• No results found

BUITEN KOMEND ONHEIL

3.3 Een van buiten komend onheil dekking

Gezien het feit dat van buiten komend onheil geen wettelijke term meer is, hebben verzekeraars de vrijheid om een eigen definitie van dit begrip te geven. In dat geval zal er veelal duidelijkheid zijn over de invulling ervan. Onduidelijkheid kan zich echter voordoen wanneer er geen definitie gegeven wordt. Zoals eerder is gebleken is er namelijk geen overeenstemming over hetgeen van buiten komend onheil inhoudt.

De vraag die hier centraal staat is of aan de kwalificatie tot een van buiten komend onheil verdere voorwaarden verbonden worden dan het enkel niet aanwezig zijn van een eigen gebrek. Er zijn polisvoorwaarden waarin een definitie wordt gegeven van een van buiten komend onheil, waardoor duidelijk is wat de verzekeraar hieronder verstaat. Dit is echter eerder uitzondering dan regel. Een interessant voorbeeld hiervan is de volgende:

93 Dit is gebaseerd op definities uit de literatuur welke mijns inziens eigen gebrek goed omschrijven.

94 Zie hierover ook het hoofdstuk ‘De verzekeringsrechtelijke literatuur betreffende eigen gebrek en van

buiten komend onheil’.

‘Een van buiten komend onheil is een rechtstreeks en plotseling van buiten inwerkend geweld op uw verzekerde zaak, zoals een slag, stoot of val. Onder een van buiten komend onheil verstaan wij geen gebeurtenis waartegen uw zaak normaal gesproken bestand moet zijn.’96

Hier wordt aangegeven dat een gebeurtenis waartegen de zaak normaal gesproken bestand moet zijn, geen van buiten komend onheil is. Deze formulering is naar mijn mening om twee redenen opvallend. Ten eerste omdat een van buiten komend onheil een schadeoorzaak en geen gebeurtenis is.97

Binnen een gebeurtenis kan sprake zijn van meerdere schadeoorzaken, zoals bijvoorbeeld een eigen gebrek en een van buiten komend onheil. Van deze schadeoorzaken dient er uiteindelijk één als dé schadeoorzaak aangewezen te worden. In deze definitie wordt een van buiten komend onheil als een gebeurtenis beschouwd, wat dus eigenlijk onjuist is.

Voor de tweede reden is eerst een uitleg van de vermoedelijke gedachte achter deze definiëring vereist.

Uitgesloten van een van buiten komend onheil wordt hier de situatie dat een zaak beschadigd wordt door een gebeurtenis waar deze normaal bestand tegen had moeten zijn. Dit houdt in dat de zaak een eigen gebrek in enge zin heeft. De soort zaak zou normaliter ergens tegen bestand moeten zijn, maar deze specifieke zaak is dit niet. Echter, er is niet alleen sprake van een eigen gebrek. Er wordt namelijk aangegeven dat de zaak bestand tegen iets zou moeten zijn, dit ‘iets’ valt te kwalificeren als een van buiten komend onheil. De bepaling richt zich dus op de situatie dat er zowel sprake is van een van buiten komend onheil als van een eigen gebrek in enge zin. Het opmerkelijke is dat er wordt aangegeven dat er in die specifieke situatie, juist geen sprake is van een van buiten komend onheil. Het gevolg hiervan is vervolgens dat er enkel nog sprake is van een eigen gebrek en dit dus de schadeoorzaak moet zijn. De verzekeraar lijkt op deze manier dus min of meer de toe te passen causaliteitsleer te willen 96 Deze definitie is veralgemeniseerd, wat de bruikbaarheid en overzichtelijkheid ten goede komt. Deze definitie is afkomstig uit de ‘Watersportpolis’ (TE 03.2.01 F) van Delta Lloyd.

beïnvloeden. De verzekeraar is vrij om een definitie van een van buiten komend onheil te geven, echter is deze constructie naar mijn mening technisch niet helemaal correct.

Verder wordt nog de eis van ‘plotseling’ gesteld. Hiermee wordt aangegeven dat een geleidelijk inwerkend van buiten komen geweld, niet als een van buiten komend onheil wordt beschouwd. Het woord ‘rechtstreeks’ brengt eveneens een beperking aan op de omvang van het dekking. ‘Rechtstreeks’ heeft naar mijn mening eigenlijk betrekking op een andere vraag, namelijk de vraag naar wat als de schadeoorzaak aangemerkt dient te worden. Dit is een ander leerstuk dan de kwalificatie van de schadeoorzaken. Men dient eerst te bepalen wat als de schadeoorzaak aangemerkt dient te worden en vervolgens te bekijken hoe deze oorzaak gekwalificeerd dient te worden. Naar mijn mening heeft het voor de overzichtelijkheid de voorkeur om deze twee kwesties van elkaar gescheiden te houden.

Een andere interessante definitie is degene gehanteerd door de ANWB bij een bromfietsverzekering:

‘Een onvoorziene, plotselinge en onverwachte schadegebeurtenis, waarvan de oorzaak buiten het verzekerd object ligt.’98

Dit is een definitie van een buiten komende schadeoorzaak en niet van een van buiten komend onheil. Deze woordkeuze is naar mijn mening geen belemmering om deze definitie te gebruiken ter illustratie.

Deze definitie illustreert in een bepaalde mate de kritiek die Blom uit op de praktijk. Er wordt een definitie van een van buiten komende schadeoorzaak gegeven, waarbij de eis van een onvoorziene, onverwachte gebeurtenis wordt gesteld. Een onvoorziene, onverwachte gebeurtenis heeft volgens Blom nu juist betrekking op onzekerheid en niet op het stelsel van schadeoorzaken. Hier worden (een van buiten komende schade)oorzaak en onzekerheid door elkaar

gehaald. Het gehele gebeuren dient onzeker te zijn99 en niet de oorzaak zelf.

Opgemerkt hierbij dient te worden dat de verzekeraar dit vereiste wel duidelijk formuleert in een definitie. Dit maakt het in principe niet bezwaarlijk, omdat het voor de verzekerde kenbaar is. Waar Blom vooral op doelt is de situatie wanneer dit in de rechtspraak (en de literatuur) gebeurt zonder dat hiervoor een grond aanwezig is. Dit heeft dan een vaak negatief resultaat voor de verzekerde. De verzekeraar is in dit opzicht in principe vrij om onzekerheid wel als voorwaarde aan een van buiten komend onheil te stellen, zolang dit maar expliciet gebeurt. Ook bij deze definitie worden, net zoals bij het vorige voorbeeld, geleidelijk inwerkende schadeoorzaken uitgesloten.

Het is geen wettelijke term, dus de verzekeraar is vrij om dit begrip in te vullen op de manier die door hem gewenst is. Zelfs het hanteren van de term zelf is dus niet geboden. De ANWB gebruikt bijvoorbeeld de term ‘een van buiten

komende schadeoorzaak’.100 Nationale Nederlanden hanteert in een bepaalde

verzekering de woorden ‘oorzaak buiten de auto’, waarmee de term van buiten komend onheil vervangen wordt en gespecificeerd wordt naar het soort verzekering.101 Het woord ‘onheil’ vervangen door ‘oorzaak’ is in mijn optiek

geen bezwaarlijke keuze. Dit omdat ‘oorzaak’ naar mijn mening een minstens net zo neutrale term is als het ‘onheil’, zo niet neutraler.102

Deze vrijheid die er bestaat maakt het ook enigszins lastig om te bepalen wat een van buiten komend onheil omvat. Het is immers onderhevig aan de invulling die partijen eraan wensen te geven. Toch dient er enige duidelijk te zijn, gezien partijen lang niet altijd aangeven welke invulling zij aan het begrip wensen te geven. Het komt regelmatig voor dat enkel wordt aangegeven dat er dekking is bij ‘ieder ander van buiten komend onheil’ of ‘een van buiten

komend onheil’. In dat geval is het onduidelijk wat de verzekeraar voor

vereisten stelt aan een van buiten komend onheil. Zoals hiervoor is gebleken, is 99 Hierover is ook niet altijd duidelijkheid. Ik volg hierin de opvatting zoals volgt uit het Meyer-arrest (19 november 1982, NJ 1983/711). Van Tiggele-van der Velde/Wansink , AV&S 2012/18 en Blom 2006, p. 18-20.

100 Polisvoorwaarden ‘Bromfietsverzekering BRF ANF’, ANWB.

101 Polisvoorwaarden ‘Cascoverzekering personenauto’ (145-10.1011), Nationale Nederlanden.

het goed mogelijk dat een verzekeraar wenst om aan een van buiten komend onheil de eis van ‘onverwacht’ te stellen. Ik volg Blom in de stelling dat onzekerheid en van buiten komend onheil in beginsel van elkaar gescheiden dienen te worden. Dit houdt in dat een van buiten komend onheil niet onverwacht behoeft te zijn en omdat deze eis nergens uit volgt. Wanneer een verzekeraar dit dus wel wenst, dient deze dit mijns inziens expliciet te eisen in bijvoorbeeld een eigen definitie van een van buiten komend onheil.

Daarnaast zijn er nog verzekeraars die enkel ‘plotselinge van buiten komende

onheilen’ dekken. Dit is anders dan de definitie van de ANWB, waarbij

‘plotseling’ onderdeel is van de definitie van een van buiten komend onheil. Bij de definitie van de ANWB wordt gesteld dat langzaam inwerkende oorzaken geen van buiten komende onheilen zijn. Wanneer er staat dat enkel ‘plotselinge

van buiten komende onheilen’ gedekt zijn, wordt niet gesteld dat een van buiten

komend onheil per definitie plotseling is, maar wel dat enkel plotselinge van buiten komende onheilen gedekt zijn. Hier zit dus een verschil in definiëring. Het resultaat voor wat betreft de dekking zal hier overigens hetzelfde zijn. De verzekeraar heeft dus, zoals reeds gezegd, de vrijheid om dit te bepalen. Echter, wanneer dit niet bepaald is, zullen naar mijn mening ook geleidelijk inwerkende, van buiten komende schadeoorzaken onder de definitie van een van buiten komend onheil vallen. Ook hier zie ik geen aanleiding om deze oorzaken op voorhand uit te sluiten van hetgeen van buiten komen onheil omvat.

De vereisten ‘plotseling’ en ‘onvoorzien’103 worden ook vaak gesteld in

polisvoorwaarden wanneer er geen sprake is van een van buiten komend onheil dekking.104 Deze worden dan in een afzonderlijke bepaling gesteld, los van de

gedekte schadeoorzaken. Hieruit zou men kunnen afleiden dat deze eisen niet per se verbonden zijn aan een van buiten komend onheil dekking, maar eisen 103 Of woorden van soortgelijke strekking, zoals ‘onverwacht’ in plaats van ‘onvoorzien’.

104 Zie bijvoorbeeld polisvoorwaarden: ‘Opstalverzekering’ (DSB0607 BW07), AON, ‘Verzekering

Inboedel’ (56678 (10-15)), ASR, ‘Verzekering Woonhuis’ (56680 (10-15)), ASR, ‘Inboedelverzekering Extra uitgebreid/compleet’ (B 03.2.40 G), Delta Lloyd en ‘Zekerheidspakket Particulieren: Inboedelverzekering Basis’ (PP 2310-02), Nationale Nederlanden.

zijn die verzekeraars in het algemeen wensen te stellen aan dekking. Dit is mijns inziens ook een argument voor de opvatting dat deze eisen niet per se verbonden zijn aan het begrip van buiten komend onheil, maar eerder algemene dekkingseisen zijn. De conclusie op basis van bovenstaande is dus dat wanneer deze eisen niet expliciet geëist worden, zij niet impliciet volgen uit de term

‘van buiten komend onheil’. De grote mate van contractuele vrijheid die partijen

hebben op dit gebied, zorgt er naar mijn mening voor dat de betekenis van het begrip zonder deze contractuele invloeden lastig te bepalen is.

Hoofdstuk 4

DE VERZEKERINGSRECHTELIJKE