• No results found

Hoofdstuk 3 | Methodisch kader

3.3 drie onderzoeksinstrumenten

3.4.2 de selectie voor de interviews

Vanwege de samenhang tussen beide interviews werd voor één groep respondenten gekozen; deze groep was niet groot, omdat het persoonlijk afnemen van de interviews een hoge tijdsinvestering vereiste91.

Om dezelfde redenen als bij de enquête over roeping is gekozen voor respondenten uit het PO en VO. Daar kwam de volgende reden bij. Zo bleek uit een aantal antwoorden op de enquête roeping dat hier een mogelijke Fundgrube lag voor persoonlijke levens-verhalen van leraren.

Hieronder wordt uiteengezet welke doelgroepen voor het interview geselecteerd zijn. Bovendien wordt beschreven hoe de feitelijke respondenten benaderd zijn. De werk-wijze met betrekking tot de doelgroep uit het VO (3.4.2.2) verschilde overigens om diverse redenen met de werkwijze die ik gehanteerd heb met betrekking tot de doel-groep uit het PO (3.4.2.1). Ten slotte komt de representativiteit van de gevormde on-derzoeksgroep aan bod (3.4.2.3).

3.4.2.1

Leraren Po: de selectie van de respondentengroep

Wat betreft het PO heb ik dezelfde onderzoekspopulatie benaderd als bij de enquête. De selectie heeft echter op een andere wijze plaatsgevonden. Aan de schoolleiders heb ik om mogelijke deelnemers gevraagd, waarbij onderstaande criteria als controlevaria-belen dienden voor een stabiele onderzoeksgroep:

1. Een enigszins representatieve verhouding tussen mannen en vrouwen (in vergelij-king met landelijke cijfers).

2. Spreiding met betrekking tot het lesgeven in de onder- dan wel bovenbouw (groep 1-4 dan wel 5-8). Dit vormde geen doorslaggevend criterium, omdat leraren PO tegenwoordig regelmatig van groep dan wel bouw verwisselen.

Naast deze controlevariabelen heb ik twee condities gesteld aan de respondenten. Zo ging mijn voorkeur uit naar leraren met een ruime onderwijservaring (Kelchtermans 1994: 131). De reden hiervan was dat deze leraren gemiddeld meer zicht hebben op de vakinhoudelijke en pedagogische vaardigheden die van hen als professional mogen worden gevraagd (Oostrom 2009: 37). De tweede conditie betrof de bereidheid tot een tweetal interviews van telkens minimaal één tot maximaal twee uur.

Enkele schoolleiders gaven geen namen door (hier heb ik verder niet op aangedrongen, omdat ik op geen enkele wijze druk wilde uitoefenen), terwijl de meeste schoolleiders wel één of meer namen noemden. Op deze wijze heb ik een twaalftal namen door-gekregen (afkomstig van negen scholen), die allen bereid bleken deel te nemen aan de interviews. Deze groep bestond uit negen vrouwen en drie mannen, van wie de mees-ten – op een man na – al een ruime tot zeer ruime onderwijservaring hadden.

3.4.2.2

Leraren Vo: de selectie van de respondentengroep

Hier verliep het verwerven van respondenten om verschillende redenen anders. Al-lereerst werden de respondenten niet – zoals bij de enquête VO – geselecteerd uit de collega’s van de eigen school. Juist omdat het interview de diepere beleving van de res-pondent beoogde te traceren, heb ik gekozen voor leraren VO die mij onbekend waren (bij de respondenten PO speelde dit veel minder, hen zag ik slechts af en toe). Omwille van de geografische synchroniciteit met de andere respondentengroepen (enquêtes PO en VO, interviews PO) werden respondenten geworven uit hetzelfde gebied, namelijk de provincie Noord-Brabant. Daartoe heb ik via het blad OMOlogie een oproep gedaan voor deelnemers.

Hier speelde de tweede reden waarom de werving verschilde. Aangezien de respon-dentengroep PO voldoende groot was, heb ik hier voor een andere strategie gekozen. Zo wilde ik een specifieke groep leraren op het spoor komen, namelijk degenen die zowel blijk zouden geven van een hoge taakopvatting als van existentiële belevingen (of degenen die qua visie hier haaks op zouden staan). De redenen hiervoor worden hieronder toegelicht.

Met betrekking tot deze respondentengroep wilde ik onderzoeken of en zo ja, op welke wijze roeping een rol speelde binnen een professioneel zelfverstaan dat geken-merkt werd door zowel hoge taakopvatting als existentiële belevingen. Deze hoge taak-opvatting en existentiële beleving leek me juist vanwege het exploratief karakter van dit onderzoek geen probleem, omdat het me meer ging om de vraag welke invloed roeping binnen het professioneel zelfverstaan zou kunnen uitoefenen dan om de mate waarin dit het geval zou zijn.

Daarom heb ik er voor gekozen om leraren door middel van een stellige oproep uit te nodigen en wel door te benadrukken dat een hoge taakopvatting en existentiële belevingen van belang zijn voor goed leraarschap; dat professionele groei als leerkracht mogelijk en van belang is.

In het kader van bovenstaande overwegingen heb ik een artikel gepubliceerd met als afsluiting de volgende oproep:

“Voor mijn promotieonderzoek ben ik op zoek naar verhalen van leerkrachten over hun professionele en pedagogische ontwikkeling: Wat zijn je krachtbronnen (ge-weest)? Wat heeft je geremd, remt jou in je groei? Ik houd me graag aanbevolen (met informatie zal ik vertrouwelijk omgaan). Mijn werkhypothese is dat er veel meer diepgang in het onderwijsveld is dan de buitenwacht vaak denkt. Die diepgang probeer ik op het spoor te komen. Bij voorbaat dank, Bill Banning (B.Banning@

doultremontcollege.nl)92.

In betreffend artikel werd overigens op geen enkele wijze gerept over het begrip roe-ping; het aspect roeping diende immers – al dan niet – te verschijnen binnen de le-raarschapsverhalen van de respondenten VO. Op de oproep reageerden via de mail vijf leraren. Een gelukkige bijkomstigheid was dat het drie mannen en twee vrouwen betrof, die allemaal in een ander vak lesgaven (Nederlands, Frans, Engels, wiskunde, maatschappijleer).

Een zesde respondent VO kwam ik op een andere manier op het spoor. Deze res-pondent was via het onderzoek op de basisscholen op de hoogte gekomen van de

interviews en vroeg of deelname mogelijk was. Aangezien ik deze leraar niet kende, leek het me geen bezwaar. Ook qua vak (Nederlands) en leeftijd paste deze respondent in de gewenste spreiding93.

Afwijzing voor deelname

Op de eigen middelbare school kwamen ook enkele aanmeldingen voor deelname aan het biografisch interview voor. Hieronder geef ik een voorbeeld en welke beslissing werd genomen.

Toen ik eens in de docentwerkplek zat te typen vroeg een collega: “Wat ben je toch allemaal aan het typen?” In het kort vertelde ik waar het over ging. Mijn collega gaf aan interesse te hebben in het meedoen aan een biografisch interview. Na mijn uitleg dat deelname aan het onderzoek helaas niet mogelijk was, reageerde ze te-leurgesteld, maar wel met begrip.

3.4.2.3

Representativiteit

Op de hierboven beschreven wijze kreeg ik de beschikking over een onderzoeksgroep van achttien leraren, zie de onderstaande tabel.

Het aantal van 12 respondenten PO en 6 respondenten VO is wat betreft de verhouding PO en VO niet ideaal, maar is tot stand gekomen vanwege de boven beschreven prak-tische redenen van aanmelding.

Wat gender betreft blijken de percentages redelijk overeen te komen met de landelijke cijfers. Voor wat betreft het PO was het percentage mannen dat aan de interviews deel-nam (25%) iets hoger dan landelijk (18%). Voor wat betreft het VO was het percentage mannen dat aan de enquête deelnam (50%) iets lager dan landelijk (55%).

Wat verdeling van de respondenten over de verschillende bouwen (PO) en vakken (VO) betreft, is er sprake van evenwichtigheid. Zo zijn de respondenten PO gelijkma-tig verdeeld over de onder- en bovenbouw. Ook voor het VO was er sprake van een evenwichtige verdeling van de zes respondenten over zes verschillende vakken: 2 talen, 2 gammavakken en een exact vak.

Wat leeftijd betreft, die is wat betreft PO (gemiddeld 55 jaar) hoger dan de lande-lijke lerarengroep PO (zoals tabel 3.1. laat zien is de helft van de leraren PO-landelijk jonger dan 44 jaar); de reden hiervoor lag in de keuze voor leraren met een ruime

onderwijservaring. Wat betreft het VO had ik geen invloed op de leeftijd van de respon-denten. Desondanks is er sprake van een goede verdeling van de leeftijden, die redelijk representatief is met de landelijke cijfers (zie tabel 3.1., ondanks het beperkte aantal zijn de leeftijd vrij goed over de leeftijdscategorieën verspreid).

Tabel 3.4. Gender, leeftijd en Po (met bouw) / Vo (met vak) van de deelnemers aan de beide interviews

PO VO vrouw man leeftijd

1. R-1 (oB) V 55 2. R-2 (BB) V 50 3. R-3 (BB) V 48 4. R-4 (BB) V 50 5. R-5 (BB + coach) V 56 6. R-6 (BB) M 56 7. R-7 (BB) V 57 8. R-8 (BB) V 44 9. R-9 (oB) V 44 10. R-10 (oB) M 26 11. R-11 (oB) V 51 12. R-12 (oB) M 55 13. R-13 (EN + coach) V 47 14. R-14 (MA) M 61 15. R-15 (NE) M 31 16. R-16 (WI) M 43 17. R-17 (fA) V 47 18. R-18 (NL) V 28 Totaal onderbouw: 6 Bovenbouw: 6 Vakken: Ne-derlands (2 x), Engels, frans, maatschappijleer, wiskunde Po: 9 (50%) Vo: 3 (17%) totaal: 67% Po: 3 (25%) Vo: 3 (17%) totaal: 33% Gemiddelde leeftijd: Po: 49 jaar Vo: 43 jaar totaal: 47 jaar

De aldus gevormde respondentengroep leek me op grond van bovenstaande overwegin-gen indicatief voor de leraren PO en VO (zie verder 3.4.1.3). Vanwege het exploratieve

karakter van het onderzoek stond volstrekte externe validiteit echter niet voorop, maar juist het streven naar diepgang en interne validiteit (zie 3.7.1.).