• No results found

De beleving van criminaliteit

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2010 (pagina 78-85)

Criminaliteit en slachtofferschap

3.5 De beleving van criminaliteit

In deze paragraaf staat de perceptie van criminaliteit centraal.24 In 2010 voelde ruim een kwart van de Nederlanders van 15 jaar en ouder (26%) zich wel eens onveilig. Slechts 2% voelde zich vaak onveilig. Deze cijfers zijn nagenoeg hetzelfde als in beide voorgaande jaren. Tussen 2005 en 2008 was sprake van een dalende trend in het gevoel van onveiligheid (zie figuur 3.17).

24 Mogelijke verklaringen van verschillen in onveiligheidsgevoelens blijven in dit kader buiten beschou-wing. Zie hiervoor bijvoorbeeld Oppelaar & Wittebrood (2006).

Figuur 3.17 Percentage burgers dat zich wel eens of vaak onveilig voelt 0 5 10 15 20 25 30 35 40

2005 2006 2007 2008-I 2008-IV 2009-IV 2010-IV

Voelt zich wel eens onveilig (VMR) Voelt zich wel eens onveilig (IVM) Voelt zich vaak onveilig (VMR) Voelt zich vaak onveilig (IVM)

Voor de corresponderende cijfers zie tabel 3.31 in bijlage 4. Bron: VMR (2005-2010); IVM (2008-2010)

Evenals bij slachtofferschap van criminaliteit zijn er verschillen in onveilig-heidsgevoelens tussen bevolkingsgroepen.

Meer jongeren dan ouderen voelen zich onveilig, en meer vrouwen dan mannen. In 2010 voelde ruim 30% van de jongeren tussen 15 en 34 jaar zich wel eens onveilig, tegen minder dan 20% van de 65-plussers. Van alle vrou-wen voelde 33% zich onveilig, tegen 20% van de mannen (zie tabel 3.32 in bijlage 4).

Naarmate de stedelijkheid van de woongemeente hoger is, voelen meer inwoners zich wel eens onveilig. Van de inwoners van zeer sterk stedelijke gebieden voelt ruim 1 op de 3 inwoners (35%) zich wel eens onveilig, tegen-over 17% van de inwoners in niet-stedelijke gebieden. Ook inwoners die zich vaak onveilig voelen komen meer voor in zeer sterk stedelijke gebieden (4%) dan in niet-stedelijke gebieden (1%) (zie tabel 3.33 in bijlage 4).

Behalve met leeftijd en geslacht van de persoon en de stedelijkheid van zijn woonbuurt hangen onveiligheidsgevoelens ook samen met andere persoons-, huishoud- en omgevingskenmerken (burgerlijke staat, herkomst, samenstelling huishouden, opleidingsniveau, huishoudinkomen, inkomens-bron huishouden en slachtofferschap van criminaliteit).25 Ook personen die

25 Ook de relaties van deze kenmerken met onveiligheidsgevoelens zijn onderzocht voor de VMR 2007 (zie

Veiligheidsmonitor Rijk 2007; Landelijke Rapportage, hoofdstuk 9). Voor meer details voor de IVM-jaren

2008 en 2009 zie de CBS-Statlinetabellen Onveiligheidsbeleving; persoonskenmerken (IVM) en

Onveilig-heidsbeleving; buurtkenmerken (IVM).

79

slachtoffer zijn geweest van een delict (vooral van een geweldsdelict) voelen zich naar verhouding vaker onveilig dan niet-slachtoffers.

Behalve van algemene gevoelens van onveiligheid kunnen burgers ook last hebben van onveiligheidsgevoelens in specifieke omstandigheden of op bepaalde locaties. Zo voelt 4% van alle inwoners zich ’s avonds in de buurt onveilig; 3% voelt zich niet op hun gemak als zij ’s avonds alleen thuis zijn (zie figuur 3.18). Ook kunnen burgers bepaalde acties uitvoeren of juist nalaten omdat zij zich anders – al dan niet terecht – onveilig voelen. Zo doet 11% van de inwoners ’s avonds of ’s nachts thuis niet open en rijdt of loopt 4% om vanwege onveilige plekken.

Figuur 3.18 Percentage burgers dat zich onveilig voelt in specifieke situaties, naar geslacht, 2010

Doet ’s avonds en ’s nachts niet open vanwege onveiligheid

Voelt zich ’s avonds op straat in de buurt onveilig

Staat kinderen niet toe ergens naar toe te gaan vanwege onveiligheid Rijdt of loopt om om onveilige plekken te mijden

Voelt zich ’s avonds alleen thuis niet op zijn gemak

Mannen Vrouwen

0 5 10 15 20

Voor de corresponderende cijfers zie tabel 3.31 in bijlage 4. Bron: IVM

De perceptie van criminaliteit onder bedrijven komt onder meer tot uiting in de mate waarin bedrijven criminaliteit als een probleem ervaren. Het aandeel bedrijven dat criminaliteit als een (enigszins) ernstig probleem ervaart, varieert in 2010 van 15% tot 35%. Vooral in de detailhandel (35%) en in de horeca (31%) ervaren relatief veel bedrijven criminaliteit als een probleem; in de bouw (21%) en de zakelijke dienstverlening (15%) is dit aandeel veel lager (zie figuur 3.19). In alle sectoren behalve de bouw en de horeca is deze bezorgdheid over criminaliteit sinds 2005 duidelijk afgenomen.

Figuur 3.19 Percentage bedrijven dat criminaliteit als (enigszins) ernstig probleem ervaart, naar sector, 2010

10 20 30 40 50 Bouw Detailhandel Horeca Transport Zakelijke dienstverlening 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Voor de corresponderende cijfers zie tabel 3.34 in bijlage 4. Bron: MCB

81

– In 2010 registreerde de politie ruim 1 miljoen misdrijven. De geregistreerde criminaliteit is daarmee lager dan in 2009. In de periode 2005-2010 daalde het aantal door de politie geregistreerde misdrijven met 12%.

– De politie loste in 2010 ruim 287.000 misdrijven op, een daling van 15% ten opzichte van 2005.

– Het ophelderingspercentage daalde van ruim 25% in 2005 naar ruim 24% in 2010.

– De geregistreerde criminaliteit bestond in 2010 voor 60% uit vermogensmisdrijven, voor 15% uit vernielingen en misdrijven tegen openbare orde en gezag, voor 13% uit verkeersmisdrijven en voor 9% uit gewelds- en seksuele misdrijven.

– Het aantal geregistreerde misdrijven per 1.000 inwoners van 12-79 jaar daalde van 82 in 2005 naar 72 in 2010.

– Het totale aantal geregistreerde verdachten is in de periode 2005-2010 met een kwart afgenomen. Het aantal minderjarige verdachten nam af met 39%. – Het aandeel geregistreerde vrouwelijke verdachten op het totaal steeg

in deze periode van 14% naar 16%. In 2010 was van alle geregistreerde minderjarige verdachten 1 op de 5 een vrouw, tegen 1 op de 6 in 2005. – In 2010 werd 34% van alle verdachten geregistreerd voor een

vermogens-misdrijf, 23% voor een gewelds- en seksueel vermogens-misdrijf, 16% voor een vernieling en misdrijf tegen openbare orde en gezag, 16% voor een verkeersmisdrijf en 7% voor een drugsmisdrijf.

– Het aantal aangehouden verdachten is in de periode 2005-2009 afgenomen van bijna 209.000 tot ruim 187.000. Dit is een daling van 10%.

– Het aantal aangehouden minderjarige verdachten is in de periode 2005-2009 afgenomen van 25 naar 21 per 1.000 jongeren.

– Van alle in 2009 aangehouden verdachten is 61% autochtoon. In 2005 was dit nog 63%. Personen met een Antilliaanse/Arubaanse herkomst zijn relatief het sterkst vertegenwoordigd.

– In de gemeente Den Haag woonden in 2009 de meeste aangehouden verdachten per 1.000 inwoners. In Amsterdam woonden in absolute zin de meeste aangehouden verdachten, namelijk 13.600.

– Van alle in 2009 aangehouden verdachten was 38% first offender, 49% meerpleger en 14% veelpleger. In 2005 was dit respectievelijk 43%, 45% en 12%.

– Van alle Marokkaanse jongens die 12 waren in 1999 is 65% aangehouden als verdachte voor zijn 23ste verjaardag.

In het vorige hoofdstuk is nagegaan hoe het is gesteld met de aard, omvang en ontwikkeling van de veelvoorkomende criminaliteit, zoals die door burgers en bedrijfsleven in Nederland wordt ervaren. Dit hoofd-stuk gaat na hoe het is gesteld met de aard, omvang en ontwikkeling van de door de politie geregistreerde criminaliteit. Daarnaast bevat het

Criminaliteit en opsporing

A.Th.J. Eggen en R.J. Kessels

hoofdstuk een beschrijving van de populatie van personen die door de politie als verdachte van het plegen van een misdrijf zijn geregistreerd of aangehouden. De politie registreert in principe alle personen van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij een strafbaar feit hebben begaan (zie ook hoofdstuk 2). Niet alle geregistreerde verdachten worden ook daad-werkelijk aangehouden. De populatie aangehouden verdachten is feitelijk een deelverzameling van de populatie geregistreerde verdachten. Een ander belangrijk verschil tussen beide populaties is dat een persoon die binnen 1 jaar verschillende keren verdachte is voor verschillende delic-ten even zo vaak meetelt als geregistreerde verdachte. De populatie van aangehouden verdachten bevat daarentegen uitsluitend unieke personen. De gegevens over de geregistreerde criminaliteit en de geregistreerde verdachten zijn ontleend aan de Politiestatistiek van het CBS.1 De gege-vens over de aangehouden verdachten zijn afkomstig uit het Herkennings-dienstsysteem (HKS) van de politie, die gekoppeld zijn aan het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het CBS. Door deze koppeling van gegevens is aanvullende sociaaldemografische achtergrondinformatie over de verdachten beschikbaar (zie bijlage 3).

Door verschillende oorzaken verschillen de geregistreerde criminali-teitscijfers van de door de bevolking in slachtofferenquêtes aan de politie gemelde delicten. Ten eerste wordt in slachtofferenquêtes niet naar alle delicten gevraagd. Zo ontbreken in deze enquêtes de zogenoemde slacht-offerloze delicten. Voorbeelden hiervan zijn drugshandel, vuurwapen-criminaliteit en rijden onder invloed. Deze delicten komen – uiteraard voor zover ze door de politie zijn geconstateerd – wel in de politieregis-tratie terecht. Daarnaast ontbreken de relatief weinig voorkomende delic-ten, omdat het door het beperkte aantal waarnemingen niet mogelijk is daarvan betrouwbare schattingen te krijgen. Ook veroorzaken verschillen in de omschrijving en de keuze van delicten verschillen in uitkomsten van slachtofferenquêtes en politiecijfers. In de Politiestatistiek staat de overtreding van een wetsartikel centraal, ongeacht of daarbij slachtof-fers zijn betrokken. In enquêtes gaat het echter primair om zo duidelijk en eenduidig mogelijk omschreven gebeurtenissen die personen hebben meegemaakt. De overtreders van de wetsartikelen zijn daarbij minder van belang. Voor de Politiestatistiek vormt bovendien een (ondertekend) proces-verbaal het criterium voor een geregistreerd misdrijf. Voor een slachtoffer kan de vraag naar een ondertekend document een andere betekenis hebben. Een dergelijk document is namelijk niet altijd een proces-verbaal, maar kan bijvoorbeeld ook een verklaring zijn geweest

1 In tegenstelling tot in vorige edities van C&R is in deze editie sprake van geregistreerde verdachten in plaats van gehoorde verdachten. Uit de huidige politieregistratie is niet meer goed op te maken of een geregistreerde verdachte al of niet is gehoord. Het aantal geregistreerde verdachten ligt dus hoger dan het aantal feitelijk gehoorde verdachten. Voor de beschrijving van de ontwikkeling en de aard van de verdachtenpopulatie maakt het verschil tussen het aantal geregistreerde en gehoorde verdachten niet uit.

voor de verzekering. Ten tweede wordt naar schatting maar ongeveer een derde van de ondervonden delicten gemeld bij de politie. Zoals in het vorige hoofdstuk al is opgemerkt geven burgers in de slachtofferenquêtes aan geen aangifte te doen omdat het toch niet helpt, of omdat het niet belangrijk genoeg was. Als men wel aangifte doet, dan is dat vaak voor de verzekering (vooral bij vermogensdelicten) of omdat men wil dat de dader wordt gepakt. Als de politie meent dat er geen sprake is (geweest) van een misdrijf, dan wordt geen proces-verbaal opgemaakt. Van alle onder-vonden delicten komt uiteindelijk maar een deel in de politieregistraties terecht.

Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Paragraaf 4.1 geeft een beschrijving van de aard, omvang en ontwikkeling van de door de politie2 geregis-treerde en opgehelderde criminaliteit. In paragraaf 4.2 worden de kenmer-ken van de verdachten van misdrijven beschreven, waarbij onderscheid is gemaakt tussen geregistreerde verdachten (paragraaf 4.2.1) en aangehou-den verdachten (paragraaf 4.2.2). In paragraaf 4.3 wordt apart ingegaan op de deelpopulatie van minderjarige verdachten.

De beschrijving van de ontwikkelingen is gebaseerd op de nieuwe delictindeling van het CBS (zie hoofdstuk 1 en bijlage 2).

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2010 (pagina 78-85)