• No results found

Nu is toekomst, toekomst is nu . Een Derridiaanse analyse van het probleem van toekomstigheid in de context van de klimaatkwestie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nu is toekomst, toekomst is nu . Een Derridiaanse analyse van het probleem van toekomstigheid in de context van de klimaatkwestie."

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nu is toekomst, toekomst is nu

Een Derridiaanse analyse van het probleem van toekomstigheid in de context

van de klimaatkwestie

Masterscriptie Filosofie

Eva van der Graaf (10244581)

Begeleid door: Dr. A. van Rooden

Tweede lezer: Prof. Dr. J. Früchtl

Februari 2020

(2)
(3)

De drie wonderlijkste woorden

Wanneer ik het woord Toekomst uitspreek, vertrekt de eerste lettergreep al naar het verleden. Wanneer ik het woord Stilte uitspreek,

vernietig ik haar.

Wanneer ik het woord Niets uitspreek,

schep ik iets dat in geen enkel niet-bestaan past. Wisława Szymborska, Einde en begin.1

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Inleiding // p. 7.

1. De wetenschap over klimaatverandering // p. 10.

1.1. Onderzoek naar klimaatverandering en de rol van het IPCC // p. 10. 1.2. Het IPCC over waarschijnlijkheid // p. 11.

1.3. Klimaatverandering: een vertraagd probleem // p. 13.

1.4. Nadelige effecten van een temperatuurstijging op aarde // p. 14 1.5. De aanpak: adaptatie of mitigatie? // p. 15.

2. Intergenerationele rechtvaardigheid // p. 17.

2.1. Intergenerationele rechtvaardigheid: Wiens belangen nemen we in overweging? // p. 17. 2.2. Toekomstige generaties en het utilitarisme // p. 19.

2.3. Utilitarisme: Wiens ‘greatest happiness’? // p. 20. 2.3.1. ‘Total Utilitarianism’ // p. 20.

2.3.2. ‘Average Utilitarianism’ // p, 21.

2.3.3. Een ‘Person-Affecting View’: de oplossing? // p. 22. 2.4. Parfits ‘non-identity problem’ // p. 23.

3. Toekomstige generaties en het recht // p. 26.

3.1. De vertegenwoordiging van toekomstige generaties in het recht // p. 26. 3.2. Klimaatverandering en mensenrechten // p. 28.

3.3. De zaak Urgenda // p. 31.

3.3.1. Rechtbank: Expliciet over toekomstige generaties; strijd met de zorgplicht // p. 32. 3.3.2. Gerechtshof: Gereserveerd over toekomstige generaties; inbreuk op recht // p. 33. 3.4. Tussenconclusie // p. 35.

4. Een herconceptualisering van toekomstigheid vanuit het denken van Derrida // p. 36. 4.1. Temporaliteit in het denken van Derrida // p. 36.

4.2. Présence en het heden // p. 38. 4.3. (Over)leven en de dood // p. 41.

4.4. Derrida’s beslissing: Een andere kijk op onbepaaldheid // p. 44. Concluderend: Een herwaardering van onbepaaldheid // p. 49. Literatuur // p. 52.

(6)

Earthrise, William Anders, NASA 1968.

(7)

Inleiding

24 december 1968. Een krappe capsule scheert langs het desolate maanoppervlak. Binnenin zijn drie astronauten druk met het bedienen van allerlei knoppen. Één van hen, William Anders, kijkt uit het raampje en ziet dan plots, net boven de horizon van de gepokte grijze vlakte, een klein helderblauw balletje opkomen: het is de aarde. ‘Look at that, that is pretty.’2 In de audio-opnames uit de capsule is merkbaar dat de astronauten niet bedacht waren op dit uitzicht. Er volgt een ietwat klungelige dialoog: waar is het filmrolletje gebleven? Is er überhaupt wel een kleurenfilm aanwezig in de capsule? Gelukkig vinden ze het rolletje en legt Anders het bijzondere uitzicht vast.3

De maanmissies van de Amerikanen combineerden de onuitputtelijke nieuwsgierigheid van de mens met zijn geldingsdrang: ze gaven gestalte aan de voortdurende krachtmeting tussen de Russen en de Amerikanen. De twee grootmachten wilden het ultieme statement maken door de eerste mens op de maan te zetten. Toch vertelt de Earthrise-foto een ander verhaal – een verhaal waarin de ware protagonist een ander blijkt te zijn dan van tevoren werd ingeschat. Ook op aarde ontroerde het beeld van de blauwe aarde, klein als een knikker, die scherp afsteekt tegen het pikzwarte duister. Velen voelden zich nederig bij het zien van de foto – een ervaring die in schril contrast stond met de spierballentaal waarmee de maanmissie op aarde was ingeleid.

Het zicht op de aarde bracht haar kwetsbaarheid aan het licht. Weer geland op aarde zei Anders over zijn maanmissie: ‘We came all this way to explore the moon, and the most important thing that we discovered is the earth.’4 Door afstand te nemen – veel afstand –, door de aarde te verlaten, ervaarden de astronauten (en daarna de vele mensen die de foto zagen) een gevoel van thuis. Die ervaring toont dat het innemen van een radicaal ander perspectief nodig is om jezelf te begrijpen. Het is niet de enige omdraaiing die besloten ligt in Earthrise. Het uitzicht dat de astronauten hadden op het moment dat de aarde boven de horizon verscheen, leek een bijkomstigheid van de werkelijke missie: prachtig, maar niet de reden waarom de spannende tocht was ondernomen. ‘Het staat niet in de planning dat we een foto moeten maken,’ had één van de astronauten nog grappend gezegd tijdens de zoektocht naar het fotorolletje.

Het effect dat de foto vervolgens had, was groots. De foto was een stimulans voor een groeiende milieubeweging om zich nog stelliger uit te spreken over de kwetsbaarheid van de aarde en de noodzaak haar te beschermen: voor de planeet moet goed gezorgd worden, want er is er maar eentje van. ‘There is no planet B’ is een veelvoorkomende leus in (ook de hedendaagse) klimaatprotesten. Het effect van de foto was vooraf niet voorzien. Earthrise laat daarmee zien dat wat hoofd- en bijzaak is niet besloten

2 De audio-opnames uit de capsule zijn te vinden op de Wikipedia-pagina van de foto Earthrise:

https://en.wikipedia.org/wiki/Earthrise [voor het laatst geraadpleegd op 29 januari 2020].

3 Eerder en in iets andere vorm schreef ik voor het tijdschrift Cimedart in editie 50#1 ook een reflectie op de foto Earthrise. 4 NASA 2020.

(8)

ligt in de dingen zelf, niet vooraf te bepalen is. Earthrise onderstreept het belang van om je heen kijken, voorbij de eigen beslommeringen die op het moment zo belangrijk lijken, en laat zien dat wat ver weg lijkt, veel dichterbij kan zijn.

In zekere zin is klimaatproblematiek aan de orde van de dag. Dagelijks berichten kranten en andere media over de ernstige gevolgen van door mensen veroorzaakte klimaatverandering: de Amazone brandt; methaangas dat daarin duizenden jaren lag vastgevroren ontsnapt door dooi uit de permafrost; bij Australische bosbranden komen miljoenen dieren om. De nieuwskoppen zijn verontrustend en hebben in de afgelopen jaren vele mensen – waaronder veel scholieren en jongeren – ertoe bewogen de straat op te gaan in een poging daadkrachtig beleid af te dwingen om hun toekomst veilig te stellen.

Ondanks dat gezaghebbende instanties als de Verenigde Naties de urgentie van het probleem onderschrijven - ‘Climate change is the defining issue of our time – and we are at a defining moment,’ sprak Secretaris-Generaal António Guterres van de Verenigde Naties in 20185 – schiet een effectieve aanpak van klimaatproblematiek in de ogen van velen tekort: besluitvorming over het nemen van maatregelen die klimaatverandering tegen moeten gaan komt traag op gang en geschiedt veelal schoorvoetend; effectieve maatregelen delven het onderspit in economische kosten-batenanalyses; klimaatscepsis is nog altijd aan de orde van de dag.

Deze scriptie vindt een verklaring voor het gebrek aan daadkracht in de aanpak van door mensen veroorzaakte klimaatverandering in de wijze waarop over toekomstigheid wordt nagedacht. Wellicht omdat directe confrontatie met negatieve effecten van klimaatverandering door veel mensen en op veel plekken nog niet gevoeld wordt, ervaren velen klimaatverandering als een ver-van-mijn-bedshow. Één van de fysische kenmerken van klimaatverandering is dat ondanks dat nadelige gevolgen reeds meet-, zicht-, en merkbaar zijn, de ‘lange adem’ van broeikasgassen en traagheid van het klimaatsysteem ervoor zorgen dat deze gevolgen grotendeels voor de toekomst zijn. Dat kenmerk van toekomstigheid veroorzaakt een spanning: het profijt van inspanningen die in het heden worden geleverd om nadelige effecten in de toekomst te beperken, zal pas in de toekomst – met name door toekomstige generaties, mensen die er nu nog niet zijn - worden genoten.

Toekomstigheid is geen neutraal begrip: het is niet vrij van veronderstellingen en van associaties. Deze scriptie onderzoekt wijzen waarop invulling wordt gegeven aan toekomstigheid binnen het ethisch-theoretische en het juridische domein, en ontwaart daarin een denken dat uitgaat van een star onderscheid tussen het heden en de toekomst. Dit denken past bij een lineaire tijdsopvatting waarin verleden, heden en toekomst strikt van elkaar gescheiden sferen vormen, en waarbij de toekomst wordt geassocieerd met onbepaaldheid en onzekerheid. Deze opvatting van toekomstigheid zorgt ervoor dat het heden leidend is bij besluitvorming en het gevolg hiervan is dat de kortetermijn zegeviert over de langetermijn. Deze scriptie beargumenteert dat het gebrek aan gevoel van urgentie dat naar voren komt

(9)

in discussies over de aanpak van klimaatproblematiek kan worden teruggevoerd op dit grove onderscheid tussen heden en toekomst.

De effecten van klimaatverandering worden naar verwachting des te desastreuzer naar mate langer wordt gewacht met ingrijpen. Tijdig ingrijpen vereist dat toekomstige problemen van klimaatverandering als urgent worden ervaren in het heden. Deze scriptie wendt zich daarom tot Jacques Derrida (1930-2004) die zich op een andere wijze op toekomstigheid heeft bezonnen. Een herconceptualisering van toekomstigheid biedt de mogelijkheid kritische kanttekeningen te plaatsen bij de ethisch-theoretische en juridische benaderingen die in deze scriptie aan bod komen.

Derrida liet zien dat ieder begrip is doortrokken van veronderstellingen en contradicties en had een scherp oog voor hetgeen wordt weggestopt in de marge: dat wat ogenschijnlijk vanzelfsprekend lijkt, is dat nooit. Deze scriptie vindt in het denken van Derrida aanknopingspunten om een star lineaire tijdsconceptie onderuit te halen. Onbepaaldheid en onzekerheid, eigenschappen van toekomstigheid die in veel discussies worden aangegrepen om het nemen van maatregelen op te schorten, waardeert Derrida op een radicaal andere wijze. Het denken van Derrida helpt een verhouding tot toekomstigheid gestalte te geven waarbij de aanwezigheid van mensen die nu nog niet bestaan wel degelijk wordt gevoeld in het heden.

Allereerst bespreekt deze scriptie de wetenschappelijke achtergrond van door mensen veroorzaakte klimaatverandering aan de hand van de inzichten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Vervolgens, in hoofdstukken 2 en 3, bespreekt deze scriptie verschillende benaderingen van toekomstigheid aan de hand van de idee van intergenerationele rechtvaardigheid, een tak van de ethiek waarin de morele verhoudingen tussen generaties centraal staan. Deze hoofdstukken analyseren de wijze waarop toekomstigheid een obstakel vormt in de erkenning van de belangen van toekomstige generaties. Hoofdstuk 2 richt zich op de complicaties die optreden in de erkenning van toekomstige generaties binnen het utilitarisme. Hoofdstuk 3 analyseert de wijze waarop het recht zich verhoudt tot (de belangen) van toekomstige generaties, onder meer door verschillende uitspraken in de Urgenda-zaak onder de loep te nemen.

Hoofdstuk 4 biedt, geleid door het denken van Derrida, een handreiking om anders na te denken over toekomstigheid: de afstand tussen het heden en de toekomst is wellicht kleiner dan wordt vermoed en het heden is wellicht net zo onbepaald als de toekomst. Het denken van Derrida spreekt een verantwoordelijkheidsgevoel aan door te tonen dat we meer gemeen hebben met toekomstige generaties dan dat we van hen verschillen.

(10)

1. De wetenschap over klimaatverandering

Deze scriptie onderzoekt hoe toekomstigheid vanuit Derrida gedacht kan worden op een wijze die haar urgent maakt in het heden. Het is daartoe allereerst van belang te verhelderen op wat voor wijze toekomstigheid relevant is in klimaatproblematiek. Dit eerste hoofdstuk bespreekt het International Panel on Climate Change (hierna: IPCC), het internationale samenwerkingsverband dat wetenschappelijke inzichten met betrekking tot klimaatproblematiek in kaart brengt. De conclusies van het IPCC benadrukken de vertraging die optreedt tussen het menselijk handelen dat het broeikaseffect versterkt, en het optreden van een temperatuurstijging op aarde (en de nadelige gevolgen daarvan). Het kenmerk van vertraging brengt met zich mee dat klimaatproblematiek mensenlevens ver overstijgt. De toekomstigheid die kenmerkend is voor klimaatproblematiek heeft gevolgen voor de wijze waarop het IPCC spreekt over waarschijnlijkheid en voor de strategieën in de aanpak van klimaatverandering. Een keuze kan gemaakt worden om het probleem nu bij de hoorns te vatten en zo klein mogelijk te houden; of gekozen kan worden om de problematiek af te wentelen op toekomstige generaties.

1.1 Onderzoek naar klimaatverandering en de rol van het IPCC

Het klimaat is een complex systeem waarbij veel variabelen (van nature) een rol spelen. Onderzoek naar (veranderingen in) het klimaat worden al lange tijd gedaan. De Franse wis- en natuurkundige Joseph Fourier (1768-1830) was één van de eersten die zich bezighielden met de wetenschap achter het - toen nog niet zo genoemde - broeikaseffect. In 1828 publiceerde hij zijn ‘Théorie analytique de la chaleur’ waarin hij poogde de temperatuur op aarde te verklaren. 6 Fourier ontdekte dat het zonlicht de atmosfeer makkelijker binnendringt dan dat de aarde het weer terugkaatst. Voortbordurend op deze inzichten wees Iers natuurkundige John Tyndall (1820-1893) in 1896 op het vermogen van gassen in de atmosfeer om de warmte van het zonlicht vast te houden: ‘Thus the atmosphere admits of the entrance of the solar heat; but checks its exit, and the result is a tendency to accumulate heat at the surface of the planet’.7 In ‘On the Influence of Carbonic Acid in the Air upon the Temperature of the Ground’ beschreef de Zweedse natuur- en scheikundige Svante Arrhenius (1859-1927) de specifieke correlatie tussen de concentratie koolstofdioxide (CO₂) in de dampkring en de temperatuur.8 Zou de atmosfeer geen kenmerken van een broeikas vertonen, dan zou er door lage temperaturen geen leven op aarde mogelijk zijn.

6 Black 2013. 7 Sir Jackson 2019. 8 Sample 2005.

(11)

In huidige discussies wordt klimaatverandering sterk in verband gebracht met menselijke activiteiten. Deze activiteiten versterken het broeikaseffect, met een stijging van de temperatuur als gevolg. Vanuit de overtuiging dat klimaatverandering een grote impact heeft op de internationale gemeenschap richtten de Verenigde Naties in 1988 het Intergovernmental Panel on Climate Change op.9 Het IPCC houdt zich bezig met de wetenschappelijke bevindingen aangaande klimaatverandering, omdat deze van belang zijn in het vormen van beleid. Het IPCC verricht zelf geen eigen wetenschappelijk onderzoek, maar tracht consensus te vinden in reeds gepubliceerd onderzoek om zo een adequaat beeld te vormen van de wetenschappelijke stand van zaken. De organisatie evalueert en bundelt het onderzoek over klimaatverandering dat wereldwijd wordt gedaan en biedt dit samengevat aan haar leden aan.10 Hun overheden kunnen deze documenten gebruiken voor de vorming van nationale (milieu)wetgeving en beleid. Bovendien vormen de documenten van het IPCC het beginpunt van internationale onderhandelingen met betrekking tot de aanpak van klimaatverandering: ze liggen ten grondslag aan besluiten die worden genomen tijdens de jaarlijkse VN-klimaatconferenties (de COP-besluiten). In 2015 bijvoorbeeld, werd in Parijs tijdens zo’n conferentie een akkoord bereikt waarin de leden zich verbonden aan een dusdanige emissiereductie zodat de temperatuurstijging beperkt zou blijven tot maximaal twee graden Celsius, waarbij zou worden gestreefd naar een stijging van maximaal anderhalve graad.11

Het belang van het IPCC werd onder meer erkend en onderstreept in 2007, toen het de Nobelprijs voor de Vrede werd toegekend ‘for their efforts to build up and disseminate greater knowledge about man-made climate change, and to lay the foundations for the measures that are needed to counteract such change.’12

1.2 Het IPCC over waarschijnlijkheid

Het verband tussen menselijke activiteiten en de stijging van temperatuur op aarde wordt onderschreven in de wetenschappelijke conclusies van het IPCC, maar tegelijkertijd valt er geen volledige zekerheid te verschaffen omtrent dat exacte mate waarin menselijk handelen ten grondslag ligt aan het optreden van bepaalde veranderingen in het klimaat. In de rapporten (‘Asessment reports’) die het IPCC heeft uitgebracht is een duidelijke lijn te ontwaren waarbij klimaatverandering in steeds sterkere

9 Het IPCC werd geïnitieerd vanuit The World Meteorological Organization (WMO) en het United Nations Environmental

Programme (UNEP). Het WMO is een organisatie die zich bezighoudt met het weer, klimaat en water vanuit de gedachte dat dergelijke fenomenen en elementen zich niet houden aan landsgrenzen en dus gebaat zijn bij internationale samenwerking. Zie https://public.wmo.int/en [voor het laatst geraadpleegd op 12 januari 2020]. Het UNEP coördineert de milieuactiviteiten van de VN. Zie https://www.unenvironment.org/ [voor het laatst geraadpleegd op 12 januari 2020].

10 Alle lidstaten van de VN en leden van het WMO zijn lid van het IPCC. Inmiddels zijn dat 195 landen, zie

https://www.ipcc.ch/about/ [voor het laatst geraadpleegd op 12 januari 2020].

11 Het betreft hier de temperatuurstijging ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. Het IPCC doelt met de tijdsaanduiding

‘pre-industrieel’ op de periode 1850-1900.

12 Nobel Media 2007. De prijs deelde het IPCC met Al Gore Jr., die werd geprezen om zijn bijdrage aan het debat over

(12)

bewoordingen wordt verklaard vanuit menselijke invloeden. De bevindingen in die rapporten worden uitgedrukt in mate van waarschijnlijkheid:

‘The degree of certainty in key findings in this assessment is based on the author teams’ evaluations of underlying scientific understanding and is expressed as a qualitative level of confidence (from very low to very high) and, when possible, probabilistically with a quantified likelihood (from exceptionally

unlikely to virtually certain).’13

In 1990, in haar eerste rapport, stelde het IPCC dat uitstoot van bepaalde gassen bij menselijke activiteiten het broeikaseffect kan versterken en daarmee kan leiden tot een stijging van de temperatuur.14 Over de waargenomen stijging van de temperatuur ten opzichte van het pre-industriële tijdperk schreef het IPCC dat ‘the observed increase could be largely due to natural variability; alternatively this variability and other human factors could have offset a still larger human-induced greenhouse warming.’15 Het IPCC achtte het op dat moment niet mogelijk precieze voorspellingen over een toekomstige temperatuurstijging te doen door onvoldoende kennis van de vele (ook natuurlijke) variabelen waaraan een mogelijke temperatuurstijging op aarde onderhevig is. Het IPCC betrachtte in haar eerste rapport een voorzichtige benadering in het relateren van menselijke activiteiten aan invloeden daarvan op het broeikaseffect.16

In 2007 was het IPCC een stuk zekerder van haar zaak en stelde het dat ‘most of the observed increase in global average temperatures since the mid-20th century is very likely [90 percent confidence] due to the observed increase in anthropogenic greenhouse gas concentrations.’17 Deze inschatting werd in haar vijfde rapport uit 2013 verder opgeschroefd: ‘It is extremely likely [95 percent confidence] more than half of the observed increase in global average surface temperature from 1951 to 2010 was caused by the anthropogenic increase in greenhouse gas concentrations and other anthropogenic forcings together.’18 Met het veranderen van de wijze waarop het IPCC over de waarschijnlijkheid van de invloed van de mens op het klimaat spreekt, is de verantwoordelijkheid die de mens draagt ten aanzien van het klimaat meer op de voorgrond gekomen. De opwarming van de aarde is niet een toevallig (bij)verschijnsel, maar een gevolg van menselijke activiteiten en daarmee van menselijke keuzes.

Ondanks dat het IPCC in de loop van de tijd met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid spreekt over de menselijke invloed op klimaatverandering, ontkomt zij er niet aan om een voorbehoud in te bouwen: een hoge mate van waarschijnlijkheid is het hoogst haalbare is in de wetenschap. Ondanks dat die mate van waarschijnlijkheid alleen maar is toegenomen, wordt het onontkoombare voorbehoud

13 AR5-SPM 2013, p. 4. 14 AR1-SPM 1990, p. 63. 15 AR1-SPM 1990, p. 13.

16 AR1-SPM 1990, p. 66. Het IPCC schijft op dezelfde pagina dat ‘humankind is capable of raising the global-average

annual-mean surface-air temperature, (…) although we are uncertain about the rate at which this will occur [mijn cursivering].’

17 AR4-SPM 2007, p. 5. 18 AR5-SPM 2013, p. 17.

(13)

door sceptici ingeroepen om de conclusies van het IPCC in twijfel te trekken en in sommige gevallen naast zich neer te leggen. De mogelijkheid om wetenschappelijke bevindingen te passeren houdt daarnaast verband met een kenmerkende eigenschap van klimaatverandering: menselijke activiteiten sorteren slechts op de lange termijn negatieve effecten. Dit maakt klimaatproblematiek grotendeels toekomstig, wat de ervaring van urgentie in het heden lijkt te hinderen.

1.3 Klimaatverandering: een vertraagd probleem

Reeds is gemeten dat de aarde met ongeveer één graad Celcius is opgewarmd ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. Zoals hierboven naar voren kwam, acht het IPCC het zeer waarschijnlijk dat deze temperatuurstijging haar oorsprong mede vindt in de uitstoot ten tijde van de industriële revolutie, de periode waarin de mens door industrialisering voor het eerst grootschalig broeikasgassen begon uit te stoten. De accumulatie van broeikasgassen in de atmosfeer en het fenomeen van thermische traagheid van het klimaatsysteem bieden een verklaring voor de lange duur van klimaatproblematiek.

Een eerste kenmerkend aspect van het broeikaseffect is dat CO₂-uitstoot cumulatief is: dat wil zeggen dat broeikasgassen niet verdwijnen op het moment dat de uitstoot ervan gestaakt wordt, maar blijven hangen in de atmosfeer. Een per directe staking van CO₂-uitstoot zou daardoor resulteren in een stabilisering van de CO₂-concentratie in de atmosfeer, niet in een daling – die zou pas veel later zichtbaar worden. Daarnaast is het fenomeen van thermische traagheid (of inertie) van invloed op de duur van klimaatproblematiek. Deze eigenschap verwijst naar de mate waarin materialen weerstand bieden aan veranderingen in temperatuur. Water bijvoorbeeld, kenmerkt zich door sterke thermische vertraging: het duurt lang voordat water opwarmt of afkoelt. Staal en ijzer zijn daarentegen voorbeelden van materialen die warmte snel opnemen en weer afgeven. Onder invloed van klimaatverandering warmen oceanen traag op en koelen zij langzaam af. Ook als men vandaag alle broeikasgassenuitstoot van menselijke activiteiten tot een halt roept, zorgen de accumulatie van broeikasgassen in de atmosfeer en de werking van thermische vertraging van de oceanen ervoor dat klimaatverandering optreedt. De stijging van temperatuur kan worden begrepen als een erfenis van broeikasgassenuitstoot uit het verleden. Davidson schrijft:

‘Because of the inertia of the climatic system, most of the impacts of our present acts will not be clearly felt for another 50 years or more, when the planet is occupied by future rather than present generations; if we are already experiencing climate change today, it is primarily due to the actions of our ancestors.’19

Het IPCC verwacht dat het opwarmingsproces van de aarde zich zal uitstrekken over de komende eeuwen en zelfs millennia.20 Het gegeven dat het moment van menselijke activiteiten en het moment

19 Davidson 2013, p. 107. 20 SR-SPM 2018, p. 5.

(14)

van de effecten daarvan op het klimaat ver uit elkaar liggen, maakt van het klimaatprobleem een probleem dat de duur van een mensenleven en generatie overstijgt.

1.4 Nadelige effecten van een temperatuurstijging

Een van de werkgroepen van het IPCC houdt zich volledig bezig met de risico’s van temperatuurstijging. In 2018 stelde deze werkgroep dat ecosystemen al veranderd zijn door de opwarming die heeft plaatsgevonden.21 De temperatuurstijging die het IPCC voorziet, zorgt voor het smelten van landijs en zal daardoor leiden tot een stijging van de zeespiegel tot na het jaar 2100.22 Ook tast de temperatuurstijging de biodiversiteit aan en voorspelt het IPCC het uitsterven van diersoorten.23 Veranderingen in het klimaat beïnvloeden het menselijke leven op aarde: ‘Climate-related risks to health, livelihoods, food security, water supply, human security, and economic growth are projected to increase with global warming of 1.5°C and increase further with 2°C.’24 Bijvoorbeeld door droogte en de onmogelijkheid van gewassen zich aan een veranderend klimaat aan te passen, zal de agrarische sector onder druk zal komen te staan.25

De toekomstige risico’s zijn voor een groot deel afhankelijk van de mate waarin de aarde verder zal opwarmen. Op basis van inschatting van de huidige en de voorgenomen inspanningen die wereldwijd (zullen) worden ondernomen om klimaatverandering terug te dringen, voorzag het IPCC in een tussentijds rapport uit 2018 een stijging van drie graden Celcius in het jaar 2100.26 In datzelfde rapport concludeerde het IPCC dat de risico’s verbonden aan temperatuurstijging aanzienlijk minder zijn als deze beperkt blijft tot anderhalve graad Celcius. Dit doel werd in het Parijsakkoord als streven werd genoemd; de deelnemers aan het Parijsakkoord verbonden zich aan een vermindering die moet resulteren in een maximale stijging van twee graden Celcius. Beide streefdoelen kunnen slechts behaald worden indien de huidige uitstoot aanzienlijk vermindert. Een derde werkgroep van het IPCC houdt zich daarom bezig met de aanpak van klimaatverandering.

21 Ibid.

22 ‘Increasing warming amplifies the exposure of small islands, low-lying coastal areas and deltas to the risks associated with

sea level rise for many human and ecological systems, including increased saltwater intrusion, flooding and damage to infrastructure (high confidence), SR-SPM 2018, p. 8.’

23 ‘Of 105,000 species studied,9 6% of insects, 8% of plants and 4% of vertebrates are projected to lose over half of their

climatically determined geographic range for global warming of 1.5°C, compared with 18% of insects, 16% of plants and 8% of vertebrates for global warming of 2°C (medium confidence), ibid.’

24 SR-SPM 2018, p. 9. 25 Ibid.

(15)

1.5 De aanpak: adaptatie of mitigatie?

In haar meest recente rapport stelt het IPCC dat ‘global warming is likely to reach 1.5°C between 2030 and 2052 if it continues to increase at the current rate (high confidence).’27 De besproken nadelige effecten van deze temperatuurstijging, zullen – indien de broeikasgassenuitstoot niet binnen afzienbare tijd beteugeld wordt – alleen maar toenemen (zie 1.4). De doelstelling uit het Parijsakkoord kan slechts gehaald worden wanneer de huidige uitstoot op korte termijn grof terugloopt. De effecten van emissiereducerende maatregelen zullen echter, gegeven de vertraging die het klimaatprobleem eigen is, pas in de toekomst meet- en zichtbaar worden (zie 1.3). Dit brengt met zich mee dat met name toekomstige generaties de meeste last aan klimaatverandering zullen ondervinden, en tegelijkertijd het meeste profijt hebben van maatregelen die broeikasgassenuitstoot verminderen. Het IPCC bespreekt twee verschillende strategieën die gekozen kunnen worden om de impact van klimaatverandering te verkleinen, en die beide van belang zijn in de aanpak van klimaatverandering.

De eerste strategie is adaptatie: hieronder vallen maatregelen die gericht zijn op aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering. Dat het klimaat zal veranderen (en reeds veranderd is) wordt daarbij als gegeven beschouwd. Maatregelen moeten worden genomen om met de nieuwe situatie om te gaan. Voorbeelden van adaptatiemaatregelen zijn dijkverhogingen of de ontwikkeling van droogtetolerante gewassen. De tweede strategie betreft mitigatie en heeft een andere grondslag. Mitigatiemaatregelen beogen klimaatverandering zo veel mogelijk te beperken. Klimaatverandering wordt in deze strategie dus niet (volledig) verondersteld. Mitigatiemaatregelen zijn bijvoorbeeld de overgang naar duurzame energiebronnen die minder of geen CO2 uitstoten, of het planten van bossen, die actief CO2 onttrekken uit de lucht.

Zowel mitigatie- als adaptatiemaatregelen zijn kostbaar. Mitigatiemaatregelen hebben daarbij een bijkomend nadeel, omdat ze zij veelal een verandering in levensstijl eisen van mensen die nu hun leven leiden. Mitigatiemaatregelen zoals het verhogen van brandstofbelastingen of het verlagen van de maximumsnelheid raken mensen in het heden. De effecten van mitigatiemaatregelen zullen bovendien pas in de toekomst meet- en merkbaar worden.

Hoewel deze strategieën communicerende vaten zijn en het IPCC ze als complementair beschouwt en hun beider belang in de aanpak van klimaatverandering benadrukt, kunnen deze twee strategieën met elkaar gecontrasteerd worden. Aan adaptatiemaatregelen ligt een afwachtende houding ten grondslag: methoden worden ontwikkeld die beantwoorden aan de nieuwe situatie. Men ondergaat de verandering en beschouwt deze als iets dat hem overkomt. Het uitgangspunt van mitigatiemaatregelen staat daarmee in schril contrast: de rol van de mens in klimaatverandering wordt in deze maatregelen sterk in overweging genomen. In de mitigatiestrategie komt de mens naar voren als niet overgeleverd aan, maar vormgever van de situatie.

(16)

De keuze in de aanpak van klimaatverandering raakt daarmee aan een morele kwestie: waarom zouden wij nu iets inleveren als we daar zelf geen voordeel van zullen ondervinden? Als de huidige generatie puur en alleen haar eigen belangen in overweging neemt, zou de keuze voor (slechts of vooral) adaptatiemaatregelen snel gemaakt zijn. Bezinnen of en op wat voor wijze de huidige generatie verantwoordelijkheden draagt - misschien zelfs in de vorm van verplichtingen - jegens toekomstige generaties, is het onderwerp van de komende hoofdstukken.

(17)

2. Intergenerationele rechtvaardigheid

Hoewel effecten van klimaatverandering reeds worden gemeten, toont wetenschappelijk onderzoek dat deze zich met name manifesteren en prangend worden in de toekomst.28 Degenen die zullen leven met de nadelige effecten van klimaatverandering bestaan voor het overgrote deel nog niet. Het is daarom van belang om klimaatverandering in verband te brengen met intergenerationele rechtvaardigheid, een tak van de ethiek die zich bezighoudt met vragen over de morele verhoudingen tussen verschillende generaties. Intergenerationele rechtvaardigheid gaat uit van de idee van rechtvaardigheid als continu proces; het is een project dat geen einde kent. De intergenerationele dimensie binnen klimaatproblematiek spitst zich toe op de vraag of en welke verantwoordelijkheden en plichten mensen in het heden dragen voor toekomstige generaties.

Dit hoofdstuk gaat nader in op intergenerationele rechtvaardigheid en bespreekt hoe toekomstige generaties naar voren komen binnen de utilitaristische benadering. Het utilitarisme is de belangrijkste vorm van het consequentialisme, de ethische stroming die de gevolgen bepalend laat zijn in de evaluatie van de morele wenselijkheid van een handeling. Hoewel de overtuiging dat het van belang is om (de belangen van) toekomstige generaties mee te wegen in het handelen in het heden wel degelijk naar voren komt, wordt ermee geworsteld toekomstige generaties een plaats te geven binnen de theorie. Deze worsteling springt het meest in het oog in het ‘non-identity problem’ dat Derek Parfit (1942-2017) formuleerde. Dit probleem suggereert dat het ‘benadelen’ of ‘schaden’ van toekomstige generaties niet mogelijk is omdat de zogenaamd ‘benadelende’ handeling tegelijkertijd een voorwaarde is voor het bestaan van die toekomstige generatie.

2.1 Intergenerationele rechtvaardigheid: Wiens belangen nemen we in overweging?

Er is altijd gediscussieerd over de vraag aan wie en wat morele status moet worden toegekend. De emancipatie van de vrouw, de afschaffing van slavernij, de erkenning van het kind als morele actor en meer recent de roep om (niet-menselijke) dieren moreel serieus te nemen, laten zien dat het domein van moreel handelen - de morele gemeenschap - zich door de geschiedenis heen sterk heeft uitgebreid. In de context van klimaatverandering is het van belang om na te denken over de vraag of en op wat voor wijze de belangen van toekomstige generaties een leidraad moeten vormen voor het handelen in het hier en nu. Deze vraag wijst op een temporele dimensie van ethiek en kan in verband gebracht worden met het

28 Zie hoofdstuk 1. De ernst van de effecten is niet met zekerheid vast te stellen, aangezien die afhankelijk is van de wijze

waarop de activiteiten die daarop van invloed zijn, zullen worden voortgezet of een halt worden toegeroepen. Er bestaat wetenschappelijke consensus over de invloed van menselijke activiteiten op klimaatverandering.

(18)

concept van intergenerationele rechtvaardigheid, waarin de morele verhouding van mensen in het heden tot (mensen en gebeurtenissen uit) het verleden en (mensen in) de toekomst centraal staat.

Deze thematiek komt onder meer naar voren in discussies omtrent genoegdoeningen voor wandaden uit het verleden. Hoe dient men zich in het heden te verhouden tot in het verleden begane zaken? Hoewel de actoren die verantwoordelijk waren voor wandaden reeds overleden zijn, zijn er die menen dat daar in het heden wel degelijk verantwoording voor kan en moet worden afgelegd. Een recent voorbeeld is het besluit van de Nederlandse Spoorwegen om vergoedingen uit te keren aan de (nabestaanden van) slachtoffers van Jodentransporten, die ten tijde van de Duitse bezetting onderdeel waren van de bedrijfsvoering van de NS.29 Het besluit had een lange opmaat: Holocaust-overlevende Salo Muller initieerde de genoegdoening bij het bestuur van de Spoorwegen, maar kreeg in eerste instantie negatief antwoord. Pas toen de kwestie een rechtszaak dreigde te worden besloten de NS om toch tot uitkering van genoegdoeningen over te gaan.30 Ook in het terugkerende debat over het maken van formele excuses voor het Nederlandse slavernijverleden wordt aanspraak gedaan op intergenerationele rechtvaardigheid. In 2001 sprak toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Van Boxtel van ‘diepe spijt, neigend naar berouw’ over het slavernijverleden en toenmalig vicepremier Asscher herhaalde dit in 2013. Van het maken van formele excuses van het Kabinet is het tot op heden niet gekomen.31 In 2018 riep burgemeester van Rotterdam Aboutaleb de Nederlandse staat op om alsnog excuses te maken ‘om definitief een punt te zetten achter deze donkere bladzij uit de geschiedenis.'32 In juni 2019 maakte de Amsterdamse gemeenteraad bekend formele excuses te maken, als eerste gemeente van het land.33 Tegenstanders van het maken van excuses of het uitkeren van genoegdoeningen stellen zich in dergelijke discussies op het standpunt dat verantwoordelijkheid voor wandaden uit het verladen niet zomaar afgewenteld kan worden op mensen die daar niet direct voor verantwoordelijk waren: de daden zijn niet door mensen in het heden begaan.

Voor deze scriptie is met name de toekomstige dimensie van intergenerationele rechtvaardigheid van belang: op wat voor wijze draagt men in het heden verantwoordelijkheid voor mensen die nog niet bestaan? Deze vraag is met name prangend bij handelingen die op de korte termijn voordelig zijn, maar op de lange termijn nadelig. Een voorbeeld van zo’n kwestie is de situatie van een oplopende staatsschuld: Op de korte termijn – in het heden - trekt men daar profijt van (het stelt in staat om investeringen te doen), maar op de langere termijn – in de toekomst - zadelt het mensen op met een probleem waar zij niet zelf voor hebben gekozen, noch van hebben kunnen profiteren. Een ander voorbeeld betreft de keuze voor kernenergie, recent weer onderwerp van discussie omdat het een ‘schone’ manier is van energieopwekking (zonder uitstoot van broeikasgassen). Een groot nadeel dat kleeft aan kernenergie is echter het radioactieve materiaal dat overblijft bij het opwekken van energie:

29 Van Walsum 2019. 30 Salm 2018.

31 Van der Kaaij 2013. 32 ANP 2018.

(19)

kernafval. Eeuwenlang blijft dit afval radioactief en is daarmee levensgevaarlijk. Ook het risico op ongevallen wordt door tegenstanders van kernenergie aangevoerd als argument. Hoewel de kans daarop klein is, zijn de gevolgen van een ongeval drastisch groot. Kunnen beslissingen die (potentieel) zoveel nadelig effect hebben in de verre toekomst überhaupt wel verantwoord worden?

De intergenerationele dimensie van klimaatproblematiek vindt haar bron in de vertraging die optreedt tussen activiteiten die (veel) broeikasgassen uitstoten en de nadelige effecten daarvan op het klimaat en het trage tempo van het klimaatsysteem (zie 1.3). Het is zinvol om klimaatproblematiek in verband te brengen met intergenerationele rechtvaardigheid wanneer het gaat om besluitvorming in de aanpak van klimaatverandering: er zijn twee strategieën besproken, waarbij de eerste, adaptatie, de nadruk legt op de belangen in het heden en de tweede, mitigatie, op toekomstige belangen (zie 1.5). De keuze die wordt gemaakt hangt mede af van de wijze waarop toekomstige generaties gewaardeerd worden. In de ethiek en politieke filosofie wordt daarover verschillend gedacht. Tegenstanders wijzen erop dat toekomstige generaties niet bestaan, en dat daardoor geen sprake is van hun belangen of rechten. Richard De George, een voorbeeld van een tegenstander, schreef: ‘Future generations by definition do not exist now. They cannot now, therefore, be the present bearer or subject of anything, including rights.’34 Voorstanders van het in overweging nemen van toekomstige generaties trachten daarentegen voorbij te gaan aan hun niet-bestaan: er komt een dag dat zij wel bestaan, en dan zullen zij wel degelijk belangen hebben. Die kunnen (en moeten) wij nu al dienen.35

2.2 Toekomstige generaties en het utilitarisme

De verhouding tussen zij die nu leven en toekomstige mensen wordt gekenmerkt door asymmetrie: met toekomstige generaties kan niet onderhandeld of samengewerkt worden, ook zijn toekomstige generaties niet in staat huidige mensen te helpen, noch vormen toekomstige generaties een bedreiging. Hoe mensen in het heden zich moreel gezien dienen te verhouden tot toekomstige generaties, is daardoor geen uitgemaakte zaak. Het hiernavolgende gaat nader in op de wijze waarop toekomstige generaties gestalte krijgen binnen het utilitarisme en onderzoekt de obstakels die binnen deze stroming een vruchtbare verhouding tot toekomstige generaties in het heden belemmeren.

De keuze voor het utilitarisme (en niet voor een andere ethische stroming) heeft drie redenen. Allereerst is de thematiek rondom toekomstige generaties binnen deze traditie een veelbesproken onderwerp. De tweede en derde reden houden verband met het criterium dat leidend is in het utilitarisme. Het utilitarisme is de bekendste verschijningsvorm van het consequentialisme, dat de morele wenselijkheid van handelingen evalueert in het licht van haar gevolgen. Uitgangspunt daarbij is het streven naar ‘the greatest happiness of the greatest number’. Indien een handeling meer geluk of welzijn brengt dan daarvoor het geval was, dan is de handeling moreel gezien juist. Met deze mathematische

34 Meyer 2015, para. 2.1. 35 Davidson 2013, p. 109.

(20)

benadering van moraliteit stelt het utilitarisme geen verdere eisen aan de actor; noch duidt deze op een strikte begrenzing van de morele gemeenschap.36 Met zijn categorisch imperatief maakte Immanuel Kant (1724-1804) het vermogen tot redelijkheid de mogelijkheidsvoorwaarde voor ethisch juist handelen en van lidmaatschap van de morele gemeenschap. John Rawls (1921-2002), voorvechter van de sociaal-contracttheorie, stelde eisen aan de sociale setting waarbinnen rechtvaardigheid mogelijk is. In tegenstelling tot deze theorieën rept het utilitarisme niet over het subject, vermogens of voorwaarden. Met haar onpersoonlijke focus op de consequenties lijkt het utilitarisme de morele gemeenschap niet scherp te begrenzen. Omdat toekomstige generaties op het eerste gezicht een bijzondere categorie vormen – ze bestaan immers nog niet – wekt het nieuwsgierigheid of het utilitarisme in staat is hen een plaats te bieden. De derde reden is ingegeven door de context van klimaatproblematiek: zoals in het voorgaande naar voren kwam is de problematiek van klimaatverandering gelegen in de wijze waarop activiteiten die gepaard gaan met broeikasgassenuitstoot pas op de lange termijn (negatief) effect sorteren. Het is daarom relevant deze problematiek te analyseren in het licht van een ethische stroming die de gevolgen van handelen leidend laat zijn in de evaluatie van morele wenselijkheid.

2.3 Utilitarisme: Wiens ‘greatest happiness’?

Het leidende principe van het utilitarisme is ‘the greatest happiness of the greatest number’.37 Wanneer een handeling meer geluk of welzijn brengt dan daarvoor het geval was, dan is deze moreel gezien juist. Het utilitarisme vertrekt daarbij vanuit de premisse dat de gevolgen van een handeling vooraf berekenbaar zijn. Dat maakt het mogelijk om een daadwerkelijke afweging te maken van de al dan niet wenselijkheid van het voltrekken van een bepaalde handeling. Ondanks het ‘rechttoe-rechtaan’ principe zijn er binnen het utilitarisme verschillende invullingen aan gegeven. Wat moet worden verstaan onder ‘the greatest happiness’? En wie tellen we mee in ‘the greatest number’? Hieronder worden het totale utilitarisme (‘Total Utilitarianism’) en het gemiddelde utilitarisme (‘Average Utilitarianism’) besproken. Ook komt het onderscheid tussen de onpersoonlijke benadering (‘Impersonal view’) en persoonlijke benadering (‘Person-Affecting View’) aan bod. De verschillen in deze interpretaties hebben gevolgen voor de erkenning van toekomstige generaties binnen het utilitarisme.

2.3.1 ‘Total Utilitarianism’

Henry Sidgwick (1838-1900) was voorstander van het ‘Total Utilitarianism’: daarin zou de universele potentie van het utilitarisme het beste tot uitdrukking komen. Deze positie pakt voordelig uit voor toekomstige generaties. ‘The greatest number’ interpreteerde Sidgwick in de breedst mogelijke zin. Hij

36 Howarth 2011 schrijft: ‘As a moral philosophy, utilitarianism provides no basis for attaching different weights to the

welfare of present or future generations. On the contrary, utility is viewed as equally valuable regardless of who experiences it in either space or time, Howarth 2011, p. 343’.

(21)

benadrukte in The Methods of Ethics (1874) dat het grootste aantal zich niet beperkt tot mensen, maar dat ‘all the beings capable of pleasure and pain’ daartoe behoren en in overweging moeten worden genomen.38 Bovendien schrijft Sidgwick dat ‘the interests of posterity must concern a Utilitarian as much as those of his contemporaries.’39 Binnen het ‘Total Utilitarianism’ is er geen twijfel over mogelijk: de belangen van toekomstige generaties moeten worden meegewogen in de optelsom die uitsluitsel geeft over de morele wenselijkheid van een handeling.

Toch zitten er wel haken en ogen aan Sidgwicks invulling van het utilitaristisch principe. Sidgwick begrijpt ‘the greatest happiness’ als het absolute totaal van het geluk of welzijn: hoe meer geluk, hoe beter – óók als dit ten koste gaat van het relatieve, gemiddelde welzijn. Deze interpretatie van het principe heeft consequenties in populatie-ethiek:

‘The point up to which, on Utilitarian principles, population ought to be encouraged to increase, is not that at which average happiness is the greatest possible (…) but that at which the product formed by multiplying the number of persons living into the amount of average happiness reaches its maximum.’40

Binnen het ‘Total Utilitariansim’ is een dichtbevolkte wereld vol ongelukkige mensen te verkiezen boven een dunbevolkte wereld vol gelukkige mensen zolang de utilitaristische rekensom leert dat het totale geluk in de dichtbevolkte wereld hoger ligt dan in de dunnerbevolkte wereld. Op het ‘total Utilitarianism’ zijn kritieken geformuleerd: sommigen lezen in iedere handeling die een positieve uitwerking heeft op het totale geluk namelijk een morele plicht. Derek Parfit (1942-2017) beschreef de ‘mere addition paradox’ en de ‘repugnant conclusion’ van het total utilitarianism.41 Wanneer het totale geluk het doel is, leidt dit tot de absurde conclusie dat men de plicht heeft om mensen op de wereld te zetten - puur en alleen zodat er meer geluk ontstaat. Een andere kritiek luidt dat er uit het ‘Total Utilitarianism’ geen motivatie spreekt om standaarden te verbeteren.

2.3.2 ‘Average Totalitarianism’

In een poging te ontsnappen aan de absurde conclusie van het ‘Total Utilitarianism’, pleitten andere utilitaristen daarom om ‘the greatest happiness’ niet te interpreteren als het totale geluk, maar om het gemiddelde geluk als uitgangspunt te nemen. De vraag die bepaalt of een handeling moreel wenselijk is, moet worden geherformuleerd: wordt het gemiddelde welzijn positief beïnvloed door het handelen? In het voorbeeld van de dicht- en dunbevolkte wereld zou de utilitaristische rekensom nu tot een ander antwoord leiden: de dunbevolkte wereld zou te verkiezen zijn boven de dichtbevolkte wereld, omdat daar het gemiddelde geluk hoger is.

38 Sidgwick 2017, p. 201. 39 Ibid.

40 Sidgwick 2017, p. 202. 41 Parfit 1984, hoofdstuk 17 en 19.

(22)

Toch ziet ook deze benadering zich geconfronteerd met problematiek vergelijkbaar met de ‘repugnant conclusion’ van het ‘Total Utilitarism’.42 Binnen een groep is er immers altijd iemand die het minst gelukkig is. Het gemiddelde geluk zou stijgen wanneer deze, de ongelukkigste, geen onderdeel meer uitmaakt van de groep. Ver doorgetrokken leidt dit ertoe dat het gemiddelde geluk zal toenemen wanneer de ongelukkigste van de groep wordt vermoord: het positieve effect op het gemiddelde welzijn maakt de handeling onder het gemiddelde utilitarisme wenselijk.43 Wanneer de ongelukkigste weg is, is er echter weer een nieuwe ongelukkigste. Het enige verschil tussen het totale en het gemiddelde utilitarisme is daarmee dat de eerste gepaard gaat met een plicht om mensen toe te voegen en de tweede met een plicht om mensen weg te nemen.

2.3.3 Een ‘Person-Affecting View’: de oplossing?

Volgens Jan Narveson (1936) vloeien de problemen van zowel het totale als het gemiddelde utilitarisme voort uit de onpersoonlijke interpretaties van het utilitaristisch principe. Beide varianten hebben geen oog voor de effecten van handelingen op individueel niveau. In plaats daarvan nemen zij een geheel als uitgangspunt: het totale utilitarisme kijkt naar het absolute totaal; het gemiddelde utilitarisme kijkt naar het gemiddelde van het totaal. Het totale en het gemiddelde utilitarisme hebben een ‘Impersonal view’, stelt Narveson in Utilitarianism and New Generations (1967). En deze ‘Impersonal view’ ligt volgens hem ten grondslag aan de absurde conclusies.44 Het totale en gemiddelde utilitarisme gaan voorbij aan iemands welzijn, verduidelijkt Narveson met een fictief voorbeeld:

‘Suppose that we live in a certain country, say Fervia, and we are told by our king that something is about to happen which will greatly increase the general happiness of the Fervians: namely that a certain city on Mars, populated by extremely happy Martians will shortly become a part of Fervia. Since these new Fervians will be very happy, the average happiness, hence the “general happiness” of the Fervians will be greatly increased. Balderdash. If you were a Fervian, would you be impressed by this reasoning? Obviously not.’45

Met zijn voorbeeld laat Narveson zien dat onpersoonlijke varianten van het utilitarisme dreigen te vervallen in een flauw rekenspelletje: met de komst van de Martians is niets veranderd in de toestand van de oorspronkelijke bewoners, en toch zou het geluk zijn toegenomen. Onpersoonlijke benaderingen van het utilitarisme slaan geen acht aan het punt dat volgens Narveson centraal moet staan binnen het utilitarisme: ‘Everyone should be as happy as possible.’46 In zijn alternatief gaat Narveson daarom uit van een ‘Person-Affecting View’, een benadering waarbij het niet gaat om het totale geluk, noch om het gemiddelde geluk, maar om de veranderingen in geluk die optreden bij een persoon ten gevolge van een

42 Hoofdstuk 19, Parfit 1984. 43 Parfit 1984, p. 420 44 Narveson 1967, p. 66. 45 Ibid. 46 Narveson 1967, p. 67.

(23)

handeling. Narveson neemt afscheid van de onpersoonlijkheid van het utilitaristisch principe en specificeert de vraag: Is iemand beter af door de handeling? Niet langer zal het logischerwijs volgen dat het wenselijk is om mensen op de wereld te zetten of mensen ervan te verwijderen; Narveson maakt de veranderingen in het welzijn van de persoon die wordt getroffen door de handeling leidend. Met een ‘Person-Affecting View’ beoogt Narveson te ontkomen aan de absurde conclusies die volgen uit de eerder besproken onpersoonlijke varianten van het utilitarisme.

Parfit wijst echter op een impasse wanneer men tracht om vanuit een ‘Person-Affecting View’ toekomstige generaties mee te wegen in het morele oordeel: dit noemde hij het ‘non-identity problem’, een probleem dat tot op de dag van vandaag tot veel discussie leidt.

2.4 Parfits ‘non-identity problem’

Narveson maakte de mate waarin een handeling iemands toestand verbetert of benadeelt leidend in de evaluatie van moreel handelen. Volgens Parfit is het echter onmogelijk om met dit criterium toekomstige generaties mee te wegen. In het hoofdstuk ‘On Doing the Best for our Children’ uit zijn boek Reasons and Persons (1984) wijst Parfit op een categorie van handelingen die wellicht op het eerste gezicht een persoon in minder goede toestand brengen, maar in werkelijkheid constitutief zijn voor zijn of haar bestaan. Anders geformuleerd: Omdat de handeling een voorwaarde vormt voor het bestaan van een toekomstige generatie, kan deze onmogelijk als bezwaarlijk worden bestempeld. De verhouding tussen mensen die nu leven en zij die in de toekomst leven wordt daarmee gekenmerkt door een impasse: Als alles wat we doen bepalend is voor wie er in de toekomst bestaan, dan maakt het ook niet meer uit wat we doen. Geen onderscheid valt dan meer te maken tussen het goede en het slechte doen voor toekomstige generaties.

Een bekend voorbeeld dat gebruikt wordt om het ‘non-identity problem’ te verduidelijken, gaat over een vrouw die zwanger wil worden.47 Ze lijdt op dit moment echter aan een ziekte waardoor de kans groot is dat ze een kind met een aandoening op de wereld zou zetten. Deze kans is een stuk kleiner wanneer ze over twee maanden, weer helemaal gezond, zwanger zou raken. De vrouw besluit toch om nu zwanger te raken en ze bevalt van een kind met een aandoening. Heeft de vrouw moreel onjuist gehandeld? En heeft de vrouw haar kind benadeeld? Geredeneerd vanuit de ‘person-affecting view’ (zoals Narveson voorstaat) zal het vermoeden rijzen dat de vrouw haar kind inderdaad heeft benadeeld. Waar Parfit echter op wijst, is het feit dat de handeling die benadelend is geweest voor het kind (zwanger raken tijdens ziekte) tegelijkertijd een voorwaarde is voor het bestaan van het kind. Er kan daardoor niet worden geconcludeerd dat het kind in een slechtere toestand is gebracht dan het daarvoor verkeerde: immers, het enige alternatief dat er was, was niet bestaan.48 Dat je bent geboren is een uitkomst van een samenloop van contingente omstandigheden. Het had niet veel gescheeld of je was er niet geweest.

47 Arrhenius, Ryberg e.a. 2017, par. 1 ‘Arriving at the repugnant conclusion’.

(24)

Handelingen die op het eerste gezicht schadelijk of nadelig lijken, zijn daarin net zomin van belang. Ze zijn medebepalend voor iemands bestaan. Wanneer de moeder uit het voorbeeld wel twee maanden had gewacht, had ze waarschijnlijk wel een gezond kind op de wereld had gezet - maar het was een ander kind geweest.

De gevolgen van Parfits ‘non-identity problem’ zijn ook zichtbaar op grotere schaal, bijvoorbeeld in politiek beleid.49 In het voorgaande zijn twee strategieën voor de aanpak van de klimaatcrisis besproken: adaptatie en mitigatie (zie 1.5). Waar de adaptatiestrategie de situatie van opwarming van de aarde als gegeven beschouwd en pleit voor aanpassing aan nieuwe omstandigheden, tracht de mitigatiestrategie invloed uit te oefenen door maatregelen te treffen die leiden tot een beperking van de opwarming van de aarde. Parfit laat zien dat de keuze voor een bepaald beleid leidt tot een unieke configuratie van de wereld. Een keuze voor beleid dat geënt is op de adaptatiestrategie, heeft een wereld tot gevolg die er anders uitziet dan de wereld die ontstaat door de keuze voor beleid dat bestaat uit mitigatiemaatregelen.50 Voorstelbaar is dat de twee varianten van beleid gepaard gaat met verschillende banen en projecten waardoor andere mensen met elkaar gaan samenwerken en vergaderen. Dit leidt ertoe dat andere mensen elkaar ontmoeten, relaties aangaan en kinderen krijgen.51 Parfit concludeert dat de generatie die voortkomt uit het eerste beleid een geheel andere zal zijn dan die voortkomt uit het tweede beleid. Van het schaden van toekomstige generaties door slechts adaptatiemaatregelen te nemen (of door géén milieubeleid te voeren) kan dan onmogelijk sprake zijn. Wordt in het heden immers wel ingegrepen en getracht klimaatverandering te verminderen, dan heeft dit het ontstaan van andere mensen tot gevolg: ‘(..) The descendants who will suffer terrible scarcity if we continue polluting are not the same people who would enjoy the unpolluted earth.’52 Parfit beoogt met het ‘non-identity problem’ te tonen dat ook een ‘Person-Affecting View’ geen soelaas biedt in de erkenning van toekomstige generaties.

In Parfits ‘non-identity problem’ weerklinkt een sterk deterministisch en calculerend wereldbeeld. In Parfits analyse worden toekomstige generaties slechts benaderd als uitkomsten van een som: toekomstige generaties worden gekenmerkt als een keten van noodzakelijkheid die tot een einde komt op het moment van conceptie. Met het ‘non-identity problem’ werpt Parfit een strikte grens op tussen bestaan en niet-bestaan, tussen heden en toekomst. Door alles te bestempelen als (mede)oorzaak van iemands bestaan, neutraliseert Parfit ieder handelen: Niet-bestaan staat in het ‘non-identity problem’ gelijk aan onschendbaarheid. Opmerking verdient dat Parfit kenbaar maakt dat het ‘non-identity problem’ duidt op een tekortkoming in de utilitaristische theorie53; Zelf is hij wel overtuigd van het

49 Parfit bespreekt de gevolgen van het ‘non-identity problem’ voor beleid, Parfit 1984, p. 371-377.

50 In veel gevallen zal mitigatiebeleid en adaptatiebeleid geen kwestie zijn van of/of. Wel voorstelbaar is, gezien de vele

debatten die over de aanpak van klimaatverandering worden gevoerd, dat er voorstanders zijn van beleid met minimale inspanningen voor het tegengaan van klimaatverandering en voorstanders van beleid dat zich daar maximaal voor inspant. Deze twee beleidsvormen, is Parfits punt, leiden tot verschillende werelden.

51 Parfit 1984, p. 372. 52 Woollard 2012, p. 678. 53 Parfit 1984, p. 451.

(25)

belang om de (belangen van) toekomstige mensen in overweging te nemen. Er zijn pogingen gedaan om een antwoord te formuleren, maar nog altijd vorm het ‘non-identity problem’ een bron van levendige discussie.

Ondanks dat het utilitarisme met een onpersoonlijke focus op de gevolgen van handelingen kansrijk zou kunnen zijn in het erkennen van toekomstige generaties binnen de theorie en daarmee relevant zou kunnen zijn in het opkomen voor (de belangen van) toekomstige generaties in klimaatkwesties, lijkt de calculerende houding die het utilitarisme kenmerkt ook voor toekomstige generaties ongelukkig uit te pakken: hun niet-bestaan staat verhindert een plaats binnen de theorie.

(26)

3. Toekomstige generaties en het recht

Eerder werd de toekomstige dimensie van (door mensen veroorzaakte) klimaatverandering benadrukt: met name toekomstige generaties – mensen die nu nog niet bestaan – zullen te maken krijgen met de negatieve gevolgen van klimaatverandering. Dit aspect van klimaatverandering roept vragen op met betrekking tot intergenerationele rechtvaardigheid: hoe kunnen toekomstige generaties erkend worden binnen het ethische domein? Hoewel velen van mening zijn dat hun belangen ertoe doen, leidt het daadwerkelijk opnemen van toekomstige generaties in de theorie tot problemen.

Het recht biedt aanknopingspunten die doen vermoeden dat het kader van het toegestane handelen in het heden wel degelijk mede wordt gevormd door de belangen van toekomstige generaties. De Urgenda-zaak, waarin de Nederlandse staat werd veroordeeld meer maatregelen te treffen om de doelstellingen uit het Parijsakkoord te waarborgen, is hiervan een treffend voorbeeld.54 De zaak was aangespannen door Urgenda, een stichting die opkomt voor de belangen van huidige en toekomstige generaties en ernaar streeft Nederland sneller duurzaam te maken.55 De aanklacht tegen de Staat werd onder andere gegrond in het recht op leven en het recht op familieleven (respectievelijk artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)). Ook in literatuur wordt gewezen op de mensenrechtelijke dimensie van klimaatverandering. Dit hoofdstuk laat zien hoe het recht enerzijds expliciet (de belangen van) toekomstige generaties erkent, en tegelijkertijd worstelt met de abstractie die hen eigen is. Ook in de literatuur is groeiende aandacht voor erkenning van toekomstige generaties zichtbaar, waarbij ook tekortkomingen van het huidige mensenrechtenframe en bezwaren tegen hun erkenning naar voren komen.

3.1 De vertegenwoordiging van toekomstige generaties in het recht

In verschillende verdragen en gezaghebbende juridische documenten die betrekking hebben op klimaatproblematiek worden toekomstige generaties expliciet genoemd. De definitie van duurzaamheid uit ‘Our common future’, een rapport uit 1987 dat werd gelanceerd door de World Commission on Environment and Development (WCED) en dat meer bekendheid geniet als het ‘Brundtland report’, is nog altijd de meest gehanteerde en luidt: ‘Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te

54 De Nederlandse Staat is de eerste die door een rechter op de vingers wordt getikt in verband met het tekortschieten in

klimaatbeleid. Zowel de Rechtbank als het Gerechtshof stelden Urgenda in het gelijk; de Staat ging na het hoger beroep in Cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad buigt zich over een rechtsvraag en onthoudt zich van een inhoudelijk oordeel over de zaak. De rechtsvraag in dezen had betrekking op de bevoegdheid van de rechter. De Hoge Raad hield de uitspraak van het Gerechtshof in stand. In tegenstelling tot wat de Staat betoogde, was er volgens de Hoge Raad geen sprake van een onjuiste interpretatie van recht.

55 Zie https://www.urgenda.nl/over-urgenda/missie-en-werkwijze/ [voor het laatst geraadpleegd op 25 januari 2020]. Zie ook:

(27)

voorzien in gevaar te brengen.’ Vijf jaar na de verschijning van het Brundtland report sloten de VN voor het eerst een klimaatverdrag met daarin bindende maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.56 De VN zijn ‘determined to protect the climate system for present and future generations’, besluit het voorwoord. Ook het VN Verdrag van Aarhus57 uit 1998 noemt toekomstige generaties in het kernpunt van het verdrag: ‘Het [verdrag] is bedoeld om bij te dragen aan de bescherming van het recht van elke persoon van huidige en toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn.’ Ook het Handvest van de grondrechten van de EU uit 2000 besluit de inleiding met de boodschap: ‘Het genot van deze rechten brengt verantwoordelijkheden en plichten mede jegens de medemens, de mensengemeenschap en de toekomstige generaties.’58

In deze voorbeelden symboliseren toekomstige generaties veelal de achterliggende motivatie of het grotere doel dat moet weerklinken in concrete bepalingen. Met het expliciet benoemen van toekomstige generaties wordt onderschreven dat ons handelen in het hier en nu ook gevolgen heeft in de toekomst. Van concrete rechten die toekomstige generaties toekomen, is in deze voorbeelden echter geen sprake. Het toekennen van rechten aan toekomstige generaties is controversieel en problematisch: de rechten kunnen immers niet ingeroepen worden door degenen die zij toekomen – dit maakt ze lastig afdwingbaar. 59

De Nederlandse wetgeving erkent slechts één situatie waarin aan een toekomstige persoon rechten wordt verleend. Artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (Bw), dat veelal in situaties van hoge medische nood wordt ingeroepen, bepaalt dat ‘het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.’ De toekomstigheid van de ongeborene is in dergelijke situaties minder abstract dan in bovenstaande voorbeelden; dit artikel vindt slechts toepassing in gevallen waarbij er concreet uitzicht is op de geboorte van een bepaald individu. Bovendien bevestigt Artikel 1:2 BW tegelijkertijd daadwerkelijk bestaan als criterium voor het genieten van rechten.

Toch worden er wel degelijk pogingen gewaagd om tegemoet te komen aan de rechteloosheid van toekomstige generaties. In Wales bestaat er sinds 2015 de ‘Well-being for Future Generations Act’ die zich ten doel stelt publieke organen ervan te vergewissen dat beleid doorwerkt in de toekomst en dat beslissingen effecten hebben op de lange termijn. Het roept een ‘Future Generations Commissioner’ in het leven die in politieke debatten de belangen van toekomstige generaties behartigt opdat deze niet afwezig en zonder stem blijven. Het initiatief werd met scepsis ontvangen: er werd gewezen op de onmogelijkheid om op te kunnen treden als vertegenwoordiger of Ombudsman van toekomstige

56 Resolution 46/169 of 19 december 1991 on protection of global climate for present and future generations of mankind. 57 De officiële titel van het verdrag is ‘Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot

de rechter inzake milieuaangelegenheden’.

58 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, (2000/C 364/01).

59 Fikkers 2015, par. ‘Rechten, belangen, behoeftes’, Johnston 2016, p. 37, Wijdekop schrijft: ‘Staten hebben de

verantwoordelijkheid om de ecologische rechten van toekomstige generaties te respecteren, maar deze verantwoordelijkheid leest vaker als een inspanningsverplichting dan als een afdwingbare verplichting waar burgers ten behoeve van toekomstige generaties een beroep op kunnen doen, Wijdekop 2014, par. 3.1.’

(28)

generaties.60 Ook de doeltreffendheid van de nog altijd brede doelstelling van de ‘Well-being for Future Generations Act’ wordt in twijfel getrokken.61

Als zodanig worden toekomstige generaties wel erkend in het recht, maar genieten zij geen rechten. In een meer filosofische interpretatie komen toekomstige generaties in het recht naar voren als een aanwezige afwezigheid of een afwezige aanwezigheid. Deze ambiguïteit staat er in het recht aan in de weg toekomstige generaties daadwerkelijke rechten toe te kennen. Anderzijds spreekt er de aangehaalde juridische documenten een grote urgentie om hun belangen wel degelijk mee te nemen. Sterker nog: toekomstige generaties vormen de drijfveer, het doel achter de verschillende juridische instrumenten. In literatuur wordt daarom gepleit om de belangen van toekomstige generaties via doelregulering, zoals in de eerstgenoemde voorbeelden, en zorgplichten een plaats te geven. 62 Deze instrumenten erkennen zowel de abstractie die toekomstige generaties eigen is, zonder ze hun werkelijkheid te ontzeggen. Het juridische domein dat zich sterk kenmerkt door open normen en zorgplichten is het domein van de mensenrechten. Steeds meer wordt gewezen op de mensenrechtelijke dimensie van klimaatverandering.63 Tegelijkertijd blijft ook hier de vraag spelen op wat voor wijze dit rechtsgebied moet omgaan met toekomstige generaties – hoe kunnen mensenrechten, die toekomen aan bestaande mensen, soelaas bieden aan nog niet bestaande mensen?

3.2 Klimaatverandering en mensenrechten

Er bestaat geen zelfstandig recht op natuur, een schone leefomgeving, behoud van klimaat (voor zover dat überhaupt mogelijk zou zijn) of een recht op toekomst.64 Toch wordt de aanpak van klimaatverandering steeds meer gegrond in de bescherming van mensenrechten. Klimaatverandering grijpt in op alle facetten van het menselijk leven en raakt in de eerste plaats de meest kwetsbare groepen op aarde.65 Ontegenzeggelijk komen mensenrechten daarmee in het gedrang. Tegelijkertijd komen mensenrechten (vooralsnog) toe aan mensen - bestaande mensen. Problematisch voor het toekennen van mensenrechten aan toekomstige generaties is dat alleen van bestaande mensen met zekerheid kan worden vastgesteld of en er een inbreuk op zijn of haar recht heeft plaatsgevonden - van nog niet bestaande mensen is zo’n vaststelling vatbaar voor grote onzekerheid.66

60 Lewis 2016, p. 221-225. 61 Martin 2019.

62 Fikkers 2015, par. ‘Rechten, belangen, behoeftes’ en par. ‘De zorgplicht: zegen of zorg?’

63 Lewis 2016, p. 209. Albers 2018, p. 116. Zie ook Council of Europe 2012, p. 31: ‘Even though no explicit right to a clean

and quiet environment is included in the Convention or its protocols, the case-law of the Court has shown a growing awareness of a link between the protection of the rights and freedoms of individuals and the environment.’

64 Council of Europe 2012, p. 7 en p. 31. 65 Düwell en Bos 2016, p. 233.

66 Lewis 2016, p. 213. Johnston 2016, p. 37. Wijdekop noemt enkele struikelblokken: ‘De ontvankelijkheid (is het belang van

toekomstige generaties waarvoor de eiser wil opkomen voldoende concreet?), de causaliteit (is er voldoende causaal verband tussen de betwiste handeling en de – toekomstige – schade aan het leefmilieu?) en het primaat van de politiek (behoort klimaatverandering en het beleid ten aanzien van heet leefmilieu niet exclusief tot het politieke domein?), Wijdekop 2014 par. 3.1.’

(29)

De problematiek om de intergenerationele dimensie van het klimaatprobleem effectief aan te pakken binnen het recht, relateert Albers aan kenmerken van het mensenrechtendomein: in de eerste plaats ligt de nadruk op het individu.67 Tegen de achtergrond van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog werden mensenrechten in het leven geroepen om te bemiddelen in de hiërarchische verhouding tussen staat en individu: ze zouden bescherming bieden aan de zwakkere partij (individu) beschermen tegen de macht van de staat.68 Het gevolg hiervan is - en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) onderstreept dit - dat mensenrechten in beginsel geen bescherming bieden aan gemeenschappen of het algemene goed:

‘In the Kyrtatos v. Greece case, the applicants brought a complaint under Article 8 alleging that urban development had led to the destruction of a swamp adjacent to their property, and that the area around their home had lost its scenic beauty. The Court emphasised that domestic legislation and certain other international instruments rather than the Convention are more appropriate to deal with the general protection of the environment. The purpose of the Convention is to protect individual human rights, such as the right to respect for the home, rather than the general aspirations or needs of the community taken as a whole. The Court highlighted in this case that neither Article 8 nor any of the other articles of the Convention are specifically designed to provide general protection of the environment as such.’69

Omdat mensenrechten erop gericht zijn bescherming te bieden aan het individu, zijn de verplichtingen die eruit voortvloeien daarnaast in beginsel negatief: de staat dient zich ervan te onthouden zich (zomaar) te mengen in de belangen die door de rechten worden beschermd. Hieruit vloeit een tweede kenmerk van het mensenrechtenregime voort dat een effectieve aanpak van de intergenerationele dimensie bemoeilijkt: Albers wijst op de reactieve houding van mensenrechten, terwijl klimaatkwesties nu juist gebaat zijn bij een preventieve houding.70

Grosso modo worden inbreuken op een recht achteraf, na de inbreuk, vastgesteld - wanneer de schade reeds is geleden. Zowel de schade, de dader, als het slachtoffer zijn dan strikt afgebakend en aanwijsbaar. In de context van klimaatproblematiek is er echter toekomstige schade aan de orde, die slechts uitgedrukt kan worden in termen van waarschijnlijkheid. Het vaststellen van een onbetwistbaar causaal verband tussen specifiek menselijk handelen en de nog in te treden nadelige effecten ervan is niet haalbaar. Dit aspect van toekomstigheid vormt een probleem voor het mensenrechtenregime, omdat de onmogelijkheid van een strikte identificatie van dader, slachtoffer en causaal verband een risico vormen voor de waarborg van rechtszekerheid. De wijze waarop het mensenrechtenregime de omstandigheden en belanghebbenden in een zaak duidelijk moeten kunnen identificeren, associëren Düwell en Bos met een ‘latent “present bias”’ van mensenrechten.71

67 Albers 2018, p. 120. 68 Düwell en Bos 2016, p. 231. 69 Council of Europe 2012, p. 46. 70 Albers 2018, p. 120. 71 Düwell en Bos 2016, p. 232.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

generaties? Schending van de belangen van hen die over drie honderd jaar geboren wor- den is slechts een onrechtmatige daad als hun belangen kunnen worden tot het algemeen belang

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Uw zorgorganisatie geeft heldere, eenduidige informatie over de onvrijwillige zorg die zij biedt zodat cliënten en hun vertegenwoordigers weten wat de

Aandeel ouderen neemt toe, verwachting voor Bergen in 2040: 45% inwoners is 65 jaar en ouder. Toenemende zorgvraag, zorg dicht bij

The Baccalaureus Artium Critical Thinking is awarded to a candidate that demonstrates that he/she has the clear, precise and purposeful mental capacity to solve complicated

In deze brieven werd niet direct naar technologie gevraagd, wat betekent dat onderzocht kan worden wat voor rol mensen, bewust of onbewust, aan technologie toeschrijven in hun

Deze brieven bevatten gebeurtenissen, doelen en middelen, maar er is nog geen sprake van een consistent verhaal omdat de schrijver nog lijkt te twijfelen over zijn eigen vermogen om

In Loois en Boeijen (2016) worden ook resultaten gepresenteerd voor het geval waarin de risicodeling met toekomstige generaties bepaald wordt door een andere verdeling van de