results found

Een belangrijk boek over de Filippijnen

In document VERSPREIDE GESCHRIFTEN VAN (pagina 42-78)

J. M. de ZuïIiga. EstadisIlIo de las Islas Filipinas.

Indische Gids.

1894, Ir.

eerste maal in druk verschenen een werk, dat in 't begin der negentiende eeuw, tusschen 1803 en 1805 geschreven, uit enkele afschriften eenigszins bekend was, doch nooit ter perse was gelegd. Dit boek, dat den titel draagt van <Estadismo de las [slas Filipinasó mio Viages poreste pais>, d. i. <AIge-meene staat der Filippijnsche eilanden, of mijne Reizen door dit land" is uit de pen van Pater Joaguin Martinez de Zuiiiga, van de orde der Augus-tijnen, denzelfde die zich door zijn Geschiedenis der Filippijnen (uitge-komen 1803) eenen wclverdicnden naam als geschiedschrijver verworven heeft!). Hij was afkomstig uit Navarre, waar hij den 16 Juni 1760 te Aguilar geboren werd, kwam in den loop van 1786 op Luzon en was daar in ver-schillende geestelijke betrekkingen werkzaam, totdat hij den 7 Maart 1818 te Manila overleed.

De nu eerst gedrukte cEstadismo> is alleszins geschikt, om 0115 een zeef hoogen dunk van de Zui'iiga's bekwaamheden en karakter te doen opvatten. Uit de bladzijden van dat boek spreekt tot ons een man van veel algemeene kennis, helder oordeel, verlichten geestj vrijmoedig uit waarheidsliefde, begaafd met een scherpen kritischen blik, doch vrij van vitzucht; een goed vaderlander zonder eenigen zweem van chauvinisme en een waar vriend van den inlander zonder dwaze sentimentaliteit. In zijne denkbeelden om-trent koloniaal bestuur, handelspolitiek en bevordering van nijverheid is Zuiiiga zijnen tijd vooruit. Zijn inzicht in zaken van taalkundigen aard is bewonderenswaardig juist: dertig jaren vóórdat Wilhelm von Humboldt en meer dan eene halve eeuw v66rdat de oudere Gabelentz in Duitschland hun werken schreven, wist hij reeds, dat de talen van Madagaskar. Ind o-nesië, Melanesië en Pol)'nesië tot het Paascheiland toe tot één en dezelfde familie behooren. Hij zag zelfs verder dan genoemde geleerden, want het was hem niet verborgen, dat ook de talen van Nieuw-Guinea loten van den-zelfden stam zijn, hetgeen hun niet bekend was. Men zou geneigd zijn het als een gelukkig toeval te beschouwen, dat de cEstadismo. zoolang on-gedrukt is gebleven, want eerst in onzen tijd kan men 'smans denkbeelden recht waardeere!1. Men vergelijke eens de gezonde taal van Zui'liga met het

1) Van do IJ lIi"torÎo. do ln.s hlaR Philirinas" bestaat ceno Engelsohe verta.ling, door J. Mavor (Londen 1814) mot den olteulangen titel: "Au historical view of tbe Philippine blnnda: exbibitillg thoir diseovery, population, lnngllngo, goverumcnt, manners, cua-toms, productioJlij alld commc,rce."

38

gebabbel van een Crawfunl en zal dan kunnen opmerken, hoe hoog het oordeel van den Spanjaard boven dat van dezen Engelschman staat.

Het grootste en verreweg belangrijkste gedeelte "an den <Estadismo de las Islas Filipinas) bestaat uit de beschrijving van twee tochten door 't eiland Luzon, die Pater Zufiiga ter begeleiding van Generaal Alava had af, gelegel. Het reisverhaal geert ons eenc aallschouwelijke voorstelling van de natuur der bezochte streken, afgewisseld met uitweidingen aangaande den maatschappelijken toestand, het karakter en de gewoonten der inlandsche bevolking; voorts worden hier cn daar, waar het pas geeft, historische bijzonderheden medegedeeld en oordeeh'ellingen uitgesproken over 't ko-loniaal beheer, het tabaksmonopolie en dergelijke onderwerpen; alles in een helderen, levendigen en onopgesmukten stijl, zood at het boek een zeldzaam boeiende lectuur aanbiedt.

Met het bovenstaande, dat ons door oprechte bewondering voor het ge-schrift van Pater Zófliga in de pen is gegeven, zouden wij meenen te kllnnen volstaan, indien het Spaansch hier te lande meer algemeen bekend was of indien er uitzicht bestond op eene vertaling. Nu echter geen der beide voor-waarden aanwezig is, gelooven wij geen overbodig werk te verrichten met ecnige stukken in vertaling mede te deelcll, niet alleen om het werk en den geest des schrijvers te kenschetsen, maar ook om te doen uitkomen, hoe\'eel punten van overeenkomst er bestaan tusschen de toestanden en bevolkingen op de Filippijnen en in onze eigene bezittingen in den In-dischen Archipel.

Wij beginnen onze bloemlezing met de opmerkingen van den Pater Q\'er de betrekkelijk groote welvaart, die hij aantrof bij de opgezeteuen der plan-tage Pasar nabij Manila en over de oorzaken daarvan: c:]\:Ien zou geneigd zijn te gelooven, dat deze inlanders verschilden van de overige en vrij waren van de luiheid, welke den Aziaten aangeboren schijnt. Dit is eene dwa1ing van bijna alle reizigers: ze zien een terrein dat goed bebouwd is en terstond verbeelden zij zich, dat de bevolking er zeer arbeidzaam is; ze vinden een ander dat minder goed bebouwd is, en onmiddelijk veroordeelen zij de be-woners als zijnde lui en onverschillig, zonder de handen, die voor de be-bouwing van beide terreinen beschikbaar zijn, in rekening te brengen, De plantage van Pasay is zoo goed gecultiveerd als men slechts wenschen kan, en toch zijn de inlanders van Pasay niet arbeidzamer dan de overigen; het zijn even groote spelers, leegloopers en luiaards als de rest, en zoo hun lan-derijen beter bebouwd zijn, dan is het omdat cr veel handen zijn om te wer-ken en in elke andere gemeente, waar dezelfde verhouding bestaat tllsschen 'twerk en de werkkrachten, zal het terrein evengoed bewerkt worden als in de eerste, De reizigers begaan te dezen opzichte gewoonlijk eene andere

dwaling, die uit hetzelfde beginsel voortspruit: zij vinden een gewest dat goed bebouwd en bevolkt is naar evenredigheid van zijn cultuur, en hieruit besluiten zij dat de naarstigheid en vlijt der lieden de oorzaak is van de vermeerdering der bevolking; ik maak er het tegendeel uit op, en wel dat het vele volk de oorzaak is van de nijverheid en cultuur der gronden van het gewest (bI. 14),. En iets verder: <Ik geloof niet dat er lieden ter wereld ge-vonden worden, die, zoo zij een geschikt terrein bezitten en de gelegen.

heid om te werken, zullen nalaten den grond te bebouwen in die mate, dat zij dien het noodige doen voortbrengen ter vermenigvuldiging van het ge-slacht en tot levensonderhoud van het individu. Ik zie dat de luiste inlander, wanneer hij geen ander middel van bestaan vindt. zich aan 't werk zet, en 7.Îch noch van honger laat omkomen noch in een toestand brengt dat hij hct geslacht niet vermag voort te planten noch zijn gezin te onderhouden, uit luiheid. Het is waar, dat hij alleen het dagelijksch onderhoud zoekt en zich heel weinig bekommert om hetgeen hem later kan overkomen; maar dat is een algemeen gebrek van de natie, waarmede niet enkel de gemeenten die veel woeste gronden hebben behebt zijn, maar ook diegene welke geen handbreed gronds onbebouwd laten. Men heeft de opmerking gemaakt, dat de eilanders der Zuidzee en van Indië met groot gemak het verleden vergeten en zeer weinig om de toekomst geven i al hUil neigingen bepalen zich tot hetgeen hun op 't oogenblik overkomt. Daarvandaan komt het, dat zij zich vergenoegen met slechts voor één zaaisel te zorgen, dat hun genoeg zal opleveren voor hun onderhoud gedurende het loopende jaar, totdat de oogst in 't volgende jaar rijp is.,

Op bI. 60 vinden wij eene aardige beschrijving v.n de wijze waarop de dorpelingen van Lipa den Generaal AI.va plechtig ontvangen met eene soort van dramatische vertooning, met een Spaans eh woord IDa, lofdicht, genaamd. eDe persoon die het lofdicht moest uitspreken, vertoont zich midden op het theater, goed gekleed als een Spaansche caballtro; hij ligt achterover op een stoel in de houding van iemand die slaapt; achter de schermen zingen de musici een tekst op een droefgeestigen deun in de landstaal; de slapende wordt wakker en begint te twijfelen of hij een stem gehoord heeft dan wel of het een droom geweest is; hij gaat opnieuw zitten slapen, en de tekst wordt op denzelfden droefgeestigen deun herhaald;

wederom wordt hij wakker, staat op en maakt nieuwe opmerkingen over de stem die hij gehoord heeft. Dit tooneel herhaalt zich twee of driemaal, totdat hij zich overtuigt, dat de stem hem zegt, hoe er een held gekomen is, wiens lof hij moet verkondigen. Daarop begint hij zijn loa vrij goed op te zeggen ... - cIn deze IDa verheerlijkten ze de zeetochten van den Generaal, de rangen en titels waar de Koning hem mede vereerd had, en eindigden

40

ze met hem dank te betuigen en erkentelijk te zijn, dat hij hun de gunst be-wezen had door hun dorp te reizen en hen te bezoeken, niettegenstaande zij zulke arme ongelukkigen waren. Deze /oa was in dichtmaat, zeer rhetorisch vervaardigd en in breeedsprakigen stijl, in overeenstemming met den Azia-tischen smaak. Er werd gewag in gemaakt van de tochten van UI)'s5es, de reizen van Aristoteles en den rampzaligen dood van Plinius, en andere aanhalingen uit de oude geschiedenis welke zij gaarne in hun verhalen te pas brengen. AI die aanhalingen zijn gewoonlijk vol van fabelen, die altijd een neiging tot het wonderbaarlijke vertoonen, want hoe ongewoner het verhaalde is, hoe meer toejuichingen het bij hen inoogst; van Aristoleles zeiden zij, dat hij, de diepte der 7.ee niet kunnende begrijpen, zich in de golven wierp en verdronk; van Plilliu5, dat hij zich in den Vesuvius stortte om het vuur te leeren kennen. dat zich binnen dezen vulkaan bevond; en op deze wijze vermengen zij andere vertelseltjes met de geschiedenis. Ik geloof, dat deze lofdichten in oude tijden door de paters voor hen gemaakt zijn; en ofschoon de fabelen waar zij zoo vol van zijn, zich tegen deze ziens-wijze schijnen te verzetten, bevatten ze toch nooit iets wat niet in een or ander gedrukt boek in Europa te vinden is, en daarom schijnt het mij toe, dat de stukken in overeenstemming zijn met het gebrek aan kritiek, het-welk in de vorige eeuwen heerschte.:t

Een soortgelijke vertooning, met eenige wijzigingen. wachtte den Gene·

raai en het reisgezelschap in 't dorp Tanauan (blz. 139). Dáár verwelkomde een deftige inlander, op zijn Spaansch uitgedost, den Generaal met een lofdicht in het Spaansch. Na deze plichtpleging werd men vergast op een tooneelstuk «vrij regelmatig voor onzen smaak, maar weinig in tel bij de inlanders. bij wie het den naam van tooneelspel niet verdiende. Het was een oud Spaansch treurspel. dat in drie uur had kunnen. vertoond worden, maar dewijl de Tagalsche taal en de stijl der inlanders zeer wijdloopig is, en de tooneelspelers Zeer langzaam spreken, duurde het vijf uur. De inboor-lingen noemen deze vertooning [met een half Tagalsche, half Spaansche uitdrukking] m u n ti n g co loq u i 0, d. i. kleine samenspraak, want daar zij verzot zijn op het wonderlijke en buitengewone, stellen zij weinig prijs op hetgeen niet in de oogen schittert. Indien er in het tooneelstuk niet drie of vier koningen, veel prinsen en prinsessen, veel acteurs, die zij personages noemen, voorkomen; indien er geen kunst· en vliegwerk is, zooals arenden die zich vertoonen,leeuwen, beren en andere dieren, die een mensch willen verslinden, en zoo er geen geestverschijningen en mirakels in voorkomen, houden zij het tooneelstuk voor slecht, zoodat zij er meer van houden het gezicht dan het gehoor te voldoen.'

De zucht der Filippijnsche inlanders om uitheemsche onderwerpen te

verwerken en pasklaar te maken voor hun eigenaardigen smaak, is een zaak waarop Zufiiga telkens terugkomt. Ze heeft blijkbaar zeer zijne aandacht getrokken, en te recht, want ze doet ons een blil< slaan in het karakter des volks. -De tooneelspelen der inlanders. lezen wij op blz. 73, zijn samen-geflanst uit drie of vier Spaansche treurspelen, waarvan de gedeelten in elkaar gevlochten zijn, zoodat zij een enkel stuk schijnen uit te maken. Er treden altijd Mooren en Christenen in op, en de geheele verwikkeling be-staat daarin, dat de Mooren met de Christen prinsessen willen trouwen en de Christenen met Moorsche prinsessen. Hun vaders beleggen een alge-meen tornooi, opdat de prinses een der vele prinsen, die naar hare hand dingen, zal uitkiezen. Met de Mooren, die naar het tornooi der prinses van hunne natie opgaan, wordt een Christen prins ten tooneele gevoerd;

hetzelfde geschiedt met den prins der Mooren ten aanzien der Chris teil prinsessen; beiden worden verliefd op de vreemde prinsen; haar vaders verzetten zich tegen deze huwelijken, en bij dit verzet worden de listen eener vrouw om haar doel te bereiken geschilderd. Het kost gewoonlijk niet veel moeite om de huwelijken der IVlooren met de Christen prinsessen tot stand te brengen; te geschikter tijd wordt er een oorlog verklaard, waarin de l\1oorsche prins wonderen van dapperheid verricht, en zijn doop en be-keering tot het Katholiek geloof vergemakkelijkt het huwelijk, waardoor de geheeIe verwikkeling van dit gedeelte van het stuk hare ontknooping vindt. Grootere moeilijkheid baart de ontknooping, als een Christen met cene Moorsche prinses in 't spel is; aangezien aan de Katholieke religie nooit afbreuk mag geschieden, komt de prins in hachelijke omstandig-heden, men zet hem in de gevangenis met zijn gezellen, zij worden verlost door de verliefde prinses, hetgeen haar somtijds het leven kost; hij raakt in oorlog, treedt op als aanvoerder, vergezeld van een zijner makkers, en de ontknooping geschiedt, àf doordat de Moorsche prinses Christin wordt en ontsnapt,

or

doordat de prins tragisch sterft, doch niet zelden weer uit den doode wordt opgewekt.,

-Elk tooneelstuk heeft een of meer grappenmakers, die het publiek veel doen lachen om kwinkslagen, welke geschikt zijn om het heetste water in de verzengde luchtstreek te doen bevriezen., De zotte Ideedij van deze grappen-makers - die cenc onmiskenbare verwantschap vertoonen met de S~mars

en Petroeks der ]avaansche wajang, - zekere verdraaiingen van hun licha-men, het aannemen van den schijn alsof zij klappen willen uitcleelen en dergelijke lafheden, vermaken het publiek zoozeer, dat menigeen alleen om hen te zien naar de vertooning gaat. Om niet onbillijk te zijn jegens de Filippijners, moeten wij hier de kantteekening maken, dat de grappen der Clow,,'s in de Europeesche paardenspellen van weinig beter gehalte zijn.

42

Evenals op Java, Sumatra, Borneo en andere Sunda-eilanden, zijn er ook op Luzon streken, waar de bewoners erg aan kropgezwellen lijden. Wat Zufiiga omtrent deze kwaal bij de bevolking van Lipa zegt (bI. 70), verdient wel hier medegedeeld te worden, te meer omdat wijlen Prof. Wilken in zijn opstel ,Struma en Cretinisme in den Indischen Archipel> (Rijdr. Kon. Inst.

1890) van 't feit onkundig was. ,De vrouwen en enkele mannen hebben een wanstaltig kropgezwel aan den hals; deze zelfde kwaal merkten wij op in 't dorp San José en andere, maar bet is meer gewoon te Lipa; de hard-heid van de wateren, die zeer koud en helder zijn, veroorzaakt zonder twijfel dit vleeschgezwel, dat degenen die het hebben, zeer leelijk maakt, ofschoon het hen weinig schijnt te hinderen, want zij kunnen er oud mee worden en niemand sterft aan deze kwaal. Ik gaf hun den raad zich eenige nachten achtereen in te wrijven met geprepareerde merCUllr, ecn geneesmiddel, dat ik een aan deze kwaallijdenden geestelijke had zien gebruiken, en ik wist bij ervaring, dat dit geneesmiddel goed hielp, wanneer het in den be-ginne werd toegepast, en dat veel kleine meisjes, bij wie het gezwel zich begon te openbaren, er geheel van genazen, hoewel het niet voldoende was om de groote kropgezwellen, die menschen van leeftijd hadden, te doen verdwijnen.)

Waar Pater Zuiligaover de godsdienstige begrippen en bijgeloovigheden der inboorlingen, zoowel bekeerden als onbekeerden, spreekt, doet hij het op een zakelijke wijze, die geloovigen en ongeloovigen tot voorbeeld mag gesteld worden. Ziehier wat hij ons bericht aangaande de bevolking van MindOl·o en de nabijgelegen eilandjes Marinduque en Luban (bI. 134): «De bewoners van deze drie eilanden spreken de Tagalsche taaJ# die in nage-noeg het geheeIe Aartsbisdom van Manila gesproken wordt. In hun huizen, huisraad, kleedij, vaartuigen, gebruiken en zeden gelijken zij in allen deele op de overige inlanders van de Tagalschc natie, waarvan zij een deel uit-maken. De Christenen hebben dezelfde bijgeloovigheden als de Tagalen, en de heidenen denzelfden godsdienst als die zij beleelen vóórde invoering van het Christendom. Zij aanbidden een onzichtbaar wezen, dat zij A n i to noemen, welken naam zij ook geven aan 't offer dat men hem brengt; den nono, dat wil zeggen voorvader, vereeren zij in de krokodillen, groote hoornen, rotsen, riviermonden en zeeinhammen ; zij hebbell priesteressen om hun offers te verrichten, die gewoonlijk met een varken voltrokken wor-den, waarvan het grootste gedeelte aall de babaylana of offerpriesteres toegedeeld wordt; zij vereeren eenige vogels, gelooven in de onsterfelijk-heid der ziel, en tevens aan alle bijgeloovigheden, waaraan de oude hei-denen dezer eilanden geloofden •.

Waar de schrijver over het karakter der inlanders uitweidt - en hij doet

zulks herhaaldelijk,- is zijne beoordeelin(; stren(; maar nooit oppervlakkig.

Bij gelegenheid dat het reisgezelschap uit Lipa vertrok, kwam de gansehe bevolking vau het dorp op de been. De personen, die liet reisgezelschap onthaald hadden, gaven blijk van aandoening; zij barstten in tranen uit en namen van de vertrekkenden een teder afscheid, hetgeen menigeen van 't gevolg tot schreiens toe roerde, 'Sommige geloo\'cn .. , vervolgt <.Ie schrijver (bI. 138), cdat deze blijken van aandoenlijkheid van de zijde der inlanders geveinsd zijn, omdat in korten tijd de roerselen vergeten zijn die toch, zou men denken, op hen een zeer diepen indruk moesten maken, toen zij

ZOQ-veel tranen vergoten, indien zij ongeveinsd waren. Ik geloof dat men zich vergist en niet in rekening brengt, dat de inlander weinig over 't verledene en de toekomst nadenkt, tengevolge waarvan de aandoeningen grooten indruk op hen maken, hoezeer deze kort duurt, want hij verdwijnt op het ligt, af tot aan het l'aascheiland toe, dat geen 600 mijlen van Zuid-Amerika ligt .• De nieuwere wetenschap heert dit feit in bijzonderheden nader aan-getoond. en wel onafhankelijk van Zûii.iga. maar het feit zelve zou ze niet juister kunnen formuleeren.

Toen Pater Zuii.iga zijn werk schrcef, waren sedert de vestiging der Spaan-sehc heerschappij op de Filippijnen en de invoering van 't Christendom meer dan twee eeuwen verloopen. Dat de inlanders in dat tijdsverloop in zekere mate den invloed der Europeesche beschaving ondergaan hadden, spreekt van zelf, doch even verklaarbaar is het, dat zij veel voorvaderlijks hadden bewaard. Hunne gebruiken en zeden vertoonden een bont mengsel

Toen Pater Zuii.iga zijn werk schrcef, waren sedert de vestiging der Spaan-sehc heerschappij op de Filippijnen en de invoering van 't Christendom meer dan twee eeuwen verloopen. Dat de inlanders in dat tijdsverloop in zekere mate den invloed der Europeesche beschaving ondergaan hadden, spreekt van zelf, doch even verklaarbaar is het, dat zij veel voorvaderlijks hadden bewaard. Hunne gebruiken en zeden vertoonden een bont mengsel

In document VERSPREIDE GESCHRIFTEN VAN (pagina 42-78)