• No results found

4.5.1 (Graag) lesgeven en leerlingen iets leren

Hoofdstuk 5 | Analyse van de interviews met het oog op het professioneel

5.3 dimensies van het professioneel zelfverstaan bij de 18 interviewrespondenten

5.3.2 de dimensie: Beroepsmotivatie

De tweede dimensie van het professioneel zelfverstaan betreft in deze studie de beroeps-motivatie van de leraar. De beroepsberoeps-motivatie gaat vooraf aan de taakopvatting, omdat er zonder beroepsmotivatie geen reden is om in het onderwijs te (blijven) werken. Voor de duidelijkheid wordt hier nogmaals de beschrijving van Kelchtermans (1994) gegeven:

beroepsmotivatie: hiermee verwijzen we naar de motieven om te beginnen aan de

loopbaan van leerkrachten, om in het beroep te blijven, eruit te stappen of

eventu-eel te herbeginnen” (p. 89). “Deze dimensie bepaalt in sterke mate het engagement

van de leerkracht in zijn beroep. Daarom spreken we hier ook van de conatieve

dimensie” (p. 289).

Ook met betrekking tot deze dimensie is er sprake van een rijke verscheidenheid aan antwoorden. Vanwege deze verscheidenheid heb ik ook hier ervoor gekozen de di-mensie beroepsmotivatie te differentiëren in een aantal onderliggende categorieën. In de volgende tabel worden deze categorieën genoemd en wordt weergegeven hoe vaak ze voorkomen binnen de interviews, zowel per persoon als qua aantallen coderingen.

Tabel 5.2. Aantallen coderingen voor de categorieën binnen de dimensie: Beroepsmotivatie (met per-centages wat betreft de verhoudingen van de categorieën onderling en wat betreft het aantal respond-enten in verhouding tot de onderzoeksgroep)

Categorieën van beroepsmotivatie verdeeld over de 18

respondenten 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 Totaal aantal coderingen Totaal aantal res

-pondenten Gedrevenheid 5 2 11 8 5 4 1 3 9 6 10 0 2 2 19 3 5 5 100 33%* 17 94%** Van binnenuit 0 0 4 6 3 10 11 5 8 1 4 0 2 5 6 5 1 2 24%73 83%15

Heel graag doen 0 1 0 1 2 2 1 1 1 1 0 1 1 1 3 0 3 3 22 7% 14 78% Doel – bestemming 2 0 0 0 1 0 1 0 1 1 2 0 1 1 0 0 1 1 12 4% 10 56% Van jongs af aan 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 5 0 0 0 2 0 2 3 6% 17 50%9

affiniteit – het past

bij mij 0 0 0 0 1 2 0 1 2 0 0 0 0 0 5 2 2 2 17 6% 8 44% Idealisme 4 0 0 1 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 1 0 9 3% 6 33% Voortdurende moti-vatie o.g.v. ZWG 0 0 2 2 1 1 0 1 3 2 2 1 0 0 2 1 0 2 20 7% 12 66% Voortdurende moti-vatie o.g.v. bV 3 0 6 3 4 2 1 1 4 2 4 5 1 0 0 0 1 0 11% 37 13 72% Totaal aantal coderingen beroepsmotivatie 15 3 23 22 18 22 16 13 29 13 28 7 7 9 37 11 16 18 307

* De percentages in deze kolom hebben betrekking op de verhoudingen van de categorieën binnen dit domein.

** De percentages in deze kolom hebben betrekking op het aantal respondenten waarbij deze categorie voorkomt.

In de onderstaande subparagrafen zullen de respectievelijke categorieën van de dimen-sie Beroepsmotivatie besproken worden.

5.3.2.1

Gedrevenheid

De beroepsmotivatie van zeventien respondenten (94%) wordt vooral gekenmerkt door vormen van passie zoals enthousiasme (R-3, R-4, R-6, R-9, R-10, R-11, R-14, R-18), gedrevenheid (R-4, R-15, R-16) of ambitie (R-3, R-15, R-17) (33% van alle coderin-gen). Deze vormen van motivatie zijn volgens tien respondenten diep met de eigen persoon verweven; zo lopen zijn en handelen in elkaar over zoals de volgende uitspra-ken aangeven: “M-já, ik ben heel fanatiek in dingen die ik doe. Als ik iets doe, dan ga ik er helemaal voor.” (R-16; vgl. R-15) en: “Je legt als het ware je ziel erin” (R-1; vgl. R-11). Een aantal respondenten omschrijft gedrevenheid dan ook als iets heel eigens. Zo geeft een respondent aan dat ze ‘dat ambitieuze al vanaf kleins af ’ had (R-3); een ander zegt over zichzelf: ‘ik ben een bijtertje, dat zich ergens in vastbijt’ en ziet dat als een ‘karaktertrek’ (R-13); weer anderen omschrijven zichzelf als iemand die ‘graag iets extra’s doet’ (R-1, R-5). Veertien respondenten geven expliciet aan zich graag intens en gedreven in te zetten voor met name hun leerlingen (R-1, R-2, R-3, R-4, R-5, R-6, R-8, R-9, R-10, R-11, R-15, R-16, R-17, R-18). Hierbij worden uitdrukkingen gebruikt als: ‘het onderste uit de kan halen’ (R-6), ‘ik heb er mijn stinkende best op gedaan’ (R-17) en ‘differentiatie is een heilig woord voor mij’ (R-15). Zes respondenten benadrukken de uitwerking van deze innerlijke betrokkenheid: het eigen enthousiasme werkt aanstekelijk (R-3, R-6, R-10, R-16) en leidt vaak tot succes (R-4, R-5). Het doorzettingsvermogen speelt hierbij voor vier respondenten een belangrijk rol (R-1, R-4, R-5, R-6). De gedrevenheid heeft ook een meer inhoudelijk aspect van ‘het ertoe willen doen’: zo geven tien respondenten aan hun eigen visie in te willen brengen bin-nen het onderwijs (R-2, R-3, R-4, R-9, R-11, R-14, R-15, R-16, R-17 en R-18). Voor een enkeling uit de gedrevenheid zich zelfs in de belangeloze (extra) inzet voor school: ‘omdat ik het zo leuk vind’ (R-8) en ‘het is voor een groot gedeelte mijn hóbby. Ik hoef helemaal niet te werken. Ik ben financieel onafhankelijk’ (R-4).

De gedrevenheid heeft voor negen collega’s echter ook een zekere negatieve keerzijde; zo gaat het soms samen met een zekere felheid naar collega’s toe, met een meer willen dan praktisch of wat eigen energie betreft mogelijk is en soms zelfs met tactloze eigen-wijsheid (R-2, R-5, R-7, R-8, R-9, R-10, R-11, R-15, R-16).

5.3.2.2

Van binnenuit

Het werken in het onderwijs wordt door een groot aantal respondenten niet geïn-tendeerd vanwege het dagelijks onderhoud of de lange vakanties. Zo geven vijftien respondenten (83%) aan dat de motivatie om in het onderwijs te werken van binnenuit de eigen persoon komt (25% van alle coderingen). Dit besef wordt op verschillende

manieren tot uitdrukking gebracht. Zo geven elf respondenten aan dat de eigen per-soon een grote rol speelt bij het lesgeven. Hierbij gebruiken zij uitdrukkingen als: ‘het moet van mij komen’ (R-6, R-7), ‘fatsoen? dat je dat zelf bént’ (R-8), ‘je moet ver-trouwen in jezelf hebben’ (R-6, R-9, R-14), ‘jezelf zijn is belangrijk’ (R-9, R-18), en ‘je persoonlijke kwaliteiten inzetten’ (R-13). Of zoals een respondent treffend vertelde:

“Je neemt heel je mens-zijn mee. Dus eh, je kunt niet zeggen: “Ik draai een knop om en als juf ben ik eh, heel anders”. Je moet gewoon je eigen dingen meenemen in het

onderwijs. Naar kinders toe” (R-9).

Ook gebruiken de respondenten in dit verband uitdrukkingen die wijzen op de rol van het gevoel: het werken vanuit het hart (R-3, R-6, R-7, R-8, R-15), vanuit gevoelscon-tact werkt beter in de omgang met leerlingen (R-4, R-6, R-7, R-8, R-15, R-16) zoals volgend citaat verwoordt:

“(…) het werken met je hárt. Of vanuit je hart. Of vanuit je gevoel. En of vanuit echtheid. En als je dat niet, niet doet, dan weten ze dat meteen, die kinderen. Die prikken daar dan zó gigantisch doorheen. (…) En ik denk, je moet daadwerkelijk

contact hebben, wil jij ook maar iets over kunnen brengen” (R-8).

Voor vier respondenten speelt ook het vakinhoudelijke aspect een rol bij de motiva-tie van binnenuit; zo is er sprake van zowel een intense vakinhoudelijke interesse in werkvormen en taal (R-3, R-15) als ‘van nature van uitleggen houden’ (R-16, R-17). Ten slotte komt de motivatie van binnenuit tot uitdrukking in het aangegeven van be-wuste, innerlijke keuzes met betrekking tot het onderwijs. Zowel keuzes om voor het onderwijs te kiezen (R-13, R-14, R-15, en R-16; R-15; R-10) als keuzes om zich extra in te zetten binnen het onderwijs: “Vanuit intrinsieke motivatie nog steeds veel extra uren in mijn vak steken, als een soort hobby” (R-5, R-4). Samenvattend kenmerken alle hier genoemde motivaties zich door de volgende uitspraak: “Onderwijs, lesgeven zit gewoon in mij” (R-17).

5.3.2.3

Heel graag doen

De beroepsmotivatie van 14 respondenten (78%) wordt ook gekenmerkt door het graag in het onderwijs, c.q. met leerlingen willen werken (7% van alle coderingen). Zo geven zes respondenten expliciet aan (heel) graag met de leerlingen om te gaan (R-2, R-5, R-6, R-9, R-15, R-17, R-18) en graag – indien nodig – begeleiding aan hen te verlenen (R-5, R-7, R-14, R-17). Voor een aantal respondenten gaat het graag met leerlingen omgaan terug op eigen jeugdervaringen als welpenleidster (R-2), als

jeugdvolleybaltrainster (R-5) en uit een eigen problematische (school)jeugd (R-6, R-10, R-15). Voor laatstgenoemde zijn de ervaringen met leerlingen zo motiverend dat hij zegt:

“En nou, d’r was dus veel vertrouwen d’r in, dat, dat er voor iedereen ruimte was om te laten zien wat ie kon. En dat eh, daar ben ik wel een beetje verslaafd aan geraakt.

Dat wil ik heel graag weer, weer terug” (R-15).

Andere respondenten geven aan ook andere zaken binnen de school (heel) graag te doen, zoals bijvoorbeeld werken aan kwalificatie (R-5, R-15, R-17), iets voor collega-leraren te betekenen in de vorm van coaching (R-7, R-13, R-14) en het organiseren als zorgcoördinator (R-5).

Zes respondenten geven ten slotte in meer algemene zin aan het werken op school (nog steeds) leuk te vinden en bijgevolg graag te doen (R-2, R-6, R-9, R-10, R-12, R-18). Zo zegt een oudere respondent: “Als ik stop zal ik het enorm missen” en hij denkt erover mettertijd misschien als freelance of vrijwilliger op school te gaan werken (R-6; vgl. R-4). Of kort en bondig zoals het volgende citaat: “Ik vind het hartstikke leuk om te doen” (R-12).

5.3.2.4

doel - bestemming - idealisme

Tien respondenten (56%) geven aan dat hun werken in het onderwijs bijdraagt aan het bereiken van een zelf gesteld doel dan wel een bestemming waartoe men zich aange-trokken voelt (4% van alle coderingen). Dit besef vormt voor hen een belangrijke bron van motivatie. Zo zien respondenten het als hun bestemming om bij te kunnen dragen aan het vormen van mensen, cognitief maar vooral emotioneel (R-1, R-5, R-7, R-9, R-10, R-11). Een respondent benadrukt hierbij het samen stellen van doelen als col-lega’s en elkaar daarbij ondersteunen (R-13).

Soms kan het gebeuren dat een les- of begeleidingsmoment zo positief verloopt, dat men aangeeft: “Ja, daarvoor ben ik met kinderen gaan werken” (R-9; vgl. R-14, R-17, R-18). Een dergelijk positief moment vindt ook plaats wanneer je niet alleen kennis biedt, maar ook zelf leert (R-1). Dergelijke momenten bevestigen de beroepsmotivatie, omdat men dan weet waarvoor men werkt.

Idealisme

Zes respondenten (33%) geven bovendien aan dat hun beroepsmotivatie gekleurd wordt door een vorm van idealisme (3% van alle coderingen). Deze respondenten willen een bijdrage leveren aan een betere wereld en wel te beginnen vanuit het eigen werk (R-9). Zo spreekt een respondent hartstochtelijk en veelvuldig over haar wens iets te kunnen betekenen voor de allochtone kinderen om iets aan hun kwetsbare achterstandspositie te verbeteren (R-1)124. Een andere respondent vindt de specifieke wijze waarop zij zorgleerlingen begeleidt op school zo belangrijk, dat ze in haar eigen tijd een nieuwe collega helpt zich in te werken (R-17). Drie respondenten geven ten slotte aan zo be-trokken te zijn bij het onderwijswerk voor de leerlingen dat zij na hun pensionering graag als vrijwilliger hun diensten aan een school willen aanbieden (R-4, R-6, R-11).

5.3.2.5

Van jongs af aan

Negen respondenten (50%) geven aan dat de interesse om iets in de richting van het onderwijs te gaan doen al op jonge leeftijd aanwezig was (5% van alle coderingen). Vier respondenten wisten al jong dat ze in elk geval met kinderen, met (jonge) mensen wilden werken: “ik heb altijd als kind al gezegd: ik wil met kinderen gaan werken” (R-1; vgl. R-5, R-8, R-11). Twee respondenten geven aan al heel jong te weten (ook) het onderwijs in te willen gaan: “Vroeger wilde ik in groep 3 al juffrouw worden, geloof ik. Maar toen zat ik in de brugklas en toen dacht ik: ‘Ja, middelbare school lijkt me toch eigenlijk wel leuker’” (R-18, vgl. R-5).

Voor vijf respondenten vormen eigen jeugdervaringen een beweegreden om voor het onderwijs te kiezen. Zo geven twee respondenten aan vroeger graag binnen het gezin met de jongere kinderen (schooltje) te spelen en hen dingen uit te leggen (R-7, R-11, R-15). Ook het helpen van andere leerlingen op de eigen (zwem) school vormde een aanzet tot het willen werken in het onderwijs (R-4, R-15, R-18). Slechts een respon-dent spreekt in dit verband over betekenisvolle voorbeelden (R-11). Terugkijkend be-seffen twee respondenten dat er al in de eigen jeugd allerlei aanwijzingen waren in de richting van een keuze voor het onderwijs; dit besef versterkt hen in het vertrouwen een goede keuze te hebben gemaakt (R-4, R-17).