• No results found

Den Eaad van Nederlandsch-Indië genoord:

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut ! doet te weten:

Dat hij, na het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië te hebben geraadpleegd, naar aanleiding van het voorkomende in art. 1767 van het burgerlijk wetboek voor Nederlandsch-Indië, omtrent de wettelijke en bij overeenkomst bedongen interessen;

Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen:

Art. 1: Dat de wettelijke interessen zullen zijn van l/2 ten honderd in de maand, of 6 ten honderd 's jaars, behoudens de gevallen, waarin de wettelijke bepalingen een hooger of ander bedrag hebben vastgesteld.

Art. 2: Dat met afschaffing, voor zoover noodig, van alle daartegen strijdige verordeningen, de hoegrootheid der bij over-eenkomst te bedingen interessen, voortaan aan geene wettelijke beperking onderworpen zal zijn.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze alom worden gepubliceerd, waar zulks te doen gebruikelijk is, en voorts geplaatst worden in de Javasche Courant en in het Staats-blad van Nederlandsch-Indië.

Gelast en beveelt, dat alle hoogere en lagere kollegiën en amb-tenaren, justicieren en officieren, ieder voor zooveel hem aangaat,

aan de stipte nakoming dezer de hand zullen houden, zonder eenige oogluiking of aanzien des persoons.

Gegeven te Batavia, 30 Mei 1848.

(wg.) ROCHUSSEN.

Ter ordonnantie van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië.

De Algemecne Secretaris (wg.) C. VISSCHER.

A a n t : 1. Goedkeuring van deze publicatie, die zich bewoog op burgerrechtelijk gebied, volgde bij K.B. van 29 Sept. 1849, opgenomen in St. 1849 : 63.

2. De uitdrukking: ,,B. W. voor Nederlandsch-Indië," is eigen-lijk onjuist, althans is de gecursiveerde toevoeging overbodig krach-tens art. 102. Overgangs bepp.

XI. G o u v . Besluit van 21 Juli 1848 N o . 7. St. N o . 28,

VERKLARING, DAT ARTIKEL 14 VAN HET NIEUWE O C -TROOI DER JAVASCHE BANK, VOOR ZOOVEEL BETREFT HET BELEGGEN VAN GELDEN VAN MINDERJARIGEN OF MET DEZELVE GELIJKGESTELDE PERSONEN, MOET WOR-DEN BESCHOUWD, TE ZIJN VERVALLEN.

Besluit van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Ncderlandsch-Jndië van 21 Juny 1848 No. 7.

Gelet:

a. Op art. 14 van het nieuwe octrooi der Javasche Bank, onder nadere goedkeuring des Konings vastgesteld bij Besluit van 3 Maart 1848 No. 5 (Staatblad No. 12), luidende als volgt.

„Dezelve (de actiën der Javasche Bank), zullen wijders een wettig middel van geldbeleg zijn voor de weeskamers, de administratiën der weduwen- en weezenfondsen, de gods-huizen en gestichten van liefdadigheid, mitsgaders voor per-sonen, die de zaken van onmondigen of afwezigen beheeren;

mits in de gevallen, dat die boven honderd ten honderd zouden moeten verkregen w,orden, eene voorafgaande autori-satie van de autoriteit, door den Gouverneur-Generaal daar-toe bevoegd verklaard, zal zijn verkregen".

b. Op art. 391 van het burgerlijk wetboek voor Nedcrlandsch-Indië, afgekondigd bij de publicatie van 30 April 1847 (Staats-blad No. 28) en ingevoerd op 1 Mei 1848 krachtens publi-catie van 3 December 1847 (Staatblad No. 57), luidende als volgt:

„De voogden zijn verpligt hetgeen van de inkomsten; na aftrek der vertering, overschiet, te beleggen, zoodra het batig slot het derde gedeelte der gewone inkomsten van den min-derjarige te boven gaat.

Zij mogen de penningen van den minderjarige op geene andere wijze beleggen, dan door den aankoop van inschrij-vingen op het grootboek der werkelijke schuld van het Ko-ninkrijk der Nederlanden, van schuldbrieven ten laste van Ncderlandsch-Indië, op naam van den minderjarige ingeschre-ven, van onroerende goederen, of in rentegevende schuld-brieven, gehypothekeerd op vaste goederen, welker onbe-zwaarde waarde ten minste een derde boven de te beleggen som bedraagt.

Wanneer de voogden gedurende den tijd van een jaar zijn in gebreke gebleven, om eenige geldsommen, overeenkomstig het voorschrift van dit artikel te 'beleggen, zijn zij daarvan de wettelijke interessen verschuldigd".

Gelezen enz.

Den Raad van Indië gehoord;

Is goedgevonden en verstaan;

Ten overvloede te verklaren, dat art. 14 van het nieuwe Octrooi der Javasche-Bank, onder nadere goedkeuring des Konings vast-gesteld bij Besluit van 3 Maart 1848 No. 5 (Staatsblad No. 12), voor zooveel betreft het beleggen van gelden van minderjaringen, of met dezelve gelijkgestelde personen, moet worden beschouwd te zijn vervallen door het in werking treden van art. 391, van het bur-gerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië, afgekondigd bij de publi-catie van 30 April 1847 (Staatsblad No. 23), en ingevoerd op 1

Mei 1848, krachtens de publicatie van 3 December 1847 (Staats-blad) No. 57);

Afschrift, enz.

Accordeert met het register der besluiten

• van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië.

De Algemeene Secretaris.

(w.g.) C. VISSCHER.

Aant: Let op de woorden: ten overvloede.

Dit Besluit is niet ter goedkeuring aan de Kroon gezonden.

XII. G o u v . Besluit v a n 10 Mei 1848 N o . 4 St. N o . 2 5

BESLUIT VAN DEN MINISTER VAN STAAT, GOUVERNEUR-GENERAAL, VAN 10 MEI 1849 No. 4 T O T VASTSTELLING VAN HET REGLEMENT OP HET HOUDEN DER REGISTERS VAN DEN BURGERLIJKEN STAND VOOR DE EUROPEESCHE EN DAARMEDE GELIJKGESTELDE BEVOLKING IN N E D E R -LANDSCH-INDIE.

In werking getreden 1 Jan. 1850.

Aant: Dit besluit werd niet aan den Koning ter goedkeuring aangeboden, geheel in overeenstemming met art. 5 van het B.W., dat aan den G.G. voor altijd de regeling van den burgerlijken stand opdroeg, slechts met deze beperking, dat hij voor de vaststelling van bedoeld Reglement het hooggerechtshof moest raadplegen en dat voorts het reglement moest zijn „gegrond op de Nederlandsche wettelijke voorschriften omtrent den burgerlijken stand."

XIII. Gouv. Besluit van 28 Dec. 1849 No. 6. St. No. 63.

KONINKLIJKE GOEDKEURING EN BEKRACHTIGING VAN DE UITGEVAARDIGDE WETTELIJKE REGLEMENTAIRE BE-PALINGEN, EN VAN DE VERANDERING IN DE SAMENSTELLING VAN HET HOOGGERECHTSHOF EN TIJDELIJKE O P -DRACHT VAN EEN GEDEELTE DER RECHTSMACHT VAN DIT OPPERRECHTEL1JK COLLEGIE AAN DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA.

Besluit van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, van 28 Dec. 1849 No. 6.

Gelezen de missive van den Minister van Koloniën van 19 October 1842 lett. A. No.lj740 mededeelende den uitslag der overwegingen, welke in Nederland hebben plaats gevonden, ten gevolge van de dezerzijdsche missives van 24 Augustus 1848, Kabinet No. 237, lett. F., 17 Januari 1849 No. 45J26 (verhandeld bij besluit van dien dag No. 26), en 16 Maart 1849, Kabinet No. 73, lett. Q, bij welke 's Konings goedkeuring is verzocht op de reglementaire bepalingen en verordeningen door het Indisch bestuur vastgesteld, in verband tot de Nieuwe Wetgeving voor Nederlandsch-Indië en op de verandering in de samenstelling van het. hooggerechtshof en de tijdelijke opdracht van een gedeelte der rechtsmacht van dit opperrechterlijk collegie aan de raden van Justitie, vastgesteld bij publicatie van 17 Januari 1849 Stbl. No. 5, blijkende uit de missive van den Minister van Koloniën:

Dat de Koning bij besluiten van 29 September 1849 No. 93 en 94, deze onderscheidene bepalingen heeft goedgekeurd en bekrach-tigd; met uitzondering van die vastgesteld bij deindische besluiten van 3 en 30 Maart 1848 No. 2 en 6, Staatsblad No. 11 en 15, be-treffende de samenstelling der Europeesche en Inlandsche rechter-lijke collégien en gerechten en de benoeming en beëediging der-zelve, welke besluiten werden geacht, geene goedkeuring en be-krachtiging te behoeven.;

en dat, enz.

De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;

Is goedgevonden en verstaan:

Eerstel ijk:

Aanteekening te houden van de Kor.-inklijke besluiten van 29 September 1849 No. 93 en 94, zijnde van den volgenden inhoud:

(No. 93) Wij WILLEM III enz.

Gezien het Koninklijk besluit van den 16en Mei 1846 No. 1, waarbij de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, in band tot de bij dat besluit al dadelijk vastgestelde wettelijke ver-ordeningen voor Nederlandsch-Indië, is gemachtigd tot de voor-lopige vaststelling en uitvaardiging van eenige daarbij omschreven reglementen en verder van al zoodanige wettelijke en reglementaire

bepalingen en instruction, als hij voor de geregelde invoering der nieuwe wetgeving aldaar zal noodig achten.

Gezien de verordeningen, welke door den Gouverneur-Generaal, krachtens het voormeld Koninklijk besluit, zijn uitgevaardigd, en waarop door hem, voor zoover noodig, Onze goedkeuring wordt gevraagd.

Gezien het rapport van Onzen Minister van Koloniën van den 24en Mei 1849 lett. A No. 14;

Ben Raad van State gehoord (advies van den 8sten September 1849 No. 2 ) ;

Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Koloniën van 25 September 1849 lett. A. No. 1.

Hebben besloten en besluiten:

Goed te keuren en te bekrachtigen de volgende door den Gou-verneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, uitgevaardigde wette-lijke reglementaire bepalingen, als:

1°. het reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor de raden van Justitie op Java en het hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië; afgekondigd bij publicatie van den 8sten Novembei 1847, Indisch Staatsblad No. 52;

2°. het reglement op de strafvordering voor de raden van Justitie op Java en het hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, mits-gaders voor de residenten op Java en Madura, recht sprekende in zaken van overtreding tegen Europeanen en daarmede ge-lijkgestelde personen; afgekondigd bij publicatie van den 14den September 1847, Indisch Staatsblad No. 40;

3°. het reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtsvordering en de strafvordering onder de Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madura; afge-kondigd bij publicatie van den 5den April 1848, Indisch Staats-blad No. 16;

4°. de bepalingen tot de nieuwe wetgeving, afgekondigd bij publi-catie van den 3den Maart 1848, Indisch Staatsblad No. 10;

5°. de bepalingen omtrent de wettelijke en bij overeenkomst be-dungene interessen, afgekondigd bij publicatie van den 30sten Mei 1848, Indisch Staatsblad N,o. 22;

6°. de bijzondere bepalingen ter verzekering der regelmatige wer-king van de Nieuwe Wetgeving in de bezittingen buiten Java

en Madura; afgekondigd bij publicatie van den 21 sten Januari 1848, Indisch Staatsblad No. 2;

7°. de bepalingen ter regeling van eenige onderwerpen van straf-wetgeving, welke een dadelijke voorziening vereischen; afge-kondigd bij publicatie van den 5en Februari 1848, Indisch Staatsblad No. 6.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering dezes, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Justitie, aan den Raad van State en aan den hoogen Raad der Nederlanden, tot informatie en naricht.

's Qravenhage, den 29sten September 1849 (get.) WILLEM.

(No. 94) Wij WILLEM III enz.—

[De opname van dit K.B. blijft als van minder belang achterwege.]

INHOUD.

I Publicatie van 30 April 1847 St: 23; afkondiging

van de door den Koning gearresteerde Wetboeken ... 5—26

Kon. Besl. van 16 Mei 1846 No. 1 6—23 Bepalingen omtrent de invoering van en den

over-gang tot de nieuwe wetgeving 12—44 Bijz. bepp. ter verzekering der regelmatige werking

van de nieuwe wetgeving in de bezittingen buiten

J. & M 16—41 Bepp. tot regeling van eenige onderwerpen van

strafwetgeving welke een dadelijke voorziening

ver-eischen 19—42 Geschiedenis van de tot standkoming der

strafwet-boeken 20—23 II Extract u.h. Register der besluiten v.d. G. G. v.

N. I. van 9 Sept. 1847 26 III Publ. van 14 Sept. 1847 St. No. 40, houdende

af-kondiging van het Regl. o.d. strafvordering 29 Geschiedenis van de tot standkoning van het Regl.

Sv 30 IV Pub!, van 8 Nov. 1847 St. No. 52, houdende

af-kondiging van het Regl. o.d. Burg. Rechtsvordering 33 Geschiedenis van de tot standkoning v.h. Regl. B.

Rv 35 V Publ. van 3 Dec. 1847 St. No. 57. Bepaling van den

datum der inwerkingtreding der Nieuwe Wetgeving 37 VI Publ. van 21 Jan. 1848 St. No. 2. Bijz. bepp. ter

verzekering der regelmatige werking van de N. W.

in de bezittingen buiten J. & M. (zie ook blz. 16) 41 VII Publ. van 5 Febr. 1848, St. No. 6. Bepp. tot

rege-ling van eenige onderwerpen van strafwetgeving, welke een dadelijke voorziening vereischen (zie ook

blz. 19) 42 VIII Publ. van 3 Maart 1848, St. No. 10. Bepp. omtrent

de invoering van — en den overgang tot de N. W.

(zie ook blz. 12.) 44

oefening der policie, de burg. rechtspleging en de

strafvordering onder de Inlanders en m.h.g.g 45 Geschiedenis van de tot standkoming v.h. I. R 47 X Publ. van 30 Mei 1848 St. No. 22. Bepp. omtrent de

wettelijke en bij overeenkomst te bedingen

interes-sen 52 XI G.B. v. 21 Juli 1848 No. 7 St. No. 28; vervallen

ver-klaring van art. 14 Octrooi Jav. Bank 53 XII G. B. v. 10 Mei 1848 No. 4 St. No. 25 afkondiging

van het Regl. o.d. Burgerlijke stand 55 XIII G. B. v. 28 Dec. 1849 No. 6 St. No. 63 houdende

aanteekening van de Koninklijke goedkeuring en bekrachtiging der uitgevaardigde reglementaire

bepp 55