• No results found

In de vroege ochtend van vrijdag 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen. De aanval was onderdeel van een groter strategisch plan (Fall Gelb), dat zich primair richtte op het verslaan van Frankrijk. Het was een ongelijke strijd. De Duitse troepen waren niet alleen zwaarder bewapend en beter ge- traind, maar waren het Nederlandse leger ook psychologisch, tactisch en or- ganisatorisch de baas. De gevechtshandelingen duurden slechts vijf dagen. Nadat de Duitsers op 14 mei een bombardement op Rotterdam uitvoerden, capituleerde het Nederlandse leger. Op 15 mei ondertekende generaal Win- kelman – koningin en kabinet waren twee dagen eerder naar Engeland ge- vlucht – de overgave in een lagere school in het dorpje Rijsoord ten zuiden van Rotterdam, waar het stafkwartier van het Duitse xxxix. Armeekorps was gevestigd.1

Aan het hoofd van het bestuur in het bezette Nederland stelde Hitler een militair, generaal Alexander von Falkenhausen. Het militair bestuur was echter van tijdelijke aard. Tot verrassing van de legerleiding en tegen eerdere toezeggingen in, veranderde Hitler na een paar dagen van mening en koos hij, in navolging van het bezette Noorwegen, voor het installeren van een burgerbestuur in Nederland. Door burgers in plaats van militairen aan het hoofd van het Duitse bewind te plaatsen hoopte hij de Nederlanders ‘als Freunde zu gewinnen’.2 Von Falkenhausen werd na negen dagen afgelost

door de Oostenrijkse bestuurder Arthur Seyss-Inquart. De 47-jarige Seyss- Inquart had in het voorjaar van 1938 als minister van Binnenlandse Zaken en Openbare Veiligheid een sleutelrol gespeeld bij de Anschluss van Oostenrijk bij nazi-Duitsland. In oktober 1939 was hij achter Hans Frank als tweede man aangesteld in het Generaalgouvernement, de Poolse rompstaat die was overgebleven nadat grote delen van Polen bij het Duitse Rijk waren inge- lijfd.3

Seyss-Inquart kreeg in zijn nieuwe functie in Nederland de titel Reichs-

kommissar für die besetzten niederländischen Gebiete. Hij vroeg een aantal

kommissar) te bekleden. Met Friederich Wimmer en Hans Fishböck had

hij niet alleen samengewerkt, maar was hij ook bevriend. Over de keuze voor de hoogste ambtenaar op het gebied van veiligheidszaken had de rijkscommissaris niets te zeggen. Deze benoeming was het exclusieve do- mein van Hitler en Reichsführer-ss Himmler. Zij schoven ss-Brigade-

führer Hanns Albin Rauter naar voren als Generalkommissar für das Si- cherheitswesen. Rauter kreeg als Höherer ss- und Polizeiführer het gezag

over alle Duitse politie- en ss-eenheden in het bezette gebied en het toe- zicht op de Nederlandse politie.4

In het kielzog van het Duitse leger trok een Einsatzgruppe van de Sicher-

heitspolizei (politieke recherche) en de Sicherheitsdienst (geheime inlichtin-

gendienst) Nederland binnen. De Sicherheitspolizei (Sipo) en Sicherheits- dienst (sd) waren belast met de opsporing en arrestatie van tegenstanders van het naziregime en het vergaren van informatie op politiek, economisch, sociaal en geestelijk gebied die voor de bezetter van nut kon zijn. Het hoofd- kwartier van de Sipo/sd onder leiding van de Befehlshaber der Sicherheitspo-

lizei und des sd in den Niederlanden (bds) werd ondergebracht aan het Bin-

nenhof in Den Haag. De vier Einsatzkommandos waaruit de Einsatzgruppe bestond, vestigden zich in de steden Groningen, Arnhem, ’s-Hertogenbosch en Amsterdam. De Einsatzkommandos werden in het najaar van 1940 ont- manteld en vervangen door zes vooruitgeschoven posten van de Sipo en sd (Aussenstellen) verspreid over het land.5

Himmler zorgde dat Rauter, nog voordat Seyss-Inquart was geïnstalleerd, de beschikking kreeg over een militair apparaat. De eerste eenheid die naar Nederland werd gestuurd, was de 4de ss-Totenkopf Standarte. Het ongeveer 2500 man sterke regiment kreeg als taak op te treden tegen vijandelijke aanval- len, luchtlandingen en sabotage, waarmee de Duitsers in 1940 ernstig rekening hielden. Daarnaast werd de ss-eenheid voor politionele acties ingezet. De 4de ss-Totenkopf Standarte sloeg in 1941 samen met de Ordnungspolizei de Febru- aristaking in Amsterdam neer.6 Half juni 1940 kreeg het 4de regiment verster-

king van de 11de ss-Totenkopf Standarte met de 31-jarige Josef Kotalla in de gelederen.

Arnhem

De drie bataljons van de 11de ss-Totenkopf Standarte werden over verschil- lende steden verdeeld. Het 3de bataljon waar Kotalla bij was ingedeeld, werd in de Saksen Weimarkazerne aan de rand van Arnhem gelegerd.7 Kotalla en

ses Amalia van Saksen Weimar (1830-1872), de eerste echtgenote van prins Hendrik, was nog in aanbouw toen de Duitsers Nederland binnenvielen.8

De Saksen Weimarkazerne was een van de 24 nieuwe legerplaatsen die in Nederland waren gebouwd nadat in 1938 het contingent dienstplichtigen was uitgebreid van 19.500 tot 32.000 en de duur van de eerste oefening was verlengd van vijfenhalve maand tot elf maanden. Behoudens de nieuwbouw werden vijftien bestaande kazernes gerenoveerd om de extra dienstplichti- gen onder te kunnen brengen.9 Het merendeel van de nieuwe legeringsplaat-

sen, ontworpen door kapitein der genie A.G. Boost, werd vanwege de ont- wikkelingen in Duitsland in het oosten van het land gebouwd.10 De eerste

steen voor de Saksen Weimarkazerne werd op 29 maart 1939 gelegd door de Arnhemse burgemeester H.P.J. Bloemers.11 De kazerne was aan de voorzijde

afgesloten met een poortgebouw. Ontwerper Boost onderstreepte hiermee de beslotenheid van het gebouw en gaf het een afwerend karakter. In het u-vormige poortgebouw waren onder meer de kantine voor de soldaten, een gymnastieklokaal en een ziekenzaal ondergebracht. Achter het poortgebouw lagen rondom het exercitieterrein drie manschappenverblijven, leslokalen en een keukengebouw. De legeringsgebouwen telden één verdieping. Met het oog op brandgevaar waren de vloeren van beton.12

In de Saksen Weimar-kazerne leidde Kotalla voor soldatenbegrippen een luxe leventje. Hij sliep niet samen met andere mannen in een grote ruimte zoals hij was gewend in Buchenwald en Lublin, maar op een eenpersoonska- mer. Hij had een onbezorgde tijd in Arnhem. Veel werk was er niet voor zijn bataljon. Tegen de verveling bezochten de ss’ers parken en musea. De dag werd doorgaans afgesloten in de Rotonde, de uitbouw van het concertge- bouw Musis Sacrum aan het Velperplein, dat was ingericht als Wehrmacht-

heim. In de Rotonde trad geregeld een zangeres op. Telkens als zij de popu-

laire schlager ‘Si, si, si, schenkst du mir nur einen Pfennig’ zong, vlogen haar van alle kanten de muntstukken om de oren.13

Aan Kotalla’s legering in Nederland kwam na drie maanden een eind. In september 1940 werd hij met groot verlof gestuurd.14 Na de overwinning op

Frankrijk had Hitler een demobilisatiebevel uitgevaardigd. Das Heer, de landmacht binnen het Duitse leger, liet reservisten gaan die ouder dan 32 jaren waren. De Waffen-ss sloot hierbij aan door de manschappen van bo- ven de 30 jaar waar mogelijk te vervangen door jongere rekruten.15 Kotalla

– inmiddels 32 jaar – behoorde tot de ouderen binnen zijn regiment en kwam in aanmerking voor groot verlof. Twee maanden later, in november 1940, vertrok de gehele 11de ss-Totenkopf Standarte uit Nederland. De een- heid werd vervangen door de 14de ss-Totenkopf Standarte.16

Kotalla keerde terug naar Königshütte-Bismarckhütte. De twee plaatsen waren kort voor de Duitse inval door het Poolse bestuur samengevoegd. Naar alle waarschijnlijkheid ging hij bij zijn moeder wonen in de Szczepo- nikstrasse, tegenover de Maria Hemelvaartkerk, die tijdens zijn jeugd zo’n centrale plaats had ingenomen in het gezinsleven. Kotalla’s terugkeer naar de ‘verduitste’ stad moet als een warm bad hebben gevoeld. Nog maar weinig herinnerde aan de door hem verafschuwde Poolse tijd. In het openbare en politieke leven gaven de Duitse inwoners de toon aan. Poolse straatnamen waren vervangen door Duitse namen; het stadhuis stond voortaan aan de Adolf Hitler Platz. Het door Polen verwoeste monument van Friedrich Wil- helm Graf von Reden (1752-1815), pionier op het gebied van mijnbouw en voormalig minister van Pruisen, was opnieuw opgericht. De Polen die voor september 1939 een rol speelden in de lokale politiek, tot de intelligentsia behoorden of in het onderwijs werkten, waren vermoord of opgesloten in concentratiekampen.17 De ruim tweeduizend Joden die voor de oorlog in

Königshütte-Bismarckhütte woonden, waren in de loop van 1940 nagenoeg allemaal afgevoerd naar de regio Olkusz in het Generaalgouvernement. In dit bezette deel van Polen moesten de Joden onder onmenselijke omstandig- heden dwangarbeid verrichten.18

De nieuwe Duitse naziburgemeester Ernst Schröder stelde dat zijn stad na jaren van Pools bestuur opnieuw moest worden opgebouwd. De laatste de- cennia was het aantal inwoners van Königshütte-Bismarckhütte door de ontwikkeling van de industrie in snel tempo toegenomen. Königshütte groeide tussen 1922 en 1939 van 73.238 naar ongeveer 110.000 inwoners. Na de samenvoeging met Bismarckhütte telde de stad rond de 138.000 inwo- ners.19 De leef- en woonomstandigheden waren achtergebleven bij de sterke

bevolkingsgroei. Grote groepen mijnwerkers en fabrieksarbeiders woonden met hun gezinnen in woonkazernes of noodwoningen. Schröder wilde deze afbreken en vervangen door 15.000 nieuwe woningen die aan de ‘Duitse standaard’ moesten voldoen.20

De ambitieuze woningbouwplannen waren voor de lange termijn. Eerst investeerde het Duitse stadsbestuur in de vuilophaaldienst en in de lokale economie door de verwaarloosde Markthal op te knappen en het gemeente- lijke slachthuis opnieuw in te richten. De ziekenhuizen werden gemoderni- seerd en van elders uit Duitsland werden artsen en chirurgen naar Königs- hütte-Bismarckhütte gehaald. Schoolgebouwen werden opgeknapt en het onderwijs op Duitse leest geschoeid. Het culturele leven kreeg ook een im- puls. In samenwerking met de nabijgelegen stad Kattowitz werd een theater geëxploiteerd en een symfonieorkest gevormd.21

In het najaar van 1940 was er volop vertier in Königshütte-Bismarckhütte. Alleen al in het stadsdeel Bismarckhütte waren twee bioscopen, met meerde- re filmvoorstellingen per dag.22 De voetbalcompetitie in Opper-Silezië draai-

de op volle toeren. In oktober 1941 zagen drieduizend toeschouwers Bismarck- hütte sv met 4-1 winnen van Germania Königshütte. Drie maanden later nam Germania revanche door in eigen stadion voor achtduizend toeschou- wers Bismarckhütte met 3-2 te verslaan. Een paar competitieronden later mocht Germania Königshütte zich kampioen van Opper-Silezië noemen. Bismarckhütte sv werd tweede.23

Aan Kotalla’s groot verlof kwam begin januari 1941 een eind. Hij moest terug naar het bezette Nederland.24 De exploitatie van de Nederlandse economie

ten behoeve van de Duitse oorlogvoering en de nazificatie van de bevolking vereisten rust en orde. Om dat te bewerkstellingen waren extra manschapen nodig.25 Voordat Kotalla afreisde naar het land dat hij vier maanden eerder

had verlaten, werd hij voor een verkorte opleiding naar Pretzsch an der Elbe gestuurd. In een zestiende-eeuws kasteel in het stadje aan de Elbe was sinds 1937 de Grenzpolizeischule van de ss ondergebracht.26 Begin jaren veertig

beperkte de scholing in Pretzsch zich niet alleen meer tot toekomstige mede- werkers van de grenspolitie. Kotalla volgde met tientallen andere reservisten een opleiding van enkele weken, die de mannen klaarstoomde voor een baantje bij de Sipo/sd in een van de bezette landen.27 Begin februari was de

opleiding afgelopen en werd hij met dertig collega-ss’ers naar Nederland gestuurd, en aangesteld als Wachtmeister (gevangenbewaarder) in de Poli- zeigefängnis in Scheveningen. De Sipo/sd in Nederland, die de gevangenis beheerde, kampte met een chronisch tekort aan personeel. Alle mankracht was welkom.28

Oranjehotel

Een van de eerste zaken waar rijkscommissaris Seyss-Inquart zich na zijn komst naar Nederland over boog, was de strafrechtspleging. Met het bin- nentrekken van de Duitse troepen waren de krijgsraden in Nederland neer- gestreken. De drie Wehrmachtonderdelen (Heer, Kriegsmarine, Luftwaffe) hadden elk hun eigen Feldgericht. De bevoegdheid van deze militaire orga- nen werd door Seyss-Inquart aan banden gelegd. De krijgsraden mochten alleen zaken tegen niet-Duitse burgers behandelen als het ging om feiten die direct tegen de belangen van de Wehrmacht waren gericht of gepleegd in gebouwen van het leger. De Duitse civiele strafrechtspraak kwam in handen van twee instanties, het Landesgericht en het Obergericht. De twee gerechten hadden een gezamenlijk openbaar ministerie, het Generalstaatsanwaltschaft. De bevoegdheden van het Landesgericht en het Obergericht reikten zo ver, dat ze alle feiten die de stabiliteit van de bezetting mogelijk in gevaar brach- ten konden berechten. De ‘gewone’ misdrijven bleven een zaak van de Ne- derlandse rechtbanken.29 Om verdachten te kunnen opsluiten en veroor-

deelden hun straf uit te kunnen laten zitten hadden de Duitsers behoefte aan cellen. De Sipo/sd vorderde binnen Nederlandse gevangenissen cellen, die werden omgedoopt tot Deutsche Abteilungen. In Scheveningen gingen de Duitsers een stap verder en namen ze kort na de capitulatie het negentien- de-eeuwse gevangeniscomplex tussen de Van Alkemadelaan en de Pompsta- tionsweg in zijn geheel over.30

De Scheveningse gevangenis werd verdeeld over drie verschillende in- stanties. De Duitse justitie nam een deel van het complex in gebruik als Un-

tersuchungs- und Strafgefängnis. Nederlanders en Duitsers die door het Lan-

desgericht of Obergericht waren veroordeeld voor anti-Duitse daden werden in dit gedeelte opgesloten. In de Kriegswehrmachtgefängnis zaten Duitse mi- litairen en Nederlanders die schuldig waren bevonden door een krijgsraad.31

De Sipo/sd kreeg als derde instantie een deel van het gevangeniscomplex onder beheer om politieke tegenstanders op te sluiten in een Polizeigefäng- nis.32

vangenen opgesloten in Scheveningen. Een van hen was burgemeester Karel Frederik Otto James van Gouda. James had in de meidagen een Duitse para- chutist die krijgsgevangen was gemaakt ‘beledigd’. Het kwam hem op een jaar gevangenisstraf te staan.33 De gevangenen hadden aanvankelijk veel vrij-

heden. Ze mochten brieven schrijven, bezoek ontvangen en werden geregeld gelucht. De gevangenen werden, net als in de Deutsche Abteilungen in de Nederlandse civiele gevangenissen, bewaakt door Nederlanders en Duitsers. De eerste Duitse bewaarders waren soldaten van de Wehrmacht. Later wer- den leden van de Grüne Polizei aan de bewaking toegevoegd. ‘Het was toen erg gemoedelijk. Zij gaven soms sigaretten aan de gevangenen,’ schreef de bibliothecaris van het Scheveningse gevangeniscomplex, Jentinus ter Heide. Vrouwelijke gevangenen werden na verloop van tijd onder een Duitse be- waakster geplaatst. De bibliothecaris noemde haar een ‘humaan mensch’. ‘Zij gaf van haar eigen brood en melk aan de gevangenen.’34 Het regime

stond in schril contrast met de verhoren die de Sipo/sd afnam in de gevan- genis. Daarbij werden de gevangenen veelal ernstig mishandeld.35

Het aantal gevangenen in Deutsche Abteilungen en de Polizeigefängnis in Scheveningen groeide gestaag. Het beleid van de Sipo/sd werd repressiever. Aanleiding hiervoor waren incidenten gericht tegen leden van de nsb, fees- telijkheden rondom de verjaardag van prins Bernhard op 29 juni 1940 en stakingen aan de Leidse universiteit en de Technische Hogeschool in Delft. In december 1940 waren al meer dan zeshonderd Nederlanders opgepakt op verdenking van anti-Duitse activiteiten.36

In de Polizeigefängnis in Scheveningen werden drie tot vier man op één cel geplaatst om de toestroom van gevangenen het hoofd te kunnen bieden.37

In de volksmond werd de gevangenis vanwege de Oranjegezinde gevange- nen algauw het ‘Oranjehotel’ genoemd. Eind 1940 zouden onbekenden hun ongenoegen over de opsluiting van de vele Nederlanders hebben geuit door een rijmpje op de buitenmuur van het gevangeniscomplex te kalken:

In deze bajes zit geen gajes maar Hollands glorie potverdorie!38

Op zoek naar meer cellen en een eigen gevangenis in een apart gebouw ver- liet de Sipo/sd in november 1940 de Scheveningse strafgevangenis. De Poli- zeigefängnis verhuisde naar een grote gelijkvloerse barak die naast het hoofdgebouw van de strafgevangenis lag.39 De stenen barak telde 501 cellen

verdeeld over zeven gangen. De gangen waren onderling bereikbaar via twee dwarsgangen. Aan het eind van elke gang was er toegang tot negen zoge- noemde wandelplaatsen (luchtplaatsen). De cellenbarak was in 1919 ge- bouwd als noodgevangenis wegens een nijpend tekort aan celruimte. De cellen, die rug aan rug lagen, waren kleiner dan gangbaar was. De gebruike- lijke oppervlakte van een cel was aan het begin van de twintigste eeuw 2,66 bij 4 meter. In de barak was een cel 1,90 bij 3,70 meter. Rondom het noodge- bouw was een muur opgetrokken met een poort aan de noordkant.40

De noodgevangenis werd in 1922 gesloten, maar ging in november 1923

weer open om dienstweigeraars in op te sluiten. Na anderhalf jaar ging de barak wederom dicht. Vanaf 1929 werd het in gebruik genomen als gevange- nis voor kortgestraften en om verdachten in hechtenis te houden. Tussen 10 en 14 mei 1940 sloot het Nederlandse leger nsb’ers, in Nederland wonende Rijksduitsers en krijgsgevangenen op in de cellenbarak.41 Voordat de Sipo/

sd in 1941 het nieuwe onderkomen betrok, werd een verbouwing uitgevoerd. De cellenbarak werd uitgebreid met tien verhoorkamers, een luxe badkamer voor het personeel en een aantal donkere strafcellen met dubbele deuren.42

Josef Kotalla werd in februari 1941 aangesteld als bewaarder in gang a van de cellenbarak.43 Hij kreeg de verantwoordelijkheid over 45 cellen, die aan de

binnenzijde van de gang lagen. De buitenzijde van de celgang was de buiten- muur van de cellenbarak. In het midden van gang a was een cel ingericht als verblijfsruimte voor de bewaarder. Voor kleine karweitjes en het schoon- houden van de celgang kon Kotalla een beroep doen op een gevangene die was aangewezen als ‘Flurwährter’ (gangloper). Het was een gewild baantje onder de gevangenen omdat het de nodige bewegingsvrijheid bood.44

Kotalla’s werkdagen in de Polizeigefängnis begonnen om halfzeven ’s och- tends als de gevangenen met luid belgerinkel werden gewekt. Hij schoof de grendels van de celdeuren in gang a en draaide ze van het slot. De gangloper opende vervolgens de deuren en vulde de lege waterkruik die de medegevan- genen hem aanreikten. Kotalla draaide de celdeuren vervolgens weer op slot. Als de gevangenen hun bed hadden opgemaakt en zich hadden gewassen kregen ze een kop surrogaatkoffie van de gangloper via het luikje in de cel- deur. Gevangenen hadden alleen ontbijt als ze iets van hun avondbrood had- den weten over te houden. In de loop van de ochtend begeleidde Kotalla de gevangenen naar de binnenplaats om te luchten. Voordat de mannen naar buiten gingen, moesten ze de tonnen die dienstdeden als toilet op de cellen afgeven bij de stortplaats, waar Joodse gevangenen ze reinigden. Het luchten duurde doorgaans niet langer dan tien minuten. Gevangenen liepen rondjes of deden aan gymnastiek. Kotalla zag erop toe dat er geen onderling contact

was. Tot aan het middageten, rond halftwaalf, doodden de gevangenen hun tijd op cel met lezen, praten, spelletjes spelen en wassen van kleren. Tussen 13.00 en 15.00 uur trok Kotalla zich met de overige bewaarders in de cellen- barak terug uit de gangen voor de middagpauze. Na het avondeten ging rond acht uur het licht uit en schoof Kotalla twee grendels voor elke celdeur. De dagdienst zat erop. Toch waren de Duitsers ook ’s avonds en ’s nachts niet ver weg. Boven hun hoofden hoorden de gevangenen de wacht op het met grind bedekte dak patrouilleren.45

De gevangenen waar Kotalla mee te maken kreeg, waren divers. De ge-