• No results found

Ecologie

In document Van Teylingenweg 100 (pagina 41-44)

2.5.1 Kader

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

• bescherming van de biodiversiteit in Nederland;

• decentralisatie van verantwoordelijkheden;

• vereenvoudiging van regels.

Gebiedsbescherming

Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.

Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

• vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;

• verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;

• verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:

• strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;

• andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.

2.5.2 Onderzoek

Er is in het plangebied een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, nr. BE/201/239/r, d.d. 22 maart 2018 (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6.).

40 In het onderzoek is uitgegaan van:

• Sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing: sloopwerkzaamheden en afvoer materiaal;

• Doortrekken zuidoostelijke sloot: graafwerkzaamheden en afvoer materiaal;

• Egaliseren terrein; graafwerkzaamheden en grondtransport;

• Terrein bouwrijp maken: aanbrengen puinbed, aanleg nutsvoorzieningen e.d.;

• Realisatie drie woningen en twee bijgebouwen: algemene bouwwerkzaamheden;

• Revitalisatie terrein: algemene hoveniers- en overige werkzaamheden.

Overigens is de situatie waarvan in het ecologisch onderzoek werd uitgegaan sindsdien enigszins gewijzigd.

Zo wordt in het onderzoek uitgegaan van de demping van de sloot ten zuiden van de woning, maar dat is niet meer van toepassing; de betreffende sloot wordt niet gedempt. De aanpassingen die sindsdien zijn doorgevoerd hebben voorts geen gevolgen voor de conclusies uit het onderzoek.

Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Maar het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Gedurende de werkzaamheden kan geschikt habitat ontstaan voor de rugstreeppad. Voor de start van de werkzaamheden dient de planlocatie ontoegankelijk gemaakt te worden voor deze soort.

De planlocatie en directe omgeving is geschikt als foerageergebied van vleermuizen. Vaste rusten verblijfplaatsen van de vleermuis zijn mogelijk aanwezig in de woning. Deze worden, gedurende de werkzaamheden, niet beschadigd. De beoogde ontwikkelingen leiden niet tot significante verslechtering van het foerageergebied. Huismussen kunnen mogelijk rondom de woning voorkomen. Deze blijft echter behouden waardoor er, behoudens tijdelijke verstoring, geen negatief effect optreed voor de huismus.

De locatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene amfibieën, vissen, zoogdieren en algemene broedvogels. Tijdens de werkzaamheden dient er gelegenheid gegeven te worden aan de aanwezige dieren om zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.

Overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap

41 Uitvoerbaarheid

De voorgenomen sloop en nieuwbouw leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden. Voor de start van de werkzaamheden en tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de in toelichting paragraaf 2.5.3 genoemde maatregelen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling (vrijstellingsbesluit).

Ondanks dat de werkzaamheden mogelijk tijdelijk het plangebied verminderd geschikt maken voor foeragerende vleermuizen, bestaan er nog meer dan voldoende vergelijkbare foerageergebieden in de directe omgeving waar de dieren naar kunnen uitwijken. Bovendien is in de toekomstige situatie het plangebied weer vergelijkbaar qua geschiktheid voor foeragerende vleermuizen. Wezenlijke negatieve effecten zijn daarom voldoende uitgesloten.

• Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.

• Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.

• Voor de start van de werkzaamheden dient het terrein ontoegankelijk gemaakt te worden voor de rugstreeppad. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.

• De graafwerkzaamheden rondom de sloten (het doortrekken van de sloot ten zuidoosten van de woning) dienen buiten de voortplantingsperiode van de heikikker (half februari tot eind augustus) plaats te vinden. Als de werkzaamheden voor half februari starten en na half februari doorlopen, moet het plangebied tijdig worden afgeschermd om te voorkomen dat de heikikker het plangebied binnen kan komen. (afscherming moet ook voor de rugstreeppad plaatsvinden, dus dit kan mogelijk worden gecombineerd). Een alternatief is dat de werkzaamheden voor half februari worden afgerond (maar na augustus worden gestart).

• De graafwerkzaamheden rondom de sloten dienen vanuit de planlocatie gedaan te worden, omdat betreding van de veenweides met zwaar materieel kan potentieel tot schade leiden voor de heikikker.

• De planlocatie tijdens de werkzaamheden bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).

• De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli).

Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

2.5.4 Conclusie

De sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing en nieuwbouw van drie woningen met bijgebouwen aan de Van Teylingenweg 100 te Kamerik is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro). De beoogde ontwikkeling zal niet zal leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits aan een aantal maatregelen wordt voldaan. Om het uitvoeren van de maatregelen te waarborgen dienen deze te worden opgenomen in de omgevingsvergunning.

42

3 Deel C Uitvoerbaarheid, overleg en inspraak

In document Van Teylingenweg 100 (pagina 41-44)