• No results found

Over de rol van het slavernij-instituut als spin in het web

4.2 Discontinuïteit en gebrek aan collectiviteit

Naast de vraag of het NiNsee voldoende nationaal georiënteerd is, wekt de berichtgeving de vraag op of het instituut continuïteit in de organisatie en daarmee rond de herdenking kan bewerkstelligen - zonder continuïteit kan het instituut immers ook niet de collectiviteit bewaken. Twee zaken vallen hierin op: de invloed van de wisselende politieke betrokkenheid en subsidieverstrekking en het wisselende bestuur.

140 Van Stipriaan, Slavernij, 23 en 28.

141 NiNsee, ‘Jaarverslag 2015’ (versie z.j.), https://www.NiNsee.nl/Over-het-NiNsee (15 mei 2018). 142 Afro-Magazine, ‘€260.000 voor Landelijk Netwerk Slavernijverleden’ (versie 30 juni 2017),

http://afromagazine.nl/nieuws/%E2%82%AC260000-voor-landelijk-netwerk-slavernijverleden (23 mei 2018).

143 NiNsee, ‘Jaarverslag 2016’ (versie z.j.), https://www.NiNsee.nl/Over-het-NiNsee (23 mei 2018).

Wanneer je kijkt naar de jaarverslagen tussen 2012 en 2016 zie je niet alleen dat veel evenementen en activiteiten in Amsterdam worden georganiseerd, maar ook dat veel activiteiten eenmalig zijn en laat de agenda geen continue lijn zien. De enige jaarlijks terugkerende evenementen zijn de herdenking op 1 juli, met in de maand voorafgaand aan Keti Koti terugkerende activiteiten en de Tula-herdenking op 17 augustus. Veelbelovende educatieve projecten zoals de website Lesmateriaal Slavernijverleden worden opgezet, maar vervolgens niet meer bijgehouden.145 Het gebrek aan continuïteit kan verklaard worden door

het veelvuldig wisselen van het bestuur en/of de directeur van het instituut. Tussen 2003 en 2008 staat Glenn Willemsen als eerste directeur aan het roer. Onder zijn leiding publiceert het NiNsee een aantal wetenschappelijke boeken en artikelen. Zo maakt het een begin aan de NiNsee-reeks, in samenwerking met uitgeverij Amrit.146 Nadat Willemsen op 59-jarige leeftijd

komt te overlijden, wordt hij opgevolgd door Artwell Cain, die voor een belangrijk deel de koers van Willemsen voortzet, maar wiens gehele bestuur in 2012 wordt wegbezuinigd in het kader van grootschalige nationale cultuurbezuinigingen. De doorstart eind 2012 is onder leiding van Eddy Campbell, wiens bestuur begin 2014 om onduidelijke redenen aftreedt. Vervolgens wordt Franc Weerwind medio 2014 benoemd tot directeur, totdat hij een jaar later benoemd wordt tot burgemeester van Almere en zijn taken bij het NiNsee moet neerleggen. In januari 2016 wordt de activistische Antoin Deul verkozen tot nieuwe directeur, onder wiens leiding een aantal grote projecten wordt opgezet om het slavernijverleden breder op de kaart te zetten. Hij geeft het startschot voor de Black Achievement Month en het is onder zijn leiding dat de herdenking (eenmalig) verplaatst wordt naar 30 juni, met als voornaamste doel een parallel te trekken met 4 en 5 mei en de herdenking en de viering onder een breder publiek bekend te maken. Het zijn stappen die moeten leiden tot meer herdenkingsdichtheid en de slavernijherdenking als plaats van herinnering moeten verankeren. Begin 2018 maakt het NiNsee echter bekend dat Antoin Deul zal opstappen als directeur, waarna Deul in Het Parool aangeeft dat dit niet vrijwillig is. Hij zou te snel te veel hebben willen veranderen en te veel in de spotlights staan.147 Deul wordt een krappe maand later opgevolgd door Urwin Vyent, die

aangeeft juist meer verbinding te willen zoeken tussen wit en zwart.148

Discontinuïteit in het bestuur is niet de enige verklaring voor de problemen van het NiNsee: Wisselende subsidies maken het sinds de opening van het instituut onmogelijk plannen te maken voor de langere termijn. Dieptepunt hiervan is de gehele subsidiestop, met de sluiting van het NiNsee als gevolg. Velen zien het als aanfluiting voor het kabinet: ‘Temeer, zoals sommigen aangaven, “in een jaar dat het voor enkele honderden miljoenen euro’s

145 De laatste toevoeging op de website https://www.lesmateriaalslavernijverleden.nl/ was op 12 januari 2016

(geraadpleegd op 25 mei 2018).

146 Bijvoorbeeld: Willemsen, Dagen van gejuich en Artwell Cain e.a., Tula : de slavenopstand van 1795 op Curaçao

(Den Haag/Amsterdam 2009).

147 Patrick van Meershoek, ‘Vertrek Antoin Deul bij het NiNsee is niet vrijwillig’ (versie 19 januari 2018),

https://www.parool.nl/amsterdam/vertrek-antoin-deul-bij-het-NiNsee-is-niet-vrijwillig~a4559848/ (26 mei 2018).

148 Patrick van Meershoek, ‘‘’Mijn bezwaar tegen de schuldvraag: het drijft onze witte vrienden weg’’’ (versie 31

januari 2018), https://www.parool.nl/amsterdam/-mijn-bezwaar-tegen-de-schuldvraag-het-drijft-onze-witte- vrienden-weg~a4564610/ (26 mei 2018).

verbouwde Rijksmuseum, feestelijk heropende, maar geen plek gaf aan het slavernijverleden.”’149 Als het bestuur van Artwell Cain na de sluiting van het NiNsee ontslagen

wordt, kan het instituut zich in 2013, met hulp van Gemeente Amsterdam, vrijwel uitsluitend bezighouden met activiteiten rond de 1 juli-herdenking, wat uiteraard zorgt voor een gat in de lange termijnplannen. Veelvuldige afwezigheid van minister-president Rutte, die in 2012 voor het laatst bij de herdenking aanwezig is, geeft eenzelfde signaal af: de nationale overheid houdt zich verre van het onderwerp slavernijverleden af. Dat in mei 2018 Gemeente Amsterdam bekend maakte een groot slavernijmuseum te willen oprichten en hier concrete plannen voor te maken, kan gezien worden in lijn van bovenstaande ontwikkelingen.150

Ondanks het nadrukkelijke verzoek, was het niet het kabinet dat aanstuurde op deze plannen, maar Amsterdam. Een nobel plan van de gemeente, maar door het uitblijven van politieke betrokkenheid, blijft het slavernijverleden een Amsterdamse aangelegenheid.

4.3 Conclusie

Sinds de oprichting van het NiNsee klinkt de kritiek dat het instituut de elitair en te ambtelijk zou zijn en zich te veel op Amsterdam, en te weinig op de rest van Nederland zou richten. Die laatste kritiek lijkt steekhoudend: het overgrote deel van de activiteiten wordt binnen Amsterdam georganiseerd. En hoewel Antoin Deul hier in 2016 verandering in probeert te brengen, weet hij zichzelf en het instituut niet van het elitaire karakter te ontdoen. Deul zou te elitair zijn en te veel aandacht op zichzelf vestigen. Die kritiek is lastig te bewijzen, aangezien het gebaseerd is op het gevoel van verschillende organisaties. Dat gevoel is echter wel tekenend voor de gehele achterban. Er is weinig vertrouwen in zowel de politiek, als in het instituut dat vanuit de politiek is opgericht. Terwijl dat vertrouwen hard nodig is om collectiviteit binnen de achterban te waarborgen.

Sinds de oprichting van het NiNsee heeft een aantal zaken die collectiviteit in de weg gestaan. Het gebrek aan continuïteit en gebrekkige communicatie tussen verschillende organisaties springen gelijk in het oog. Dit zorgt ervoor dat er geen constante lijn uitgezet kan worden en er geen eenduidige boodschap naar buiten gebracht wordt. Onderlinge ruzies domineren vaak het publieke debat over de herdenking en staan de verankering van de slavernijherdenking in het nationaal historisch geheugen in de weg. Maar het kan niet ontkend worden dat, na een periode van relatieve stilte tussen 2013 en 2015, de eerste grote stappen naar samenwerking en een nationaal karakter pas weer gezet kunnen worden als er vanuit de overheid opnieuw geld beschikbaar wordt gesteld.

Het NiNsee moet in het slavernijdebat twee rollen vervullen die kunnen leiden naar meer herdenkingsdichtheid: die van verbinder van de achterban en die van vertaler naar het

149 Van Stipriaan, Slavernij, 19.

150 Tjerk Gualthérie van Weezel, ‘Amsterdam sticht een Nationaal Slavernijmuseum, iedereen mag meedenken’

(versie 17 mei 2018), https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/amsterdam-sticht-een-nationaal- slavernijmuseum-iedereen-mag-meedenken~bf1a9838/ (25 mei 2018).

grote publiek. Maar door discontinuïteit, gebrek aan communicatie en vooral een gebrek aan subsidie heeft het instituut hier in de afgelopen jaren geen evenwicht tussen kunnen vinden.