• No results found

Hoofdstuk 4 | Analyse van de enquêtes over roeping

4.2 Het domein: Intern Ethos

4.2.2 Bestemming – doel

Een tweede categorie betreft coderingen waarin respondenten aangeven te handelen op grond van een doel of bestemming (37% van alle respondenten; 21% van alle coderin-gen binnen domein Intern Ethos). Deze categorie wordt bij roeping in de context van het onderwijs even vaak genoemd als bij roeping in het algemeen (93 keer tegenover 89 keer) en ook hier komen inhoudelijk geen grote verschillen voor. De uitdrukking ‘je geroepen voelen’ wordt bij deze coderingen vaak gebruikt. Dat het hier geen tautologie betreft blijkt uit de manier waarop de antwoorden geformuleerd worden: “Als ik het woord roeping hoor denk ik aan het ‘zich geroepen voelen om’. Je kunt je geroepen voelen om mensen te helpen, mensen iets te leren enz. (…)” (PO-1-24). Deze ‘roeping’ maakt een taak- en doelbewustzijn los waarmee men zich in sterke mate identificeert:

“Op de eerste plaats aan een taak/opdracht die een belangrijke invulling geeft aan mijn bestaan. Het is een bepaalde taak/opdracht waartoe ik mezelf geroepen voel of waarbij ik geroepen word. (…). Een roeping heeft ook te maken met zingeving en

met je levenswijze. (…)” (VO-1-71)

In nogal wat coderingen heeft het ‘zich geroepen voelen’ de betekenis van het zich uitgedaagd weten door maatschappelijke zaken; kenmerkend aan deze antwoorden is dat er een verbinding gelegd wordt tussen een ‘buiten’ en een innerlijke aandrang tot handelen, zoals blijkt uit volgend citaat: “Veeleer is ’t je omgeving, je milieu, je naasten, een geschokt zijn, geroerd zijn waardoor je je geroepen voelt de handen uit de mouwen te steken” (VO-1-2).

Coderingen over ‘bestemming’ staan in hetzelfde spanningsveld tussen ‘binnen’ en ‘bui-ten’. Het kenmerkende aan deze coderingen is dat het uitgangspunt hier in de persoon zelf ligt: van binnenuit – vanuit “(…) een intuïtief weten dat iets jouw bestemming is” (VO-3-96) - weet men zich gericht op iets anders:

“Bij het woord roeping denk ik aan een taak, een vervulling van je leven, die voor jou bestemd is. (…) Bij het woord roeping in de context van onderwijs denk ik aan

mensen die echt voelen dat zij het onderwijs in moeten“ (VO-3-95; vgl. VO-1-95).

Een kleine groep respondenten spreekt over “opdracht in het leven, aantrekkingskracht” 1-4), over “je sterk aangetrokken voelen met een onderwerp of beroep (…)” (PO-3-54). Sommigen geven aan niet goed te weten waar die aantrekkingskracht vandaan komt: “een niet te verklaren “aantrekkingskracht”” (VO-2-24). Ook bij deze categorie is er regelmatig een samenhang met de relationeel-pedagogische gerichtheid op leerlingen: roeping is “aangetrokken worden om met kinderen te werken. Leren in de breedste zin” (PO-3-55). Een ander geeft aan niet te weten waarom onderwijs haar altijd getrokken heeft, maar kent eveneens een belangrijke plaats aan het omgaan met kinderen toe:

“Ik heb een opleiding NZO, een duizendpootopleiding, onderwijs, ouderenzorg, leidinggevende functie etc. kun je daarmee. Onderwijs heeft me altijd getrokken. Waarom? Weet ik eigenlijk niet. Omdat ik het leuk vind om met kinderen te werken” (VO-5-51).

4.2.3 Gedrevenheid

De derde categorie betreft coderingen die wijzen op handelen dat ‘gedreven’ wordt vanuit het innerlijk; deze categorie wijst dus op werken vanuit bezieling (20% van alle respondenten; 9% van alle coderingen binnen domein Intern Ethos). Opvallend is dat deze categorie bij roeping in het algemeen beduidend vaker voorkomt dan bij roeping in de context van het onderwijs. Maar bij alle vragen brengt men gedrevenheid regel-matig in verband met het bovengenoemde besef van een bestemming of doel; in die gevallen staat de gedrevenheid soms aan de oorsprong van de bestemming / het doel, maar meestal is zij er het gevolg van. In alle gevallen kenmerken deze coderingen zich door enthousiaste inzet:

“Bij het woord roeping denk ik aan een taak, een vervulling van je leven, die voor jou bestemd is. (…). Het doet me ook denken aan passie, ergens helemaal voor gaan. Als je je roeping hebt gevonden kun je je daar met hart en ziel voor inzetten denk ik” (VO-1-95).

Deze gedrevenheid wordt niet gezien als een kortstondig opvlammen, maar als iets dat de persoon kenmerkt op de langere termijn.

“(…) Waar ze zich 1000% voor inzetten, niet nu maar heel hun leven lang. Zelfs

zover dat ze er naar gaan leven” (VO-1-48).

“Roeping is iets dat van binnenuit komt, komt vanuit het hart. Is iets doen met vol-ledige overgave, (…), waarbij een aantal factoren zoals tijd, energie, werkdruk op de tweede plaats komen. Die ervaar je dan ook niet, want je doet het met liefde, met plezier” (PO-3-45).

Zo kan het zich geroepen voelen een ‘bron van kracht’ worden om vast te houden aan het taakbewustzijn, ook en vooral als het eens wat moeilijker wordt:

“Je geroepen voelen vooral als het allemaal wat moeilijker gaat; toch een bron van kracht” (PO-3-73).

4.2.4 Voldoening

De vierde categorie betreft coderingen waarin respondenten roeping in verband bren-gen met voldoening (23% van alle respondenten; 14% van alle coderinbren-gen binnen do-mein Intern Ethos). Opvallend is dat waar de eerste twee categorieën ongeveer even vaak voorkwamen bij vraag 1-2 als bij vraag 3-4 hier een duidelijk verschil waar te nemen valt: in de context van het onderwijs spreekt men vaker over voldoening. Wel-licht hangt dit samen met het gegeven dat men bij deze vragen meer aan het eigen onderwijswerk denkt.

Uit de coderingen blijkt dat voldoening zijn oorsprong in twee zaken vindt. Enerzijds vloeit voldoening voort uit het werk zelf waar men voor gekozen heeft. Roeping staat dan voor: “Je gevoel volgen, iets waar je helemaal achter staat en waar je je goed bij voelt” (PO-1-68; vgl. PO-4-66; PO-4-108). Het werk levert een voldoening op dat ander werk niet kan verschaffen:

“Het onderwijs is mijn langste werkgever nu. Altijd gezocht, toch een beetje gevon-den. Ik doe het met heel veel plezier en liefde. Bij andere werkzaamheden ontbrak

die voldoening vaak” (VO-3-3)

Als reden waarom men zich goed bij het werk voelt wordt regelmatig genoemd dat het werk als zinvol ervaren wordt. Zo geeft een respondent aan een goed gevoel te hebben bij roeping “(…) want het is heerlijk om te mogen doen wat je van binnen voelt als iets wat er toe doet en waarin je jezelf helemaal kwijt kunt” (PO-2-62). Of zoals een

leraar wiskunde schrijft: “(…) Ik vind lesgeven fantastisch. (…). Dus lesgeven is mijn roeping” (VO-3-61).

Anderzijds vloeit voldoening voort uit het relationele karakter van het werk. Nogal wat respondenten geven aan plezier en voldoening te beleven aan het omgaan met de leerlingen. Zo geeft een respondent aan ‘gevoelens van geluk en tevredenheid’ te heb-ben bij ‘deze roeping’:

“Kinderen kennis bij brengen, verder helpen in hun leven, ook op

sociaal/emotio-neel vlak, daar word ik gelukkig van. Hiervoor ben ik gemaakt” (PO-3-12).

Bij beide vormen van voldoening wordt er zelfs gesproken in termen van voorrecht / bevoorrecht zijn:

“Ik zie het als een voorrecht dat ik een baan in het onderwijs heb, omdat ik het ge-voel heb dat ik kan doen wat ik altijd al graag wilde: werken met kinderen met een

bepaalde vrijheid” (PO-3-22).

“Positieve gevoelens. Je bent bevoorrecht, als je mag doen wat je van binnen voelt

en leuk vindt” (PO-2-46).

Bovendien laat een aantal coderingen een opvallend patroon zien. Zo wordt bij roeping een aantal keren aangegeven dat het werken in het onderwijs wel iets mag kosten, maar dat het ook van belang is dat je daar wat voor terug ontvangt. Het moet namelijk geen eenrichtingsverkeer zijn van alleen maar geven. Volgens onderstaand citaat is er pas echt sprake van roeping wanneer geven en ontvangen in balans zijn:

“Bij roeping denk ik aan: Je geroepen voelen tot iets, op een natuurlijke wijze. Iets gaat bijna vanzelfsprekend, zonder veel moeite, maar juist met heel veel flow! Ge-voelens: Bij mij een gevoel van flow, energie, iets gaat bijna vanzelf ofwel levert net zoveel energie op als dat het kost! Ook voor het onderwijs moet je meer hebben/ zijn in mijn ogen als alleen iemand die graag lesgeeft. Voor het omgaan met kinderen (maar ook het zijn van directeur!) moet je een soort innerlijke drive hebben om mensen/ kinderen te helpen, te willen begeleiden. Dit levert energie op maar kost ook energie! Als de balans in evenwicht is, kun je in mijn ogen spreken van een

roeping. Het lijkt vanzelf te gaan” (PO-3-109; vgl. citaat PO-3-63).

Roeping kan leraren blijkbaar iets heel dieps opleveren. Zo zegt iemand dat roeping positief is, omdat het “bij mij energie oplevert” (PO-4-109). Bovendien geeft het “altijd voldoening als je doet waartoe je je geroepen voelt” (PO-4-108). Ook “maakt het je

werk daardoor veel rijker” (PO-4-104). Roeping draagt voor leraren ook bij aan zinge-ving, het is een positief begrip, “omdat het je leven richting geeft. Richting in iets waar je je wel bij voelt” (PO-4-92; vgl. PO-4-28, PO-4-43). Het is dan ook “eerder positief dan negatief, aangezien het aangeeft dat je niet zinloos ter wereld bent gekomen. Om de één of andere reden is het zinvol dat je op de wereld bent gekomen en dat kan je een goed gevoel geven” (PO-4-106; vgl. PO-4-57). Juist deze (emotionele) betrokkenheid maakt dat “je daar je geluk en je voldoening uit kunt halen” (PO-4-10). De ‘winst’ die onderwijs met roeping oplevert, is geen winst in de directe of financiële betekenis van het woord. De winst is meer existentieel van aard, omdat het onderwijzen bijdraagt aan de vervulling van diepe verlangens en zo een besef van zinvolheid verleent.