• No results found

Aan de andere kant van het prikkeldraad

Nadat hij bij Aerdenhout gevangen was genomen, werd Kotalla met zijn Luftwaffe-onderdeel overgebracht naar IJmuiden, waar de Canadezen in de duinen een groot krijgsgevangenenkamp hadden ingericht.1 In het kamp on-

derwierp de Canadian Field Security Service de ongeveer negenhonderd Duitse gevangenen aan een onderzoek, voordat ze op een schip terug naar Duitsland werden gestuurd.2 Het opsporen van oorlogsmisdadigers was niet

de eerste prioriteit van de inlichtingendienst van het Canadese leger. De Field Security Service verzamelde informatie over pro-Duitse personen die voor onrust zouden kunnen zorgen in het bevrijde Nederland.3

De Canadezen beschikten over een kaartsysteem waarin namen van ss’ers stonden die een leidinggevende positie hadden bekleed in de oorlog. Deze groep gold als een risico. Het systeem bleek in de praktijk weinig behulp- zaam te zijn bij de opsporing. De meeste krijgsgevangenen hadden net als Kotalla geen identiteitspapieren op zak of bedienden zich van een valse naam. De Canadezen waren het onderzoek naar de ss’ers snel beu en beslo- ten de troep voordat iedereen was gecontroleerd, te laten gaan.4

Ondanks de gebrekkige controle mocht Kotalla niet vertrekken. Toen eind mei 1945 een schip vol Duitse krijgsgevangenen de haven van IJmuiden verliet, zat hij opgesloten in een cel in het Huis van Bewaring ii aan de Ha- venstraat in Amsterdam.5 Waarom de Canadezen Kotalla niet lieten gaan, is

niet met zekerheid te zeggen. De meest voor de hand liggende verklaring is dat de inlichtingendienst had ontdekt dat hij geen onderhoudsman was van de Luftwaffe, maar een ss’er met een hogere rang. In afwachting van nader onderzoek brachten ze hem daarom over naar Amsterdam.

Kotalla verklaarde later dat hij om een andere reden was tegengehouden. Volgens hem hadden de Canadezen een dag voordat de Duitse gevangenen zouden vertrekken een laatste oproep gedaan aan alle ss’ers om zich te mel- den. Hij gaf daaraan gehoor. Toen zijn naam niet in het kaartsysteem van de Field Security Service bleek voor te komen, wilde de inlichtingendienst hem alsnog laten gaan. Kotalla zou daarop hebben aangegeven dat hij de graven

van in Kamp Amersfoort geëxecuteerde gevangenen kon aanwijzen. Hij werd daarop aangehouden en overgebracht naar Amsterdam.6

Kotalla’s verhaal is ongeloofwaardig en lijkt na de oorlog bedacht om zijn blazoen op te poetsen. Hij zou net als zijn honderden lotgenoten in het krijgsgevangenenkamp niets liever hebben gewild dan terug naar Duitsland gaan. Hij had niets te winnen door zichzelf aan te geven. In het Huis van Bewaring ii gaf Kotalla zijn ware identiteit ook niet prijs. Hij liet zich in- schrijven onder de naam ‘Wolff’, hopend dat hij zich niet voor zijn optreden in Kamp Amersfoort zou hoeven te verantwoorden. Niemand in de gevan- genis had in de gaten wie de kleine Duitser in het Luftwaffe-uniform werke- lijk was. Kotalla waande zich veilig en hoopte alsnog snel terug te kunnen naar Duitsland.7 Het liep anders.

Nazi butcheries

Voor de geallieerden stond reeds in de eerste jaren van de oorlog vast dat Duit- sers die zich schuldig hadden gemaakt aan oorlogsmisdrijven, moesten wor- den berecht. De Engelse premier Winston Churchill noemde op 25 oktober 1941 de vergelding van de ‘nazi butcheries’ en ‘atrocities’ een van de voornaam- ste doelstellingen van de oorlog.8 De regeringen van negen bezette landen die

in ballingschap verbleven in Londen, sloten op 13 januari 1942 het verdrag van St. James, waarbij zij overeenkwamen elkaar na afloop van de oorlog te helpen bij het opsporen en berechten van Duitse oorlogsmisdadigers.9

Op 20 oktober 1943 richtten alle geallieerden gezamenlijk de United Na- tions War Crimes Commission (unwcc) op. De unwcc moest de internatio- nale opsporing en berechting van oorlogsmisdadigers coördineren.10 Duit-

sers die zich aan wreedheden, massamoorden en executies hadden schuldig gemaakt, moesten worden berecht in de landen waar zij hun misdaden had- den gepleegd. ‘Major war criminals whose offenses have no particular geo- graphical location’ moesten worden vervolgd en bestraft door een internatio- naal tribunaal.11

De regeringen in ballingschap kregen de opdracht ieder een nationale commissie in te stellen die bewijs moest verzamelen tegen verdachte Duit- sers. De Nederlandse regering richtte daartoe in maart 1944 de Nederland- sche Commissie inzake Oorlogsmisdrijven op. Onder deze commissie, waarvan de oprichting bij Koninklijk Besluit van 29 mei 1945 officieel werd bevestigd, vielen het Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven (boom) en een Nederlandse missie in Duitsland. De hoofdvestiging van boom werd na de bevrijding van Nederland ondergebracht in het hoofdbureau van de Am-

sterdamse politie aan de Elandsgracht. Verspreid over het land werden der- tien subcommissies ingesteld. Als de verdachten die boom aandroeg zich niet in Nederland bevonden, en dat gold in veel dossiers, moest de missie in Duitsland ze opsporen en de unwcc om uitlevering vragen.12

Het onderzoek naar de misdrijven die in Kamp Amersfoort waren ge- pleegd, werd aanvankelijk verricht door de Politieke Opsporingsdienst (pod), die in februari 1945 was opgericht. Na de bevrijding van het zuiden van Ne- derland in september 1944 ontbrandde er een maandenlange strijd tussen het Militair Gezag en het voormalig verzet dat was verenigd in de Binnenlandse Strijdkrachten, over het arresteren van landverraders en collaborateurs. Hoe- wel het Militair Gezag, dat in opdracht van de regering het machtsvacuüm in bevrijd Nederland opvulde, de exclusieve bevoegdheid had arrestaties te ver- richten, trok het voormalig verzet zich hier niets van aan. Leden van de Bin- nenlandse Strijdkrachten, die in de oorlog al lijsten hadden opgesteld van te arresteren personen, pakten in het zuiden duizenden mannen en hun gezin- nen op. De massale arrestaties leidden tot chaotische toestanden. Met de op- richting van de Politieke Opsporingsdienst, die onder het Militair Gezag viel, werd de machtsstrijd over de arrestatiebevoegdheid beëindigd. Leden van de Binnenlandse Strijdkrachten mochten toetreden tot de pod, waardoor het aandeel van oud-verzetsstrijders in de opsporingsdienst groot was. Dit laatste werd ook in de hand gewerkt doordat veel politieagenten in afwachting van de zuivering niet mochten meewerken aan het opsporen, arresteren en ver- horen van politieke delinquenten.13

Verspreid over het land telde de pod kort na de bevrijding tachtig distric- ten. Het district Utrecht-Oost begon kort na de bevrijding op eigen houtje met het onderzoek naar Kamp Amersfoort.14 De lijken van omgekomen ge-

vangenen moesten zo snel mogelijk worden opgegraven en geïdentificeerd om nabestaanden uitsluitsel te kunnen geven. Daarnaast wilde de pod de voormalige Duitse en Nederlandse bewakers opsporen en verhoren over hun aandeel bij de gruwelijkheden in het kamp.15 De twee pod’ers die het

onderzoek oppakten, waren Roel Wolthuis en Gerrit Kleinveld. Beiden ken- den het concentratiekamp van binnenuit. Ze hadden korte tijd gevangenge- zeten in Amersfoort en hadden een aantal Duitse en Nederlandse ss’ers van dichtbij meegemaakt. Dat laatste werd Kotalla fataal. Voor hun onderzoek haalden de pod’ers een aantal ss’ers die elders in Nederland gevangenzaten terug naar Amersfoort. Toen Wolthuis hiervoor in de loop van juli 1945 een bezoek bracht aan het Huis van Bewaring ii in Amsterdam herkende hij Ko- talla meteen. Zijn valse naam en uniform van de Luftwaffe waren onvol- doende om de oud-gevangene om de tuin te leiden.16

Op 24 juli werd Kotalla door Wolthuis en Kleinveld opgehaald in Amster- dam. De overdracht verliep volgens Kotalla hardhandig. Nog voordat hij in de auto zat, werd hij door Wolthuis tot bloedens toe geslagen en geschopt. In de auto werden de tressen van zijn Luftwaffe-uniform getrokken en werd hij zo hard met een moersleutel in zijn gezicht geslagen dat hij een open wond opliep.17 Wolthuis en Kleinveld namen ook kamp-ss’er Joseph Oberle mee,

die net als Kotalla door de Canadezen was tegengehouden in het krijgsge- vangenenkamp in IJmuiden.18

Eenmaal in Amersfoort reden Wolthuis en Kleinveld met de twee Duit- sers naar fotograaf W. Plasmeijer in de Bergstraat. Buiten op straat lieten ze zich samen met hun trofeeën, die met handboeien aan elkaar vastzaten, fo- tograferen. Kotalla, de armen straks langs zijn lichaam, staart op de foto met een uitdrukkingsloze blik voor zich uit. Alles was verloren. Van de gapende hoofdwond die hem door Wolthuis zou zijn toegebracht, is niets te zien.19

Om 18.15 uur werden Kotalla en Oberle afgeleverd op het politiebureau aan de Torenstraat. Kotalla was een zenuwinzinking nabij. De spanning rond het transport naar Amersfoort en de angst voor wat komen ging, waren hem te groot geworden. Brigadier Monkhorst, die de twee ss’ers overnam van de pod’ers, sloot niet uit dat hij zichzelf iets wilde aandoen. Monkhorst bracht hem daarom zekerheidshalve onder in de ‘krankzinnigen cel’.20 Kotalla en

Oberle waren niet de enige Amersfoortse kamp-ss’ers in het souterrain van het politiebureau. In cel 5 en 6 zaten respectievelijk kampcommandant Berg

Terug in Amersfoort gingen de pod’ers op de foto met hun gevangenen. Vlnr.: Chauffeur Freek Na- gelmakers, pod’er Gerrit Kleinveld, Joseph Oberle, Josef Kotalla en pod’er Roel Wolthuis. W. Plas-

en de Nederlander Westerveld al enige tijd opgesloten.21 Het Parool bericht-

te een paar dagen later opgetogen over de arrestatie van Kotalla. Volgens de krant was ‘wellicht de beruchtste aller beruchte “beulen van Amersfoort”’ gearresteerd.22

Een monster-van-duivelsgebroed

De kwalificatie die Het Parool aan Kotalla gaf, stond niet op zichzelf. Na de bevrijding van Nederland verschenen in korte tijd meerdere publicaties van oud-gevangenen over de ss’er. Het waren aangrijpende verhalen die weinig

ruimte openlieten voor twijfel. Kotalla was het slechtste wat gevangenen in Kamp Amersfoort kon overkomen.

Schrijver en dichter Theun de Vries deed in juni 1945 in De Vrije Katheder uitgebreid verslag van het strafappel dat hij op nieuwjaarsdag 1945 als gevan- gene had meegemaakt. Onder de titel ‘Kotalla wenst ons nieuwjaar’ gaf hij een huiveringwekkende beschrijving van de mishandelingen die ongeveer duizend gevangenen moesten ondergaan onder leiding van Kotalla. De Vries beschreef hoe hij met zijn laarzen over de gevangenen danste, die op de be- sneeuwde grond lagen. Toen het dansen ineens ophield, keek De Vries naar Kotalla:

Er hangt een waas over zijn gezicht. Het is geen kou, het is de walm van een vreugdeloze, sombere extase; de extase van geslacht en de dood, die elkaar in de schuilhol van de menselijke dierlijkheid gevonden hebben.23

In dezelfde periode dat De Vries zijn verhaal publiceerde, verscheen een bro- chure waarin J.P. van der Bel verslag deed van zijn gevangenschap. Van der Bel werd in december 1943 opgepakt omdat hij dienst had geweigerd als po- litieagent. Via Kamp Erika in de bossen bij Ommen kwam hij in Amersfoort terecht. Van der Bel deed uit de doeken hoe hij in een groep van achttien mannen in Amersfoort werd ontvangen door ‘Katella’.

De man, wiens naam we later zoo vaak met angst en vreeze zouden uitspreken. Een klein mannetje, met een paar gouden tanden in z’n mond en een gummistok in z’n rechterhand, waarmee hij iedere kans die hij kreeg rake klappen uitdeelde. Hij schreeuwde ons iets toe in een raar Duitsch taaltje en de man die vooraan stond, had zonder vorm van proces al een houw met de gummistok te pakken, omdat hij hem niet direct begreep. ‘Du Schweinhunde’, voegde hij eraan toe en ging weer naar binnen.24

Van der Bel ging uitvoerig in op de mishandelingen die door de kampbewa- kers ‘zonder eenige gemoedsbeweging’ werden gepleegd. ‘Behalve lijfstraf- fen, die ons dan persoonlijk troffen, hadden zij ook methodes om het heele kamp tegelijk te straffen.’ Opvallend is dat Kotalla de enige van de ss-beulen is die door Van der Bel bij naam werd genoemd. Het kan zijn dat hij de na- men van de andere bewakers niet kende, maar het is waarschijnlijker dat hij Kotalla bij naam noemde omdat deze er door zijn misdadige gedrag boven uitsprong. Van der Bel:

Vaak gebeurde het, dat Katella met zijn gummistok iemand zoo’n on- genadige klap op het achterhoofd gaf, dat ’t slachtoffer als een blok neerviel. Dan kreeg hij nog enkele trappen toe en dit alles gebeurde zonder de minste aanleiding.25

In de zomer van 1945 verscheen eveneens de bundel Mijn kamp van de Gro- ningse dichter en caféhouder Anton van der Hoef, die in 1944 in Kamp Amersfoort terecht was gekomen. Van der Hoef was volgens zijn medege- vangenen ‘een kerel uit één stuk’. ‘Van ’t soort waar j’op kunt bouwen’.26 Op

stukjes toiletpapier en snippers van Duitse kranten schreef hij heimelijk ge- dichten. Zijn bontgekleurde versjes boden vermaak in het concentratie- kamp.27 Van der Hoef dichtte over straf staan in de rozentuin, de werkcom-

mando’s, zijn medegevangenen en het organiseren van kleding en voedsel in het kamp om te overleven. Kotalla ontkwam ook niet aan zijn bijtende spot. Van der Hoef zette hem neer als:

Een miezerig ventje van ruim dertig jaar, Een krielhaantje onder de mannen,

Maar ’n boef en een ploert en een schurk en een beul Voor ons die hierheen zijn verbannen.

De straffen die Kotalla uitdeelde waren volgens Van der Hoef ‘sadistisch ge- raffineerd’ en schonken hem zichtbaar behagen.

Bevredigt is hij, als zijn slachtoffer dan Al kermende weg wordt gedragen.

De trap die Kotalla hem tegen zijn geslachtsdelen had gegeven, was haast niet te verdragen geweest. Van der Hoef vroeg zich af of hij tegenover een mens of een monster had gestaan:

Kotella, Kotella, omhulsel als mensch Maar zielloos, geen grein van geweten, Kotella, Kotella, heb jij wel een hart? En leef je van drinken en eten?

Of ben je een monster-van-duivelsgebroed, Dan hoor je niet thuis op aarde,

Dan pas j’ in de hel – daar schatten ze wel Een monster als jij naar zijn waarde.28

De oplage en het bereik van de eerste ooggetuigenverslagen over Kotalla’s optreden waren beperkt. Maar ze zetten in navolging van de berichten die tijdens de oorlog in illegale blaadjes over hem waren verschenen wel de toon in de beeldvorming over Kotalla. De kleine ss’er was een duivel en een mon- ster zonder een greintje medemenselijkheid. Veel kranten putten in de maanden en jaren die volgden uit de verhalen die voormalige gevangenen publiceerden, waardoor het beeld van een ‘mensch-duivel’ stevig werd ver- ankerd.

Hardhandig verhoord

De eerste verhoren van Kotalla werden afgenomen door pod’ers Wolthuis en Kleinveld. Op 1 augustus werd een derde rechercheur, Cornelis van den Beukel, toegevoegd aan het onderzoek. Alle drie hadden ze hun sporen ver- diend in het verzet. De 29-jarige Van den Beukel was de enige die ervaring had met politietaken. Van den Beukel werkte als brood- en banketbakker in Zutphen toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak. Kort na de Duitse inval kwam hij zonder werk te zitten en dreigde tewerkstelling in Duitsland. Hij wist hieraan te ontkomen door in de kwekerij van zijn zwager in Empe, tus- sen Voorst en Zutphen, te gaan werken. Hier kwam Van den Beukel in con- tact met een drukker uit Deventer die medewerker was van het illegale blad

Trouw. Toen hij aangaf zich verdienstelijk te willen maken in het verzet,

spoorde de verzetsman hem aan dienst te nemen bij de politie. Van den Beu- kel meldde zich bij het Politie Opleidings Bataljon in het dorpje Schalkhaar bij Deventer.29 Het doorlopen van de opleiding in de Westenbergkazerne in

Schalkhaar was sinds mei 1941 de enige manier om politieagent te kunnen worden. In Schalkhaar werden de aspiranten in nationaalsocialistische geest en naar Duits model geschoold.30

Na het afleggen van een ‘onbetekenend’ examen en een medische keuring kon Van den Beukel op 1 maart 1942 beginnen met zijn politieopleiding.31 De

voormalige brood- en banketbakker was niet de enige betrouwbare aspirant die het verzet liet opleiden in Schalkhaar. In november 1942 had kruideniers- bediende Hilbrand Baar uit Nunspeet zich na overleg met de ondergrondse gemeld bij het opleidingsbataljon.32

Na acht maanden ging Van den Beukel in de rang van wachtmeester aan de slag bij de Amersfoortse gemeentepolitie. In de eerste maanden in Amers- foort verrichtte hij individueel verzetswerk. Van den Beukel verspreidde ille- gale blaadjes, waaronder Vrij Nederland, en waarschuwde burgers als arresta- ties of huiszoekingen dreigden. Begin 1943 kreeg de wachtmeester con tacten

met een aantal Amersfoortse verzetsstrijders en raakte hij betrokken bij tal van illegale activiteiten. Van den Beukel vervoerde wapens en munitie die elders in het land waren gedropt naar Amersfoort, regelde adressen voor onderduikers en pleegde roofovervallen om deze te kunnen voorzien van geld en distributiebonnen. De mannen met wie Van den Beukel samenwerk- te vielen ten prooi aan verraad. Hij wist aan arrestatie te ontkomen en dook onder. Vanaf verschillende onderduikadressen in Amersfoort zette Van den Beukel zijn verzetswerk voort. Eind 1944 ontstonden er wrijvingen binnen de nieuwe verzetsgroep waarin hij actief was over het plegen van aanslagen. Van den Beukel vertrok naar Zutphen, waar hij samen met zijn verloofde het verzetswerk voortzette.33 Na de bevrijding keerde hij terug naar Amersfoort.

De wachtmeester kwam zonder problemen door de politiezuivering en kreeg net als een aantal andere collega’s van het ongeveer zeventig man sterke Amersfoortse korps een rol bij het oppakken en verhoren van collaborateurs en landverraders.34

De 30-jarige Gerrit Kleinveld en de 28-jarige Roel Wolthuis waren op grond van hun verzetsverleden in dienst gekomen van de pod district Utrecht-Oost. De Woudenbergse boerenzoon Kleinveld werkte als bouw- kundig tekenaar bij een aannemer in Doorn toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen. Hij was begonnen als timmerman, maar wist zich door zelfstudie op te werken. Kleinveld was sinds 1937 lid van de gemeente- raad van Woudenberg voor de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (sdap). Daarnaast was hij bestuurslid van de lokale afdeling van de vakbond nvv. Toen zijn werkgever in het voorjaar van 1941 bouwopdrachten van de Duitsers ging aannemen, nam hij ontslag. Kleinveld was toen al actief in het verzet. Samen met zijn zwager Evert Voorthuizen pleegde hij kleine sabota- gedaden. De twee staken dorsmachines in de omgeving van Woudenberg en op de Veluwe in de brand om te voorkomen dat er graan gedorst kon wor- den voor de Duitsers. Kleinveld verspreidde ook het illegale blaadje De

Oranjekrant. Via De Oranjekrant leerde hij Theo Dobbe kennen, die zwaar

in het verzet zat. De verzetsgroep rond Dobbe pleegde op 14 oktober 1942 in het Friese Joure de eerste overval op een distributiekantoor in Nederland.35

Kleinveld werd op 17 december 1942 in Amersfoort gearresteerd toen hij op het punt stond een stapel exemplaren van het illegale Vrij Nederland af te halen. Bij zijn arrestatie had hij twee revolvers op zak. De verzetsman werd opgesloten en door de sd verhoord in het hoofdbureau van politie in Utrecht. Binnen een week na zijn arrestatie werd hij overgebracht naar Kamp