• No results found

4.3 (Over)leven en de dood

4.4 Derrida’s beslissing: Een andere kijk op onbepaaldheid

Derrida’s weergave van het fantasma en zijn nadruk op het leven als overleven (survivre) tonen dat de onbepaaldheid die toekomstige generaties zou kenschetsen niet slechts aan hen is voorbehouden, maar daarentegen ook toekomt aan mensen in het heden. Deze paragraaf borduurt voort op de notie van onbepaaldheid en brengt deze in verband met de wijze waarop deze een obstakel vormt in (morele en juridische) besluitvorming, zoals aan bod gekomen in hoofdstukken 2 en 3. Zowel uit het leidende principe van het utilitarisme, als uit Parfits ‘non-identity problem’ en uit de opstelling van de Staat in de Urgenda-zaak spreekt een sterk calculerende houding. In Kracht van wet (2013) brengt Derrida de mogelijkheid van de beslissing in verband met niet-weten, met onzekerheid: slechts de ervaring van de beslissing als onmogelijke mogelijkheid maakt haar tot beslissing. De ervaring van het niet-weten brengt Derrida in verband met de mogelijkheid van verantwoordelijkheid en rechtvaardigheid.

Zoals hoofdstuk 3 liet zien, gaat het utilitarisme uit van een calculerend model: een optelsom van nut en nadeel moet uitwijzen of een handeling al dan niet moreel wenselijk is. Door het niet-bestaan en daarmee onbepaaldheid van toekomstige generaties is het – ingevolge Parfits ‘non-identity problem’ – niet mogelijk om het nut of nadeel voor toekomstige generaties als variabele mee te nemen in de formule.

De Urgenda-zaak had (tot drie keer toe) tot gevolg dat de Staat werd verplicht meer mitigatiemaatregelen te treffen. De wijze waarop de Staat zich opstelde in de Urgenda-zaken geeft blijk van een calculerend begrip van besluitvorming. Na de eerste uitspraak ging de Staat in Hoger Beroep en stelde zich op het standpunt dat het uiteindelijke klimaatdoel ook ‘via een andere weg’ behaald kan

123 Deze karakterisering van het leven als overleven en de wijze waarop toekomstigheid in al het handelen en alle betekenis

worden, zonder het tussenliggende doel te behalen. Haar grief grondde de Staat in de overweging dat er ‘wetenschappelijk gezien veel onzekerheden zijn, zowel wat betreft de ernst van het klimaatprobleem als de mogelijke oplossingen’.124 Volgens de Staat had de rechter op basis van de beschikbare kennis niet tot het oordeel mogen komen dat een verplichting tot het treffen van mitigatiemaatregelen gepast was, omdat de kennis (over de effectiviteit van mitigatieregelen) niet volledig zeker was.125

Verondersteld in het utilitarisme en in de motivering van het Hoger Beroep van de Staat lijkt dat morele beslissingen en rechterlijke oordelen een calculerende basis hebben en van zekerheid doorspekt dienen te zijn. Hoofdstuk 1 besprak het ontbreken van absoluut zekere kennis over (de gevolgen van) klimaatverandering: Het IPCC kan zich in haar conclusies niet sterker uitdrukken dan in terminologie van hoge mate van waarschijnlijkheid. Indien ethische, politieke en rechterlijke besluitvorming slechts kan plaatsvinden bij de gratie van absolute zekerheid, werpt dit vele obstakels op in een doeltreffende aanpak van klimaatproblematiek.126

In een alledaagse opvatting van de beslissing wordt deze veelal voorgesteld als volgend uit een set redenen en argumenten. Een utilitarist berekent of handeling x wenselijker is dan y aan de hand van de hoeveelheid voordeel die de handelingen teweegbrengen: de beslissing valt samen met de uitkomst van de som. Ook in bredere zin is de figuur van de som of formule te signaleren in de wijze waarop de beslissing wordt voorgesteld. Wellicht wordt er niet letterlijk gerekend, maar de beslissing wordt wel beredeneerd. Redenen en argumenten moeten een beslissing staven. Zo bezien vormen ze de variabelen van de formule en worden ze geacht de beslissing van een fundament te voorzien.

Derrida, voor wie de idee van een fundament inherent problematisch is, neemt geen genoegen met dit calculerende begrip van de beslissing en brengt de mogelijkheid van een gefundeerde beslissing aan het wankelen. Een begrip van de beslissing waarbij de uitkomst noodzakelijkerwijs volgt uit redenen, waarbij sprake is van een onmiskenbaar causaal verband tussen overweging en uitkomst, waarbij de uitkomst programmeerbaar en daarmee voorspelbaar is, is volgens Derrida bij uitstek wat een beslissing niet is en kan onmogelijk rechtvaardig zijn.127 De uitkomst van een som suggereert noodzakelijk, onvrijheid en algemeenheid verschaft degene die de ‘beslissing’ neemt bovendien de mogelijkheid zich achter de formule te verschuilen. Een werkelijke beslissing, meent Derrida, vereist de ervaring van radicaal niet weten wat te doen. Immers, pas als het ontbreekt aan duidelijkheid of voorspelbaarheid over wat juist is om te doen, dan valt er iets te kiezen; dan moet er besloten worden. Derrida karakteriseert de beslissing, evenals het eerder besproken nu-moment, als onmogelijke mogelijkheid. Een beslissing, schrijft Derrida, ‘kan zichzelf geen oneindige informatie of een niet door omstandigheden begrensd weten verschaffen, geen regels of hypothetische imperatieven die haar

124 Gh. Urgenda 2018, rechtsoverweging 30.

125 Het verweer van de Staat strekt niet zover dat zij de Staat de ernst van het klimaatprobleem betwist; integendeel, de Staat

onderschrijft meermaals dat klimaatprobleem serieus en gevaarlijk is.

126 Een eis van zekerheid die ten grondslag moet liggen aan besluitvorming is overigens niet alleen problematisch in de

context van klimaatproblematiek; het lijkt onwaarschijnlijk dat aan deze eis in enig andere context wel kan worden voldaan.

zouden kunnen rechtvaardigen’.128 Een beslissing, om een beslissing te zijn, moet losbreken van de idee gefundeerd te zijn. Toth omschrijft de problematiek van de beslissing: ‘All decisions concern the future, yet they must be made in the absence of any certainty about that future.’129 Daarmee kenmerkt Derrida’s beslissing zich door een tegenstrijdigheid: De beslissing verenigt het niet kunnen beslissen omdat het aan zekerheid en duidelijkheid ontbreekt, en het wel moeten beslissen omdat de situatie daarom vraagt. Met deze moeilijkheid worden ook het utilitarisme (zie hoofdstuk 2) en het recht (zie hoofdstuk 3) geconfronteerd: hoe de belangen van toekomstige generaties mee te wegen zonder dat zij in staat zijn deze te verwoorden?

Derrida’s beslissing biedt handvatten voor een kritiek op de utilitaristen, die menen dat een kosten-batenanalyse volstaat in morele besluitvorming. Toekomstige generaties verzetten zich tegen de mal van duidelijkheid en zekerheid (zoals de vergelijking met het fantasma eerder liet zien, zie 4.3).130 Een berekenende houding weer zich daar geen raad mee. ‘Terwijl de moraalfilosofie (…) juist op zoek is naar vormen van houvast, geeft Derrida aan dat de beslissing een breuk met een dergelijk houvast markeert.’131

Door te breken met berekenbaarheid en voorspelbaarheid is Derrida wel bekritiseerd een vorm van ‘anything goes’ te propageren: toch verzet de ervaring van het niet-weten zich hiertegen. De ervaring van het niet-weten wat te doen, ontstaat veelal door een hoeveelheid informatie te raadplegen waardoor het duidelijk wordt dat een kwestie veel verschillende kanten heeft, complex is. Juist door je te verdiepen, blijkt dat de zaken niet eenduidig liggen – en dat een beslissing per definitie geen recht kan doen in die complexiteit.132 Met zijn interpretatie van de beslissing staat Derrida daarmee juist een bescheiden en geïnteresseerde houding voor en bepleit hij het tegenovergestelde van gemakzucht.

Derrida’s invulling aan de beslissing werkt ook door in de besluitvorming van de rechter. Derrida begrijpt de rechter niet als slechts een toetser aan de wet die concrete gevallen onder algemene regels schaart, maar ziet haar taak als ‘interpretatieve daad die opnieuw sticht’.133 De rechter die de kwestie die aan haar voorligt serieus noemt, zal inzien dat deze verschilt van de algemene regel en daar daarom niet zomaar onder valt te scharen.134 Een rechter moet daarom wikken en wegen:

Wil een beslissing rechtvaardig en verantwoordelijk zijn, dan moet ze in haar eigen moment, als dat er al is, tegelijkertijd gereguleerd èn zonder regel zijn, dan moet ze wetshandhavend zijn èn voldoende destructief of opschortend ten aanzien van de wet om haar bij ieder geval opnieuw te moeten uitvinden, opnieuw te rechtvaardigen.’135

128 Derrida 2013, p. 79. 129 Toth 2007, p. 247.

130 Dit geldt overigens als een algemene kritiek op het utilitarisme; toekomstige generaties vormen wellicht een in het oog

springend voorbeeld omdat zij op een voor de hand liggende manier onbepaaldheid representeren.

131 Sneller 2003, p. 82. 132 Derrida 2013, p. 74. 133 Derrida 2013, p. 73. 134 Derrida 2013, p. 64. 135 Derrida 2013, p. 74.

Het oordeel van de rechter moet vooral niet gemakkelijk zijn, dat is een teken van een calculerend proces en biedt de mogelijkheid zich te verschuilen.136

Niet alleen tekende de Staat bezwaar aan tegen het oordeel van de rechter onder verwijzing naar een gebrek een zekere kennis, ook kwam de Staat in verweer tegen de werkwijze van de rechter: in de ogen van de Staat ging de rechter haar boekje te buiten. Ze respecteerde de mate van beleidsvrijheid van de regering niet en daarmee zou de Trias Politica in het geding zijn. Ook in de literatuur was naar aanleiding van de Urgenda-zaak discussie ontstaan over de rol van de rechter: deze zou te activistisch zijn.137 Loth en van Gestel traceren in die discussie een dominante aanwezigheid van een begrip van de rechter als sec toetser van de wet - een naar hun idee gedateerd begrip dat de praktijk van de rechter tekort doet.138 De functie van de rechter gaat volgens hen verder: ‘Er is een lange traditie in Nederland met betrekking tot de verhouding van de rechter tot de politiek dat de eerste zich inlaat met maatschappelijke problemen, wanneer de laatste daarin niet slaagt en de oplossing van die problemen geen uitstel duldt.’139

Hoofdstuk 3 liet zien dat binnen het recht bestaan het leidende criterium is in de toekenning van substantiële rechten. Toekomstige generaties worden tegelijkertijd in verschillende gezaghebbende juridische documenten in abstracto erkend, maar een specificering van hen in wetgeving blijft uit. Daardoor is het alleen op indirecte wijze mogelijk om klimaatkwesties via het recht te adresseren: verschillende rechten die zijdelings raken aan klimaatproblematiek vormen daarbij communicerende vaten. Voor wie aanneemt dat een rechter enkel een functionaris is die zaken toetst aan de wet, maakt de afwezigheid van een wettelijke explicitering van toekomstige generaties en zelfstandige rechten die verband houden met het klimaat de mogelijkheid van het adresseren van klimaatkwesties voor het gerecht feitelijk onmogelijk. Indien de politiek – bij monde van de Staat - ook aangeeft zich te willen baseren op absolute zekerheid (zoals hierboven besproken), ontstaat er een impasse in de aanpak van door mensen veroorzaakte klimaatverandering.

In de Urgenda-zaak hebben de rechters de leemte opgevuld die ontstond door het uitblijven van politiek handelen. Aangespoord door Urgenda moest de rechter beslissen, ondanks het ontbreken van specifieke regelgeving met betrekking tot de nadelige gevolgen van klimaatverandering en toekomstige generaties. De wijze waarop toekomstige generaties gestalte krijgen binnen het recht (namelijk: in abstracte zin), zorgt ervoor dat de rechter die het belang van toekomstige generaties wel tracht mee te wegen in haar oordeel, blijk zal geven van een wijze van besluitvorming zoals Derrida het voorstelt. Waar anderen zorgen uiten over de mate van activisme van de rechter, verbazen Loth en van Gestel zich over de weinige aandacht in de discussie voor de motivering achter de uitspraak die ‘opmerkelijk

136 Derrida 2013, p. 63.

137 Zie bijvoorbeeld Bergkamp 2015. 138 Loth en van Gestel 2015, p. 2598. 139 Loth en van Gestel 2015, p. 2601.

gedetailleerd en uitgebreid is’.140 De gedetailleerdheid en uitgebreidheid van de Urgenda-uitspraken geven er blijk van dat het oordeel niet eenvoudig was, dat de rechters zich geconfronteerd zagen met een niet-weten-wat-te-doen. Het ‘stichtende’ van de uitspraak ligt besloten in het gegeven dat de uitspraak historisch en zonder precedent was. De Urgenda-zaak laat zien dat een beslissing, ondanks dat nooit deze volledig gefundeerd kan zijn, genomen moet worden indien de ernst en urgentie van een situatie daarom vragen.