• No results found

4e Tooneel. Z ELFDEN

In document Groot Nederland. Jaargang 19 · dbnl (pagina 64-89)

(Lenoir is opgestaan gaat de terugkomenden en Germaine tegemoet, zij geven elkaar de hand en gaan allen zitten).

DELANAU.

Wat wil je gebruiken?

GERMAINE.

Merci, niets.

LENOIR.

Je bent juist op 't goede moment gekomen.

GERMAINE.

Hoezoo?

LENOIR.

DELANAU.

Natuurlijk, ik begrijp niet hoe hij....

LENOIR.

Ik wel. 't Geluk Germaine in ons midden te hebben, van wie alleen de naam dezelfde bleef, doch het wezen tegenwoordig zóo hoogboven ons straalt, in dat geluk kon ik niet gelooven.

DUCROCQ

(ironisch).

Dichters brengen hun gevoel maar gemakkelijk onder woorden!

GERMAINE

(tot Lenoir).

Wil je mij een pleizier doen? Ik was met het idee van Delanau heel erg ingenomen - niet waar? - omdat ik het ontzettend aardig vond weer eens een avond door te brengen als vroeger. Ja, ik heb er dikwijls over gedacht om eens op een

Donderdagavond naar binnen te komen vallen, maar och, hoe gaat dat? Je bent haast nooit vrij en dan, dan denk je weer dat 't in die jaren daar ook wel veranderd zal zijn, en 't idee om allemaal vreemde gezichten te zien die je aankijken alsof ze zeggen wilden ‘wat kom jij hier doen’ houdt je ook terug. Zooiets komt bijna altijd neer op een deceptie.

DELANAU.

Ja natuurlijk, er komen heel wat onbekenden, er zijn ontzettend veel vreemdelingen tegenwoordig.

GERMAINE.

Wat ik nu vragen wilde is dit: laat het vanavond zijn, zooals het vroeger was, we praten over elkaar, over gezamenlijke vrienden en we laten heel mijn succes aan den overkant buiten beschouwing.

DELANAU.

Bravo!

DUCROCQ.

Veranderd is ze niet.

GERMAINE.

Ik dacht tenminste dat jelie een hoogere dunk van me hadden.

DELANAU.

Hoezoo?

GERMAINE.

De bedoeling is toch ‘ongunstig veranderd’. Enfin.

DELANAU.

Ja, maar je bent tegenwoordig een beroemde actrice, zooals er....

GERMAINE

.... nog 25 in Parijs zijn.

DUCROCQ.

Niet overdrijven, hoogstens veertig!

DELANAU.

't Geluk is niet in 't beroemd-zijn gelegen, nietwaar Germaine?

LENOIR.

Wat is geluk? Germaine weer in ons midden te hebben, nu ja maar dat is toch geen definitie, die erg....

DELANAU

....universeel oplost. Zeg, van middag lag ik haast onder een taxi. De chauffeur schrok nog erger dan ik.

DUCROCQ.

Geen wonder! Hij dacht aan de nor en jij aan een huldevolle uitvaart.

DELANAU.

Nee, ik dacht alleen, wat een geluk dat ik er niet onder lig. Let wel, ik noemde toen geluk niet overreden te worden. Begrijp je wat ik bedoel?

LENOIR.

't ontkomen eraan, of de afwezigheid ervan, geluk!

DELANAU.

Juist, en als we ons dus elk oogenblik rekenschap konden geven van al 't gevaar dat bestaat, d.w.z. elk oogenblik voelden de afwezigheid, dan zouden we altijd gelukkig zijn.

(links achtergrond komt een bezoeker binnen die naar de groote zaal rechts gaat).

LENOIR.

Ik ben gelukkig. Ik dacht dat Grévy daar binnen kwam, die nog geld van me krijgt. Hij is 't niet, hij is afwezig, ergo: ik ben gelukkig.

GERMAINE

(vroolijk)

DUCROCQ

Nu Germaine, met de liefde, hoe gaat het daarmee, nog altijd geen aanbidder gepromoveerd?

GERMAINE.

Daar hebben we 't nu juist over: de afwezigheid als geluk.

LENOIR.

Ja, maar we zouden net zoo goed kunnen zeggen, geluk is aanwezigheid van bezit.

DUCROCQ.

En als je niets hebt?

DELANAU.

Dat bestaat niet van philosophisch standpunt beschouwd.

LENOIR.

Sinds wanneer is dat een standpunt?

GERMAINE.

Lenoir, nog altijd anti-philosophie?

LENOIR.

Ze is ook absoluut overbodig. Wat we absoluut weten, is wetenschap, en beweren de geleerden, ieder op zijn gebied, terwijl wat we niet weten, wat niet is, maar zou kunnen zijn, daarvan spreken de dichters.

GERMAINE.

Zou niet juist elk mensch in zekere zin een philosoof zijn?

DUCROCQ.

Pardon, Germaine, we dwalen af. Is geluk aanwezigheid of afwezigheid. Het diner is afwezig. Zijn jelie gelukkig? Ik niet!

DELANAU.

Waarachtig niet, ik heb honger als een paard. (staan allen op en gaan naar achtergrond).

GERMAINE.

Bestaat Père Larousse nog met zijn crême de la maison; goddelijk was ze!

LENOIR.

De goede oude tijd!

DUCROCQ.

Och die goede oude tijd is toch maar de tijd, waarvan we 't goed vinden, dat ie zoo oud is.

2e. S c h a a k s p e l e r en NINIJ; k e l l n e r , MARTENSen DELCOUR, later. NINIJ. Bonjour. 2e S p e l e r . Bonjour. NINIJ.

Ken je haar niet?

2e S p e l e r .

Ja!

NINIJ.

En je zei niet eens goedendag.

2e S p e l e r .

Omdat ik haar niet zien wil, als ze met zulke individuen omgaat.

NINIJ.

2e S p e l e r .

Nee op Lenoir.

NINIJ.

Jij maakt met iedereen ruzie.

2e S p e l e r .

Ik zeg iedereen hoe ik over hem denk, en als dat stomme uitschot daar kwaad om wil worden....

NINIJ.

Zeg komt Gerdeau van avond?

2e S p e l e r .

Hoe moet ik dat weten?

NINIJ.

Heb j'm vandaag niet gezien?

2e S p e l e r . Neen. NINIJ. Je liegt het. 2e S p e l e r . Ja. NINIJ.

Denk je, dat ik niet weet dat ie met die blonde Russin is? Heb j'n sigaret voor me?

2e S p e l e r .

(haalt zijn pijp, tabak en sigarettenpapier te voorschijn), Daar, kan j'm maken?

NINIJ.

Maak jij 'm voor me?

2e S p e l e r .

Als je te lui bent om 'm te draaien, steek dan 'n pijp op.

NINIJ

(gaat zitten om sigaret te rollen).

Zie je, Henri is laf, maar zoo zijn jelie allemaal. 't Is ook stom, om iets voor een van jelie te voelen! Geen van allen ben je 't waard.... Maar als ie denkt dat ie zoo van me afkomt!, ha neen jongen!

2e S p e l e r .

Geef in Godsnaam hier, dat maakt me zenuwachtig. Dat spreekt over liefde en hannest met 'n sigaret om niet aan te zien!

namens mij zeggen, maar woordelijk overbrengen (hij knikt).

Zal je 't heusch doen?

2e S p e l e r .

Ja.

NINIJ.

Ik kan er op rekenen hè?

2e S p e l e r .

Neen! Hier is je sigaret. Wil ik hem maar dichtlikken? Daar!

NINIJ.

Merci - Enfin 't is misschien beter dat je niets zegt, dat ie 't niet weet. Wie denk je dat me gevraagd heeft met hem te gaan wonen? Eddins.

(rookt onderhand nonchalant)

Maakt met zijn affiches 400 frank per maand.

2e S p e l e r .

Meer!

NINIJ.

Dat kan.

2e S p e l e r .

Ja, want ie maakt meer dan tweehonderd.

NINIJ.

En ik zei vier!?

2e S p e l e r .

NINIJ.

Enfin, dat is toch wat anders dan hongerlijden met Gerdeau!

2e S p e l e r .

En je houdt zooveel van die arme Henri?

NINIJ

(eenigszins vinnig)

Dat is ook zoo, en dat behoef je nu niet op zoo'n toon te zeggen! Dacht je soms dat ie om mij niets gaf?

2e S p e l e r .

Maar m'n God kijk nu eens hoe ze die sigaret rookt!

NINIJ.

Hij trekt niet meer; Ik ben zenuwachtig. (gooit de sigaret weg).

En je zult zien hoe jaloersch-ie zal zijn! Ik krijg het beter en daar pest ik 'm mee! Dat kan ie zeker niet velen!

2e S p e l e r .

Ja, hij is stom om zoo een vrouw te laten schieten.

NINIJ.

Daar zal ie ook achter komen! In ieder geval! Want, als 't met Eddins mis loopt, dan wil ik hem toch terug!

2e. S p e l e r .

Weet je wel Niny, dat ik een herinnering aan je heb, die ik nooit zal vergeten!

NINIJ.

Puh, jij!?

2e S p e l e r .

Waarachtig. Ik herinner 't mij zoo goed, 't was een natte winterdag. De heele dag had ik mij loopen te verdommen, want ik had geen sou meer en s'avonds liep ik bij Gerdeau op. O, niet eens met 't idee om hem wat te leen te vragen, dat snap je! De sleutel stak in het slot, ik ging binnen: de kamer was in vóorhistorisch duister. En dan, een klein, klein, rood lichtje van een lamp in de keuken. Ik ga er voorzichtig op af en daar staat: jij!.... bezig de laatste hand te leggen aan een boeuf-mode. Gerdeau kwam maar niet. 't Werd al later.

(Delcour en Martens zijn binnen gekomen en hebben voorgrond rechts plaats genomen en twee diners besteld. Als de kellner langs Niny gaat roept zij hem toe....)

NINIJ.

Breng mij papier en een framboze.

Beiden werden wij ongerust, jij omdat-ieniet, ik omdat ie mogelijk wel zou komen. Toen zijn we samen gaan eten. Wil je gelooven Niny, dat later nooit, neen nooit, een boeuf-mode zoo'n indruk op mij gemaakt heeft.

(Niny beseft eerst nu, dat hij haar voor den gek houdt, springt op, om hem te slaan, doch de slagen weert hij af, door 't hoofd met de handen te beschermen).

NINIJ.

Daar, daar en je mag ervan meenemen voor hèm!

2e S p e l e r .

Au, dat's laf! Niny dat doet men niet, eenman slaan, je keert de wereld om! (De kellner brengt het papier, inkt enz. en de framboze).

2e S p e l e r . Dag Niny. NINIJ. Blijf je niet? 2e S p e l e r . Neen. (af).

6e Tooneel.

DELCOUR, MARTENS, k e l l n e r , NINIJ, E e n b e z o e k e r . (onder dit tooneel wordt het diner geserveerd).

MARTENS.

Dus we dineeren hier werkelijk?

DELCOUR.

Wat heb j'er tegen? Ze heeft mij gevraagd niet zoo laat te komen, want dan wordt er natuurlijk geheel en al beslag op haar gelegd. Is 't dan niet praktisch hier te dineeren? 't Moet heel vol worden, vooral als zoo'n avond ter eere van iemand is.

MARTENS.

'k Heb een tijd gehad, dat ik hier wekelijks kwam. Toen ging ik veel met Rebeau om en de schilders van die beweging. Maar dat heb ik toch nooit kunnen droomen, dat de verliefdheid van een ander mij zou beletten te eten!

DELCOUR.

Vind je 't dan zoo slecht hier?

MARTENS.

Geloof je, dat je verstandig deed, hier te komen?

DELCOUR.

Ja, heusch, ik besef heel goed het nadeel van te willen trouwen met een artiste, vooral als je geheel en al buiten de kunst staat. Nu heeft zijzelf mij gevraagd te komen en ben ik blij haar eens heel gewoontjes in haar eigen milieu te zien.

MARTENS.

Haar milieu is 't niet meer!

DELCOUR.

Des te beter, 't milieu van haar verleden dan.

MARTENS.

Waarom eet je niet? Een gelukkig mensch moet honger hebben!

DELCOUR.

En jij dan?

MARTENS.

Ik eet nooit méer, bovendien edel zijn de plats nu juist niet. Enfin, maar over jou maak ik mij ongerust. Je hebt daar twee woorden gebruikt, die fataal zijn, als je ze combineert met vrouw of liefde.

DELCOUR.

Wat heb ik dan gezegd?

MARTENS.

Verleden en huwelijk.

(De bezoeker, in 't zwart, komt op, gaat zitten opent zijn portefeuille en begint te schrijven, Niny komt naar hem toe, praat even met hem en gaat weer terug) Tenminste, zooals jij dat bedoelt. Ze heeft eens - en dat weet iedereen, - een waarachtige hooge liefde gekend.

MARTENS.

Leeft hij nog?

DELCOUR.

MARTENS.

En je gelooft niet aan geesten?

DELCOUR.

Als ik haar liefde voor hem gedood had, zou ik er misschienwel aan gelooven, nu die natuurlijk verging,niet!

MARTENS.

Goed, ik wil aannemen dat dit volkomen waar is. Maar waartoe dient dan dat idee-fixe van romantische overspanning....

DELCOUR.

Hoor eens even, je kunt me eer op jou filosofische manier overtuigen, dat ik niet leef, dat ik hier niet zit, dat ik niet besta, dan dat ik Germaine op moet geven, ook al wist je mij te overtuigen dat ze mijn leven vernietigen zou.

MARTENS.

Beste jongen, ik denk er niet aan. Wanneer het van mij afhing lag ze vannacht al in je armen. Ik zou alleen willen, dat je niet méer zocht dan te vinden is, dat je je gedroeg als een kristenmensch. Onder Kristenmensch verstaan we natuurlijk een mensch die niet in Christus gelooft, dat spreekt vanzelf. Luister nu eens kalm. Zij is een gevierde jonge actrice en jij bent een zeer vermogend man uit de groote industrieele wereld. Goed. Wat is dus je roeping? Een maitresse te zoeken onder de gevierde actrices. Je zult slagen daarvan ben je overtuigd. Je bent jong en hebt nog voldoende illuzies om je daarbij te verbeelden, dat je gelukkig bent. En je wilt niet! Je wilt trouwen!

DELCOUR.

Volkomen juist en als zij voor mij ‘een’ gevierde actice was, dan had ik niet meer verlangd dan er ‘een’ maitresse van te maken.

MARTENS.

Hoe kom je toch aan die wonderlijke opvattingen. Een maitresse is een wettige vrouw aan wie je 't genot van overspel ontneemt, omdat je a priori aanneemt wat je in 't huwelijk nooit wilt gelooven. En dan, wat zie je in 't huwelijk? Een huwelijk is, om 't eens commercieel uit te drukken: het accoord tusschen twee menschen, wier geluk failliet sloeg, men denkt dat 't algebra is en ook daar tweemaal negatief positief wordt. Doch in 't gewone leven is 't niet meer dan een verhouding, waardoor verhoudingen maatschappelijk gedekt worden. Men trouwt alleen met de vrouw die men bedriegen wil. Waarom zou jij dan een huwelijk verlangen?

DELCOUR.

Omdat jij niet zien wilt of kunt, wat het huwelijk is. Ik weet ook wat het is voor iedereen, maar zij noch ik denken en voelen als ‘iedereen.’ Wij zijn anders en daarom hebben wij het huwelijk noodig als een muur, een decor om ons geluk, waardoor we al 't vuile, al 't vreemde, al wat zoo anders is als je 't zelf voelt, niet zien. Want dat vergeet je: trouwen is niet iets speciaals doen,niet trouwen is dat wel, is handelen uit egoisme, om een gril of uit lafheid. Door niet te

trouwen gooi je je innige verhouding toe aan publiek, niet trouwen is je zelf beleedigen in 't hart van de vrouw die je liefhebt. Niet trouwen is zeggen: ik huur, waar je eischt voor heel je leven, niet trouwen is je liefde, die je heilig voelt, verlagen tot een hoer, die bestaat in zooveel uur per dag!

(Kellner offreert een plat, beiden weren af, hij brengt dan 't dessert).

MARTENS.

Niet trouwen - en ik ben niet voor niets zoowat tien jaar ouder dan jij en zit er nog wat praktisch Engelsch bloed in mijn aderen - dat is in onze hedendaagsche maatschappij de moraal, de talisman, die iedereen noodig heeft die voelt en bovendien die voelt voor een vrouw - over liefde spreek ik niet eens, want je weet, die is voor mij niet anders dan een hallucinatie, waarin je geluk van man en vrouw ziet - Ieder mensch die voelt, dus daar hoor jij ook bij, trouwt niet of hij stort

erbarmelijk neer in dat afschuwelijke hol, waarin geen beest het kan uithouden en dat wij gewoonlijk het schoone leven noemen.

(Lespière is binnengekomen ontmoet Niny, die telkens is opgestaan om in de groote zaal te gaan kijken. Hij praat even met h'r, klopt 'r gemoedelijk op de schouders, ziet dan Martens en fixeert hem om hem thuis te brengen. Onder het uitspreken der laatste woorden is Martens opgestaan en hem tegemoet geloopen).

7e Tooneel.

ZELFDEN, LESPIERE.

K e l l n e r .

(tot Niny)

Als u weg gaat, reken u dan eerst af.

NINIJ.

Ik ga niet weg, ik loop wat rond.

K e l l n e r .

Op die manier kan je 'r straks (gaat in gemompel verloren).

snapt me?

MARTENS.

Mag ik u even voorstellen, mijn vriend Delcour - Bernard Lespière, onze groote dichter.

DELCOUR

(verrast).

Ik ben heel gelukkig kennis met u te maken. Ja, en als ik zeg, dat ik u bewonder, dan maak ik misschien mezelf een compliment.

LESPIERE.

Best, best, ook in de literatuur?,

DELCOUR.

Neen, helaas!

LESPIERE.

Helaas, kerel je weet van je geluk niet af. (tot Martens).

En wat doen jelie nu eigenlijk hier?

MARTENS.

U komt net van pas, we hebben een jury noodig.

LESPIERE.

Oho, daar hebben ze me van m'n leven nog niet in kunnen krijgen.

MARTENS.

Mijn jonge vriend hier, wil met een mooie, jonge vrouw.. trouwen! En nu moet hij van de ondergang gered worden.

LESPIERE.

Maar beste Martens, je kunt een man - dat is ie toch? - die verliefd is, toch niet van een vrouw afhouden! Weet je wel, wat een verliefd mensch is - en mijn hemel op die leeftijd! - Kerel, daar heb je geen flauw begrip van! Leeuwentemmen is er nog kinderspel bij! Denk je dat ik - nou de vlegeljaren ben ik toch wel te boven - als ik verliefd werd.... naar den duivel zou ik je sturen!

MARTENS.

Ik wil hem alleen van 'thuwelijk afhouden! Is 't niet absurd, om door kerk en wet iets absoluut te laten bekrachtigen, waaraan niets absoluuts is? Veronderstellen we dat de liefde bestaat. Ik voor mij geloof, dat er alleen sprake kan zijn van een dichterlijke voorstelling. Maar hoe wil je jezelf overtuigen, bewijzen, je de absolute zekerheid geven, dat haar liefde niet alleen, bestaat, maar ook dat die jou geldt? En zonder die stellige onwankelbare overtuiging is 't toch krankzinnig om voor de liefde méer te doen, dan haar op 't oogenblik zelf te accepteeren!

(tot Delcour).

Wil ik u eens een goede raad geven? Sta direct op, vlieg in de armen van die vrouw en zorg dat je hem nooit weer ziet! Als je 't in de liefde er beroerd

af-brengt, nou.... dan krijg je vanzelf meer theoreën dan je lief zijn. (lacht hartelijk).

DELCOUR.

Maar dat zal niet gebeuren! Een vrouw, die getoond heeft waarachtig te kunnen liefhebben, die trouw bleef aan verloren liefde en weigerde te aanvaarden alles, wat onder haar ideaal bleef....

LESPIERE.

Nu begrijp ik, hij komt voor Germaine!

MARTENS

(weer tot Lespière).

Dat ie niet inziet dat een vrouw alléen trouw kan zijn aan verloren of nog niet gevonden liefde, aan abstracties, aan alles, behalve aan een tastbaar-levende man! Wordt hij gelukkig wanneer zij trouw blijft aan ‘verloren’ liefde? Hij voelt en - 't lijkt wel niet zoo - hij heeft hersens. Acht u 't mogelijk dat ie na de verblinding geen zekerheid verlangt van het twijfellooze van haar liefde, het onomstootelijke?

LESPIERE.

Beste jongen, weet je wat je bent? Een koopman, een pennelikker, daar, dat ben je! Jelui maakt jaarlijks zoo'n ding he: een balans. En nu verbeeld jij je dat je met de liefde ook zoo iets kan doen. Dat je - als j'r eens zin in hebt - er een balans van kunt opmaken, die dan kloppen moet met een saldo aan je credit-zijde en dat je zoo wettige bewijzen krijgt van je geluk of haar liefde. Op de Beurs hoor je thuis! Dan zalik je eens zeggen wat liefde is! Liefde is vol twijfel, zooals een mensch vol bloed. Liefde zonder twijfel, liefde die - wat zei je ook weer? - neen ik wil 't niet nog eens hooren! - geen twijfel kent, dat is jou balans. En wil je nu eens weten wat liefde voor een man is? Dan moet je morgenavond eens naar de Gaité Rochechouart gaan. Ja, ja, ik weet heel goed, dat het niet deftig genoeg voor je is! Maar daar is op 't oogenblik een danseuse, een slanke, blanke androgyne verschijning, die danst om een denkbeeldige afgrond - de verleiding als je wilt. Ha, wat een charme, wat een teekening! Wat een rythme vervloeiing in dat lenige lijf! Dat moet je gaan zien! Smart, wanhoop, lust, wellust, angst, alles beeldt zij met haar panterlichaam! En 't blijft spel van een trillend wezen, van juichend opgaan en slaafsche deemoed en altijd bekorend, altijd beheerscht! Zie je, dat is de liefde! Een wezenlijkheid droomen, het schoone zoete; tokkelende spel rondom een afgrond. En als je oogen in je kop hebt en een hart daar

(stompt in de richting van zijn maag)

dan begrijp je die afgrond als een noodwendigheid, waardoor de liefde alleen kan bestaan.

niet duizelig te worden! Neen, hij

In document Groot Nederland. Jaargang 19 · dbnl (pagina 64-89)