• No results found

D e z e l f d e n en C h r i s t e n - b i s s c h o p p e n .

J u l i a a n ,

nu op een' troon zittend.

Christen-priesters,

Wat komt gij binnen deze muren zoeken? Of is 't u wellicht onbekend dat hij, Die vierentwintig jaar op dezen troon

Als Christen-vorst den schepter zwaaien mocht, Door hooger macht ontzet is van zijn ambt? Zijn asche moog' in vrede kunnen rusten. -Misschien is 't u ook onbekend, dat thans Een ander vorst, geroepen door de goden Het afgedwaalde volk den weg zal wijzen, Die tot geluk en waarheid voert?

E e r s t e b i s s c h o p .

Wij weten,

Genadig keizer, dat een nieuwe hand

Met vasten greep den schepter heeft omklemd.

Op wreed bevel verbannen uit het rijk, Riep zij uit verre landen ons terug, Omdat rechtvaardigheid haar dierbaar was,

Meer dan een strijd, die broeder scheidt van broeder, En bitt'ren haat in Christenharten zaait.

J u l i a a n .

Al was hun dwaling grooter nog dan die Der kinderen van Aloüs, voor mij

Bestaat hun strijd, hun recht en onrecht niet. -Maar om te danken zijt ge niet alleen

Hierheen gekomen?

E e r s t e B i s s c h o p .

Edelmoedig vorst,

Wil ons de stoutheid niet ten kwade duiden, Die bij het danken ook te bidden waagt, Vertrouwende op uw goedertierenheid, En strikt rechtvaardig streven.

J u l i a a n .

Ik, rechtvaardig?

Vergeet ge, dat nog ongewroken is

't Onschuldig bloed van negen bloedverwanten -Door Christenmin vergoten, die met purper Getooid, den keizerstroon bezoedeld heeft -Indien de gruwb're macht der Furiën Die droeve taak mij niet ontnomen heeft?

Dan helpt geen biecht, geen priesterwoord, geen kruis, Geen hostie smoort haar stem, weerhoudt haar slagen;

Zij treffen juist en zij vergeven nooit. -Doch verder.

E e r s t e B i s s c h o p .

Menig Christen aan uw voeten Werd als een ketter uit de kerk gestooten,

Zijn leer als valsch gevloekt, zijn ambt ontnomen, Omdat de meerderheid nog anders dacht.

Als drie van vijf dezelfde dwaasheid denken, Staat dan hun meening als een waarheid vast?

T w e e d e B i s s c h o p .

Waarom heeft juist de minderheid gelijk?

E e r s t e B i s s c h o p .

De Heer was één, de Farizeën vele, Voltooi uw' arbeid, edelmoedig keizer, En geef ons 't recht terug, de leer des Heeren Naar ons geweten zuiver te verkonden.

J u l i a a n .

U, Christ'nen is de waarheid geopenbaard. Van waar dan zooveel strijd nog in 't gelooven, Als 't weten zoo gemak'lijk is?

E e r s t e B i s s c h o p .

Al schijnt

De zon voor elk, 't is voor den blinde nacht.

D e r d e B i s s c h o p .

Wordt niet beweerd, dat Christus heeft geleden? Alsof een God kon lijden!

T w e e d e B i s s c h o p .

Christus, God?

Een God werd niet geschapen.

E e r s t e B i s s c h o p .

Was hij mensch,

Die van zijn graf den steen gewenteld heeft, Die tot Zijn' Vader is omhoog gevaren? Pas op, verblinding gaat in laster over!

Z e s d e B i s s c h o p .

In 't mensch'lijk lichaam daalde Godes geest, De nooit geschapen Zoon des eeuw'gen Vaders.

T w e e d e B i s s c h o p .

Belachlijk is uw machtelooze God,

Die lijden moest om 't menschdom te bevrijden, De zoon, die wel een' vader had, doch nooit Geschapen werd.

D e r d e B i s s c h o p .

Zijn lijden was slechts schijn.

V i e r d e B i s s c h o p .

Een mensch was Christus uit een' mensch geboren, Zijn ziel alléén vloog tot den Vader op.

V i j f d e B i s s c h o p .

Wat twist gij dwazen, die niets weten kunt, De zaligheid behoort d'onnoozelen, Hun werd het eeuwig koninkrijk beloofd.

E e r s t e B i s s c h o p .

Weg met die leer voor luiaards en voor ezels, Er staat nog meer, dat lezenswaardig is, Er staat ook: Bid, u zal gegeven worden, Er staat ook: Zoek, en gij zult vinden.

V i j f d e B i s s c h o p .

(De volgende vijftien regels steeds heftiger.) Zoek,

Maar zoek geen' ijdlen waan, als 't heidendom; Geloof, o! zondig mensch, die niets kunt weten, Wee! u, gij, schriftgeleerden, Farizeën,

Uw werk is veinzerij, uw taal is leugen!

T w e e d e B i s s c h o p .

Gij zijt degeen, die valsch'lijk profeteert, Voor wiens verleiding velen zullen zwichten. Toch zal de wijsheid gerechtvaardigd worden.

V i j f d e B i s s c h o p .

Ach! waart gij blind, gij zoudt geen zonde hebben, Doch nu ge zegt: ‘wij zien’ zoo blijft uw zonde.

E e r s t e B i s s c h o p .

Gebruik geen woorden, die gij niet verstaat, Gijlieden zijt niet van des Heeren kudde.

V i j f d e B i s s c h o p .

Wij zijn niet rijk als and're Christenherders. Eer gaat een kemel heen door 't oog der naald, Voordat in 't koninkrijk der hemelen

Een rijke binnen gaat.

J u l i a a n .

Nu zwijgt en luistert.

Gelijk de Franken zwegen toen ik sprak. -Homerus zeide: ‘Wie zich vijand noemt Der eeuw'ge machten, scheppers van 't heelal, Ik kan hem nimmer als mijn' vriend beschouwen’, Maar 'k wil u dulden als de hovenier,

Die schuwe hagedissen niet vertrapt; Zij baten niet, maar schaden evenmin. Geen voorrecht stell' u boven and're burgers. De Christenpriester strijd' in 't leger meê, En diene 't vaderland als ieder ander. Zijn hand beroofde van hun kostb'ren tooi; In dollen overmoed de rijke tempels, Vernietigde in barbaarsche razernij

De godgelijke beelden voor wier schoonheid De Gallileër ongevoelig bleek,

En wierp de muren om uit dorst naar wraak. De booswicht zij gestraft, de dwaze niet. Herstellen zal hij wat vernietigd werd, En wedergeven wat gestolen is.

Doch wat uw leer betreft, ik wil u helpen, Uw' God behoorlijk hulde te bewijzen. In Hem alleen is waarheid, zegt g'eenstemmig, Stel met dien schat u voortaan dus tevreden, En laat aan ons, Homerus, Aeschylus, Hesiodus en and're leugenaars! Op uwe scholen past de fraaie taal Van Lucas en Mattheus bij 't geloof,

Dat aan een kruis zijn' God, den timmerman, Een' slaaf gelijk naast moordenaars laat sterven. Één voorrecht zij van hart' u toegestaan, Verdoemt en haat elkaar zooveel gij wilt; Doch zijt gewaarschuwd, hindert and'ren niet, Die minder eerbied voor uw visschers toonen. Gaat nu, ik heb gezegd.

(Bisschoppen af.) Dat zoet vergif

Bereidde hun een doodelijke kwaal.

De kracht, die weerstand bood aan felle slagen, De moed, die hijgde naar de mart'laarskroon, Verwrongen macht van afgedwaalde zielen, Een wanklank in der sferen harmonie, Zij sterven weg, want strijd was hun bestaan, Gestolen kennis was hun eenig voedsel.

O r i b a z i u s .

O! aldoordringend licht, O! wijsheid, die Minerva steunt, Apollo heeft gewapend! Waar and'ren jaren lang geweldig woedden, Heeft uw lancet met vaste hand gevoerd Een' ader, die naar 't hart geleidt, getroffen. Gij hebt aan 't monster zoete rust bereidt, Een' slaap, welke eeuwig duren kan.

S a l l u s t i u s .

Ik vrees

Dien slaap, indien geen breede wond mij wijst, Waar 't leven is ontvloden.

J u l i a a n .

Wreede krijgsman,

Het zwaard vernielt, mijn werk is op te bouwen, Ik werp de zwakke, rieten hut niet om,

Maar sticht daarnaast mijn marmer, hecht paleis, Waar plaats genoeg voor allen wezen zal, Die voor der goden majesteit zich buigen, En smachtend naar Apollo's eeuw'gen glans, Naar vrijheid uit des levens banden streven, Dan moge 't rieten dak van zelf vergaan, Dat slecht voor wind en regen kon beschutten, Terwijl 't den weg voor 't reine licht der waarheid, Hardnekkig bleef versperren.