• No results found

Discussie lokale veldstudie

De gevonden resultaten uit de lokale studie lijken goed overeen te komen met de resultaten uit de regionale veldstudie en de literatuurstudie. De TIC-gehalten lijken weer met name tussen de regio’s te verschillen, waarbij deze met name in Drenthe vrij hoog is. Dit verschil lijkt met name af te hangen van een verschil in TIC productie in diepere lagen in het veen zelf. Dit suggereert dat in de Drentse plots veenafbraak plaatsvindt, terwijl dit in de Ardennen slechts op 1 locatie is aangetroffen. Hoewel lichte veenafbraak positief kan zijn voor hoogveenvorming (Lamers et al., 1999) kan teveel

veenafbraak juist veenvorming tegengaan. De TIC-gehalten lijken echter ook te verschillen tussen de open plots en de bosplots, waarbij deze hoger zijn in de bosplots. Ervan uitgaande dat er geen

verschillen in TIC-gehalten in de minerale laag bestaan suggereert dit dat veenafbraak hoger ligt in de bosplots. Daarnaast worden er verschillen gevonden tussen open en bosplots in de

nutriëntenbeschikbaarheid en de hydrologie.

Boszones zorgen juist voor een verlaging van de nutriëntenbeschikbaarheid doordat ze de atmosferische stikstofdepositie sterker lijken te reduceren dan wat ze naleveren aan bladval en

uitspoeling. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de sterk gereduceerde windsnelheden in de bosplots waardoor er minder stikstof aangevoerd wordt en afgezet kan worden. Direct aan de bosrand kan bladval wel degelijk voor een verhoging van de aanwezige stikstof zorgen, maar ook hier lijken de stikstofgehalten lager te zijn dan in de open plots. Deze verhoogde stikstofbeschikbaarheid aan de rand en in het open veen wordt gereflecteerd in de productiviteit van de vegetatie, die op die plaatsen hoger is dan in de kern van de bosveentjes in Drenthe. Desalniettemin worden er geen verschillen in productiviteit aangetroffen tussen de open venen in Drenthe en de venen in de Ardennen. In de laatstgenoemde zijn stikstofgehalten weliswaar erg laag, maar is er dan weer sprake van een hogere decompositie, wat mogelijk hier voor een productievere vegetatie zorgt. In de Drentse open plots lijkt de hoge depositie van stikstof te leiden tot verzuring van de bodem, wat op zijn beurt de decompositie hier sterk lijkt te reduceren. In de Drentse bosplots is ondanks de lage depositie de decompositie toch lager dan in de Ardennen, waardoor deze plots uiteindelijk het minst productief zijn.

De hydrologie is wat onduidelijker. De situatie in de Ardennen en Drenthe is dusdanig verschillend dat voor deze parameter de regio’s onderling slecht vergelijkbaar zijn. Ook binnen de regio’s zijn er grote verschillen aangetroffen, maar het is onduidelijk waar deze door veroorzaakt worden. De Drentse open venen zijn veel droger in de zomer en met name de waterstandfluctuaties lijken hier groter te zijn. Doordat beide type veentjes hydrologisch gezien sterk van elkaar verschillen, met name in de grootte van het intrekgebied, is het onduidelijk of dit een gevolg is van de afwezigheid van een bosrand of dat dit veroorzaakt wordt door andere ontwaterende factoren in de omgeving. Er kan echter wel geconcludeerd worden dat de verdrogende werking door bomen in de Drentse bosveentjes relatief gering is doordat, zelfs in de droge zomer van 2018, de bodemvochtigheid in de bosveentjes nog steeds hoog was. Door de verschillende hydrologische situaties in de open en bosveentjes is een vergelijking maken tussen beide typen zeer lastig.

Verschillen in vegetatieontwikkeling tussen open en bosvenen kunnen dus zowel een gevolg zijn van een verhoogde nutriëntenbeschikbaarheid door de afwezigheid van een bosrand, ofwel een gevolg zijn van sterk fluctuerende waterstanden door de aanwezigheid van andere ontwaterende structuren in de omgeving. Dit wordt verder bemoeilijkt doordat dezelfde soort vaak indicatief is voor meerdere

factoren binnen hetzelfde habitat. Molinia caerulea is bijvoorbeeld een soort die indicatief is voor zowel droge omstandigheden, sterk fluctuerende waterstanden, en voedselrijke omstandigheden

(Aggenbach & Jalink, 1998). Het is daarmee onduidelijk hoe verschillen in vegetatiesamenstelling tussen de open en bosveentjes geïnterpreteerd dienen te worden. De afwezigheid van goed ontwikkelde hoogveenvegetatie in de open venen kan dus zowel een gevolg zijn van factoren die losstaan van de aanwezigheid van een bosrand (ontwatering in de omgeving) of van factoren die wel degelijk afhankelijk zijn van de aanwezigheid van een bosrand (verlaging N depositie). Onafhankelijk welk van de twee parameters de grootste invloed uitoefent op de vegetatie, is het aannemelijk dat beide parameters een goede hoogveenontwikkeling in de weg staan.

107

Naast een effect op de abiotiek zouden bosranden ook een directe invloed op het voorkomen van de fauna kunnen hebben middels een verschillend microklimaat. Hoewel een aantal van de vlindersoorten ook direct aan de bosrand aangetroffen zijn werden er weinig patronen gevonden in de distributie van de vlinders in het veen. Met betrekking tot het microklimaat is dit niet verrassend aangezien er enkel verschillen in het microklimaat gevonden zijn tussen 0-10m van de bosrand en verder weg gelegen delen. Het beperkte oppervakte van de veentjes zorgt ervoor dat de omstandigheden nooit gelijk raken aan die in het open veld, waardoor omstandigheden in het gehele veen (m.u.v. direct aan de bosrand na) gelijkaardig zijn. Het ontbreken van een patroon in de distributie van de faunasoorten hoeft daarmee niet te bekenen dat het microklimaat in de bosveentjes niet van belang is. De

aanwezigheid van de vlindersoorten op 2 open venen daarentegen is wel een indicatie dat de adulten van deze soorten niet afhankelijk zijn van het microklimaat dat gecreëerd wordt door de bosrand. De loopkeversoorten zijn niet aangetroffen in deze studie (m.u.v. 1 individu van P. aterrimus in de Ardennen), waardoor er met betrekking tot deze soorten weinig uitspraken gedaan kunnen worden. De hogere temperaturen in de bosplots zijn wellicht positief voor thermofiele soorten, hoewel het enige individu van P. aterrimus in een open plot is aangetroffen. Wel worden er verreweg het minste loopkevers aangetroffen in de Drentse open venen, waardoor dit veroorzaakt wordt is onduidelijk. Voor beide soortgroepen lijkt habitatkwaliteit daarmee belangrijker dan het microklimaat. Soorten die afhankelijk zijn van hoogwaardig hoogveen zouden hierdoor in Drenthe afhankelijk kunnen zijn van de aanwezigheid van een bosrand. Soorten die minder afhankelijk zijn van hoogwaardig hoogveen zoals het Veenhooibeestje, kunnen daarentegen wel voorkomen in de open venen. Dit lijkt weerspiegeld te worden in het voorkomen van deze soorten. Desalniettemin kunnen de hoge N:P ratio’s die

aangetroffen worden in de open venen wel negatief zijn voor deze soorten (Vogels et al., 2017; Kurze et al., 2018).

108