• No results found

5. Conclusie en discussie

5.2 Discussie: toekomstig onderzoek?

Een belangrijk concept binnen de grounded theory methodologie is ‘theoretical sampling’, dit behelst het gericht zoeken naar nieuwe respondenten terwijl je eerder gedane interviews al hebt geanalyseerd (Dourdouma & Mörtl, 2012). Het doel van dit theoretisch samplen is ervoor te zorgen dat de gegenereerde theorie zo compleet mogelijk is en dat alle deviante cases onderzocht zijn. Binnen dit onderzoek heb ik niet, na het analyseren van mijn data nog nieuwe respondenten gezocht, hoewel dit zeker de theorie nog completer had kunnen maken. De simpele reden hiervoor is dat ik hier geen tijd voor heb gehad. Tevens heb ik tijdens het afnemen van mijn interviews maar zeer summier geanalyseerd. De uitgebreide analyse van de data heb ik pas na het afnemen van de meeste interviews gedaan. In de toekomst zou het raadzaam zijn de bevindingen van dit onderzoek te toetsen bij andere eco-ondernemers en actief op zoek te gaan naar afwijkende ondernemers, bijvoorbeeld de innovatieve opportunist die gunstige wetgeving als primaire drijver heeft, zoals Walley en Taylor (2002) deze hebben beschreven.

Voor dit onderzoek heb ik met ondernemers gepraat die verschillende typen ondernemingen hebben. Er is een duidelijk onderscheid tussen de aanbieders van een product, een dienst of advies. Er kan echter meer onderscheid gemaakt worden als je bijvoorbeeld gaat kijken naar de verschillende doelgroepen. De ondernemers met een product bijvoorbeeld kunnen deze in het westen aanbieden zoals Fitz-G of elders in Afrika zoals African Clean

Energy. Tevens is een onderneming als Original Beans bezig met het verkopen van producten

in Europa maar produceert ze deze in Afrika. Ook de doelgroep van de adviseurs is anders, zij zijn voornamelijk bezig met het adviseren van grote bedrijven. Hoewel ze zelf kunnen worden beschouwd als eco-ondernemer is de wereld waarin ze zich bewegen wezenlijk anders dan die van de productaanbieders en dienstaanbieders. Het onderscheid tussen deze groepen maakt het moeilijk om hen onderling te vergelijken. Ik pleit daarom voor toekomstig onderzoek waarbij deze groepen, en misschien nog andere ongedefinieerde groepen, apart worden onderzocht. De behoeftes van de afzonderlijke groepen zijn, zeker gezien de verschillende doelgroepen die ze hebben, wezenlijk anders. Zo zou het kunnen zijn dat de producent van een product bijvoorbeeld eerder met rust gelaten wil worden door de overheid terwijl een adviseur eerder voor overheidsingrijpen bij grote bedrijven is. Het zou interessant zijn erachter te komen hoe het onderlinge verschil tussen typen ondernemingen past binnen mijn typologie. Zijn bijvoorbeeld de aanbieders van een product en de adviseurs voornamelijk

onderdeel van twee verschillende typen of niet? Het antwoord op deze vraag kan leiden tot beleid dat effectief rekening houdt met de behoeften van de verschillende typen ondernemers. Een andere, belangrijke tekortkoming van dit onderzoek zit hem in het sample zelf. Ik ben gericht op zoek gegaan naar eco-ondernemers die betrokken zijn bij een netwerkorganisatie. De overweging om mensen te interviewen die bij een netwerkorganisatie betrokken waren was om te kijken welke rol deze organisatie speelt bij het ondernemerschap. Het is echter gebleken dat veel van de ondernemers die ik heb gesproken weinig tot geen gebruik maken van de organisaties in kwestie, of dit in het verleden gedaan hebben maar nu niet meer (hetgeen op zichzelf een interessante bevinding is maar niet relevant voor dit onderzoek). Tevens is het zo dat de organisaties in mijn sample onderling meer verschillen dan ik vooraf verwachtte, hoewel het alle drie organisaties zijn die eco-ondernemers herbergen en deze een netwerk willen bieden. Zo is De Groene Bocht meer gericht op groene ondernemers, is de Impact Hub meer gericht op sociaal ondernemerschap en is Dora veel minder actief en veel kleinschaliger. Het sample, echter, is wel gebaseerd op deze netwerkorganisaties. De consequentie van dit alles is dat ik geen ondernemers buiten deze organisaties heb gesproken, hetgeen wellicht nieuwe, andersdenkende ondernemers voor het voetlicht had kunnen brengen. Zoals bijvoorbeeld de opportunist van Walley en Taylor (2002). Er is een grote groep eco-ondernemers in Amsterdam die ik niet heb benaderd maar die, achteraf bezien, wel in aanmerking zouden komen voor dit onderzoek. Eventuele vervolgstudies moeten hier rekening mee houden, de potentiële groep respondenten wordt hier namelijk aanzienlijk groter en misschien ook interessanter van.

Dat geschreven hebbende, stel ik wel dat de data die ik heb vergaard voldoende verfijnd is om de conclusies te trekken die ik heb getrokken. De verdeeldheid onder de ondernemers is groot, maar er is zeker sprake van een viertal te onderscheiden groepen met onderling duidelijk overeenkomstige eigenschappen zoals ik in dit onderzoek heb beschreven. Mocht er in de toekomst verder onderzoek gedaan worden naar eco-ondernemers dan pleit ik er voor dat ook mijn nieuwe typologie hiervoor gebruikt gaat worden temeer omdat de typologie van Walley en Taylor (2002) gaat over drijfveren en mijn typologie gaat over hoe eco-ondernemers een goed product definiëren en hoe dit te bereiken is.

Tot slot wil ik nog het woord richten tot de ondernemers die ik heb geïnterviewd. Een groot aantal van jullie is akkoord gegaan met het doen van een interview omdat mijn onderzoek wellicht een aanzet zou kunnen geven tot het formuleren van gemeentelijk beleid ten aanzien van eco-ondernemers. De onderlinge verdeeldheid, waar het eventueel

overheidsingrijpen aangaat, is echter zo groot dat dit op moment praktisch onmogelijk is. Daarom pleit ik voor onderlinge dialoog. Een laatste voordeel van transparantie is dat jullie allen hebben toegezegd met naam en toenaam in dit onderzoek weergegeven te willen worden; de onderlinge dialoog is mogelijk.