• No results found

Doorlooptijden in strafzaken OM

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2010 (pagina 136-140)

Criminaliteit en slachtofferschap

5.3 Doorlooptijden in strafzaken OM

De tijd tussen het moment van inschrijving van een strafzaak bij en afdoe-ning door het OM wordt de doorlooptijd genoemd. De duur ervan wordt onder meer bepaald door de beschikbare personeelscapaciteit bij het OM, alsook door de ingewikkeldheid en aard van het misdrijf waarvan een persoon wordt verdacht.

In de periode 2005-2010 nam de gemiddelde doorlooptijd van door het OM afgedane strafzaken toe van 12 naar 13 weken. De gemiddelde door-looptijd verschilt per delictgroep. Het afhandelen van strafzaken met gewelds- en seksuele misdrijven duurt met 16 weken het langst. Ook vermogensmisdrijven en vernielingen scoren met 14 weken bovengemid-deld. De duur van afhandeling van (vuur)wapenmisdrijven is met ruim 7 weken het kortst (zie figuur 5.13).

Figuur 5.13 Door het OM afgedane strafzaken tegen alle verdachten: doorlooptijden naar soort misdrijf, in weken

2005 2010 Gewelds- en

seksuele misdrijven

Vernielingen en misdrijven tegen openbare orde en gezag 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 Totaal misdrijven Vermogensmisdrijven Verkeersmisdrijven Economische misdrijven Drugsmisdrijven Vuurwapenmisdrijven

Voor corresponderende cijfers zie tabel 5.10 in bijlage 4. Bron: CBS

Ook per wijze van afdoening verschilt de gemiddelde doorlooptijd. Seponeren duurt het langst (gemiddeld 25 weken), gevolgd door voegen (21 weken) en transigeren (7 weken). Vergeleken met 2005 is de gemiddelde duur van de doorlooptijd van voegen en seponeren langer geworden (zie figuur 5.14).

Figuur 5.14 Door het OM afgedane strafzaken tegen alle verdachten: doorlooptijden naar wijze van afdoening, in weken

2005 2010 0 5 10 15 20 25 30 Totaal transactie sepot voeging

Voor corresponderende cijfers zie tabel 5.11 in bijlage 4. Bron: CBS

Beklagzaken

Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering stelt: ‘Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof.’ Als het hof bevoegd en de klager ontvankelijk is en ‘het gerechtshof van oordeel is dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaatsvinden, beveelt het dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet’. Het OM moet in dat geval tot (verdere) vervolging overgaan.

Deze bij het hof op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediende zaken worden ook wel ‘beklagzaken’ genoemd. ‘Rechtstreeks belanghebbenden’ kunnen een dergelijke zaak beginnen. Uit jurisprudentie blijkt dat het moet gaan om mensen die een eigen, persoonlijk, redelijk en objectief bepaalbaar belang hebben bij de vervolging. Slachtoffers van delicten en eventuele nabestaanden behoren hier in ieder geval toe. Regelmatig gaat het om zaken in ‘kleine kring’: conflicten tussen buren of in familiekring. Volgens een kleine steekproef uit 2004 bij Hof Arnhem was dit bij

137

45% van de beklagzaken het geval (Laemers et al., 2005, p. 34). Maar ook de vervolging van Wilders op beschuldiging van ‘haat zaaien’ was het gevolg van een dergelijke beklagzaak en de daarin door het Amsterdamse hof genomen beslissing in 2009.

De figuur laat zien hoe het aantal beschikkingen in beklagzaken zich vanaf 2000 heeft ontwikkeld. Het aantal is gestaag toegenomen en bedraagt in 2010 ruim 2.400, tweemaal zoveel als het aantal in 2000, terwijl de instroom van misdrijfzaken bij het OM in 2010 ver onder het niveau van 2000 ligt. Blijkbaar leiden beslissingen van het OM om niet te vervolgen vaker dan vroeger tot een beklagzaak.

Figuur Aantal beschikkingen in beklagzaken van de 5 gerechtshoven 0 500 1.000 1.500 2.000 2.500 3.000 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Bron: Jaarverslagen Rechtspraak en interne registratie (PCSII, DWH)

In de periode 2007-2009a stelde het hof slechts in 10% van de gevallen de indiener van een beklagzaak in het gelijk en kreeg het OM van het hof het bevel om tot vervolging over te gaan. In circa driekwart van de gevallen werd het beklag afgewezen, terwijl in ongeveer 10% van de gevallen de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard.

Wat in de 10% van de gevallen dat het OM tot vervolging moest overgaan het resultaat was, is niet bekend.

– In 2010 deed de rechter 106.000 strafzaken tegen verdachten van misdrijven af. Dat is 16% minder dan in het voorgaande jaar. In bijna drie kwart van de behandelde zaken gaat het om vermogensmisdrijven (33%), gewelds- en seksuele misdrijven (20%) en verkeersmisdrijven (17%). – In meer dan 90% van de zaken sprak de rechter in 2010 een

schuldigverklaring uit. Het percentage vrijspraken en ontslagen van rechtsvervolging was 9%. Bij de minderjarigen daalde het percentage schuldigverklaringen tot 87% en ging 11% vrijuit.

– In 2010 zijn de aantallen opgelegde hoofdstraffen gedaald. De rechter legde 38.000 geldboetes, 35.000 taakstraffen en 33.000 vrijheidsstraffen op. Sinds 2008 worden er meer taakstraffen opgelegd dan vrijheidsstraffen. – Vanaf 2005 steeg het aantal door de rechter afgedane strafzaken tegen

minderjarigen van 9.000 tot boven 13.000. In 2010 is dit aantal gedaald tot ruim 10.000.

– Het totale aantal jeugddetenties is in de periode 2005-2010 meer dan gehalveerd. Het aantal (deels) onvoorwaardelijke jeugddetenties daalde in dezelfde periode van 2.200 naar 1.200. In 2010 was 42% van de jeugddetenties geheel voorwaardelijk.

– De behandeling van strafzaken duurde in 2010 gemiddeld 35 weken. Dat is 9 weken langer dan in 2005. Alleen bij de kinderrechter is de doorlooptijd gedaald tot 22 weken in 2010.

Als de officier van justitie heeft besloten een verdachte te vervolgen, legt hij de zaak via een dagvaarding ter beoordeling aan de rechter voor. Die moet vaststellen of er sprake is geweest van schuld. Wordt de verdachte schuldig verklaard, dan legt de rechter doorgaans een sanctie op. In het voorliggende hoofdstuk wordt de fase van berechting van verdach-ten in strafzaken behandeld. Paragraaf 6.1 gaat over de berechting in strafzaken tegen alle verdachten, waar wordt ingegaan op de wijze van afdoening (paragraaf 6.1.1) en de opgelegde sancties (paragraaf 6.1.2). Paragraaf 6.2 kent dezelfde opbouw, maar gaat over strafzaken tegen minderjarige verdachten. Paragraaf 6.3 gaat over de doorlooptijden van strafzaken en in paragraaf 6.4 komen de berechting in hoger beroep en in cassatie aan de orde.

De beschrijving van de ontwikkelingen is gebaseerd op de nieuwe delictindeling van het CBS (zie hoofdstuk 1 en bijlage 2).

Berechting

M. Brouwers en A.Th.J. Eggen

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2010 (pagina 136-140)