• No results found

Donderdag, 3 Februari 1944

In document Het Achterhuis (pagina 153-156)

Lieve Kitty,

De invasie-stemming stijgt in het land met de dag en als je hier zou zijn, dan zou je zeker aan de ene kant net als ik onder de indruk komen van al die voorbereidingen, maar aan de andere kant zou je ons uitlachen, omdat we zo'n drukte maken, wie weet voor niets.

Alle kranten staan vol over de invasie en maken de mensen gek, omdat ze schrijven: ‘Als de Engelsen eventueel in Nederland zouden landen, zullen de Duitse autoriteiten alles in het werk stellen om het land te verdedigen, zo nodig het ook onder water laten lopen’. Daarbij zijn kaartjes gepubliceerd waarop de delen van Nederland, die onder water gezet kunnen worden, gearceerd zijn. Daar grote delen van Amsterdam tot het gearceerde behoren, was de eerste vraag wat te doen als het water een meter hoog in de straten komt te staan.

Op deze moeilijke vraag kwamen van alle kanten de meest verschillende antwoorden:

‘Omdat fietsen of lopen uitgesloten is, zullen we dan door het stilstaande water moeten waden’.

‘Welneen, men moet proberen te zwemmen. We doen allemaal een badmuts en badpak aan en zwemmen zoveel mogelijk onder water, dan ziet niemand dat we Joden zijn’.

‘Ach, wat een praats, ik zie de dames al zwemmen, als de ratjes in hun benen bijten!’ (Dat was natuurlijk een man, zien wie het hardst gilt!)

‘We zullen het huis niet meer uit kunnen, het magazijn is zo wankel, dat zakt bij zo'n overstroming beslist in elkaar’.

‘Hoor eens jongens, nu alle gekheid op een stokje, we zullen een bootje zien te krijgen’.

‘Waarvoor is dat nodig? Ik weet iets veel beters, we nemen elk een melksuikerkist van de voorzolder en roeien met een pollepel’.

‘Ik ga stelten lopen, dat kon ik in mijn jeugd primissima’.

‘Henk van Santen heeft dat niet nodig, die neemt zijn vrouw zeker op zijn rug, dan heeft Miep stelten’.

Nu weet je het wel zo ongeveer, niet Kit? Dit geklets is allemaal erg grappig; de waarheid zal het anders leren.

De tweede invasie-vraag kon niet uitblijven. Wat te doen, als de Duitsers Amsterdam evacueren?

‘Meegaan, ons zo goed mogelijk vermommen’.

‘In geen geval meegaan. Het enige is hier blijven! De Duitsers zijn in staat de hele bevolking steeds verder mee terug te drijven, totdat ze in Duitsland doodgaan’.

‘Ja natuurlijk, we blijven hier, hier is het het veiligst. We zullen proberen Koophuis over te halen om met zijn familie hier te komen wonen. We zullen zien een zak houtwol te krijgen, dan kunnen we op de grond slapen. Laat Miep en Koophuis alvast dekens hierheen brengen’.

‘We zullen nog bij onze 60 pond wat graan bestellen. Laat Henk peulvruchten zien te krijgen, we hebben nu ongeveer 60 pond bonen en 10 pond erwten in huis. Vergeet de 50 blikken groente niet’. ‘Moeder, tel de andere etenswaren eens even!’ ‘10 Blikjes vis, 40 blikjes melk, 10 kg melkpoeder, 3 flessen olie, 4 weckpotten boter, 4 dito's vlees, 2 mandflessen aardbeien, 2 flessen frambozen-bessen, 20 flessen tomaten, 10 pond havermout, 8 pond rijst, dat is alles’.

‘Onze voorraad valt nogal mee, maar als je bedenkt, dat we er nog visite bij zullen moeten voeden en er elke week van gebruikt wordt, dan lijkt het enormer dan het is. Kolen en brandhout zijn voldoende in huis, kaarsen ook. Laten we allemaal borstzakjes naaien, om zo nodig al ons geld mee te nemen.

We zullen lijsten opmaken van wat bij vluchten het eerst meemoet en nu maar vast rugzakken pakken. Als het zover is zetten we twee uitkijkposten op wacht, één op de voor- en één op de achtervliering. Zeg, wat beginnen we met zoveel etenswaren, als we geen water, gas en electra hebben?’

‘Dan moeten we op de kachel koken. Water filtreren en koken. We zullen grote mandflessen schoonmaken en daar water in bewaren’.

Deze praatjes hoor ik de hele dag, invasie voor, invasie na, disputen over

hongerlijden, sterven, bommen, brandspuiten, slaapzakken, Jodenbewijzen, gifgassen enzovoort enzovoort. Allemaal niet opwekkend. Een goed voorbeeld van de

ondubbelzinnige waarschuwingen van de heren uit het Achterhuis is het volgende gesprek met Henk:

Achterhuis: ‘We zijn bang, dat de Duitsers, als ze terugtrekken, de hele bevolking met zich mee zullen nemen’.

Henk: ‘Dat is niet mogelijk, daarvoor hebben ze geen treinen ter beschikking’. A.: ‘Treinen? Dacht u, dat ze de burgers ook nog in een wagentje zouden zetten? Geen kwestie van, de benenwagen kunnen ze gebruiken’. (Per pedes apostolorum, zegt Dussel altijd.)

H.: ‘Ik geloof er niets van, u ziet alles door een veel te zwarte bril. Wat zouden ze er voor belang bij hebben alle burgers mee te drijven?’

A.: ‘Weet u niet, dat Goebbels gezegd heeft: ‘Als wij zullen moeten terugtrekken, slaan we achter ons de deur van alle bezette gebieden dicht?’

H.: ‘Ze hebben al zoveel gezegd’.

A.: ‘Denkt u, dat de Duitsers voor zo'n daad te edel of te menslievend zijn? Die denken: “Als wij ten onder moeten gaan, dan zullen alle mensen, die binnen het bereik van onze macht liggen, ook ten onder gaan”’.

H.: ‘U kunt me veel vertellen, ik geloof er niets van!’

A.: ‘Het is altijd weer hetzelfde liedje; niemand wil het gevaar inzien dat hem bedreigt, voordat het zijn eigen lijf geraakt heeft’.

H.: ‘U weet toch ook niets positiefs; u veronderstelt het toch ook maar’. A.: ‘We hebben het allemaal toch zelf meegemaakt, eerst

in Duitsland en toen hier. En wat gebeurt er in Rusland?’

H.: ‘De Joden moet u even buiten beschouwing laten, ik geloof dat niemand weet wat er in Rusland aan de hand is. De Engelsen en Russen zullen, net als de Duitsers, voor propagandadoeleinden overdrijven’.

A.: ‘Geen kwestie van, de Engelse radio heeft altijd de waarheid gezegd. En stel, dat de berichten overdreven zijn, dan zijn de feiten nog erg genoeg, want u kunt niet ontkennen, dat het een feit is, dat er in Polen en Rusland vele millioenen vreedzame mensen zonder veel omwegen vermoord of vergast worden’.

Verder zal ik je onze gesprekken sparen, ik ben heel rustig en trek me van alle drukte niets aan. Ik ben zover gekomen, dat het me niet veel meer kan schelen of ik doodga of blijf leven. De wereld zak ook zonder mij verder draaien en ik kan me tegen de gebeurtenissen toch niet verzetten.

Ik laat het er op aankomen en doe niets anders dan leren en op een goed einde hopen.

Je Anne.

In document Het Achterhuis (pagina 153-156)