• No results found

Den Haag 3 september 1944 - Rijswijk 28 mei 2010

Hij was een trouwe vriend op wie je altijd kon rekenen. Toen Herman in 1969 in Praag langsging bij Hans en Olga Krijt, belden er twee keurige heren van de Veiligheidsdienst aan en namen Hans mee. Het ging hun om een interview van een Nederlandse journalist met een dissidente schrijver, door Hans bijgewoond. Na een lang verhoor zetten ze hem 's nachts op straat en moest hij lopend naar huis. Daar zat toen nog altijd Herman, die Olga in haar ongerustheid niet alleen had gelaten.

Na zijn overlijden hoorde men weer het grapje over Herman Verhaar als Nederlands grootste niet-schrijvende criticus. Het komt van Maarten 't Hart, die vond dat hij te weinig schreef. Het is waar dat het Herman moeite kostte om een werkstuk af te ronden en uit handen te geven; volgens velen leed hij aan perfectionisme. Het is ook waar dat hij zichzelf onder druk zette door onverantwoorde toezeggingen die hij niet nakwam, soms in de vorm van een onderschrift als: ‘wordt vervolgd’. Maar nu zijn werk is afgesloten, blijkt hij uiteindelijk toch veel voor elkaar te hebben gekregen. Het mag - alweer - waar zijn dat hij minder heeft gepubliceerd dan 't Hart, maar veel meer dan menig ander.

Het gezegde van de grootste niet-schrijvende criticus drukt ook bewondering uit. Behalve op een sterke formulering kan men bij Herman

Verhaar rekenen op een heldere gedachtegang en argumentatie. Zijn stukken zijn goed gecomponeerd, met een prikkelende terugwijzing als karakteristieke afsluiting; ze zijn puntig en geestig, soms fel, maar dan zonder stemverheffing. De formulering lijkt als vanzelf te gaan; op mooischrijverij is hij niet te betrappen. Zijn gevoel voor ritme geeft een zekere lichtvoetigheid - hij was een goed danser.

Zwaarwichtigheid en vertoon van geleerdheid zijn hem vreemd. Hij is een ernstig schrijver met een grote kennis van zaken, en vooral met een grote liefde voor de literatuur. Die liefde had ook een keerzijde en dat was Hermans strengheid jegens wie in de literaire wereld maar wat aanrommelt. Met een vergoelijking als ‘het was maar voor de krant’ hoefde je bij hem niet aan te komen. Makkelijk in elkaar geknutselde boekjes, oppervlakkige en ongedocumenteerde stukjes, ten onrechte aan de man gebracht als ‘essays’, dat alles ergerde hem, zeker als onder de onkritische bundelaars schrijvers waren die hij bewonderde.

Herman Verhaar groeide op in Den Haag. Eerst aan de rand van het stadscentrum, later in Scheveningen. Het gezin telde drie kinderen, een meisje en twee jongens. Zijn ouders waren katholiek. Herman bracht het tot misdienaar, verloor het geloof, maar hield er een grondige kennis van het katholicisme aan over. De rancune van de afvallige was hem vreemd; eerder betrachtte hij een zekere mildheid tegenover katholieken en hun eigenaardigheden. Zijn vader was grossier in tijdschriften zodat Herman al vroeg te maken kreeg met de wereld van kiosken en kleine boekwinkels. Toen hij het veel later tijdens een verblijf in de bergen niet zo naar de zin had, voelde hij zich: ‘per slot een Haagse jongen, van stad, duinen, strand en zee, verknocht aan de geur van de Scheveningse visafslag’.

Op het Haags Montessori-lyceum zal hij zijn liefde voor de literatuur hebben ontwikkeld. In elk geval maakte hij er in de Duitse les kennis met Kafka, die voor hem op de eerste plaats stond. Hoewel hij zijn eindexamen deed met vertraging, koesterde hij sympathie voor de school; hij deed er vrienden voor het leven op. Uit 1964 stamt het oudste artikel dat ik van hem ken. Het staat in een gestencild blaadje Vismail, behandelt Hochhuths Stellvertreter en combineert dus het katholicisme met twee andere onderwerpen die altijd zijn belangstelling hebben gehouden:

antisemitisme en literatuur.

In 1965 begon hij zijn universitaire studie Nederlands. Hij koos bewust voor Leiden, omdat daar toen net H.A. Gomperts benoemd was.

Hij ging op kamers wonen, verhuisde bij herhaling, en keerde ook meer dan eens voor langere tijd terug naar zijn ouderlijk huis. Herman ging niet in een

gezelligheidsvereniging maar was wel actief in het wereldje van de studenten Nederlands. Daar bekleedde hij twee voorzitterschappen. Hij werd ook lid van ‘Literis’, het illustere dispuut voor studenten van alle studierichtingen uit de Faculteit der Letteren.

In 1967-'68 was hij redacteur van het mb, het blad van de sectie Nederlands. Er staat een verslag in van een lezing van hem over Kafka, gehouden op 24 mei 1967. In 1970-'71 gaven de Leidse neerlandici korte tijd een tweede blad uit: de

Instituutsbladen. Daarvan was Herman Verhaar de gangmaker en de belangrijkste medewerker. Zijn uitvoerige kritische rapportage over een Filologencongres in Groningen verbindt hij met het verslag van een uitstapje naar het Delfzijl van zijn favoriete literaire commissaris Maigret.

In deze jaren werkte Herman een tijdje bij deVARA. Zelf omschreef hij zijn functie als ‘correspondent’. Hij beantwoordde stapels (meest boze) brieven, waarbij het erom ging, met één antwoordbrief zoveel mogelijk klagers tevreden te stellen. Toen de

VARAeen aflevering van de populaire serie ‘Ironside’ schrapte omdat men op de vaste ‘Ironside’-tijd een voetbalwedstrijd kon uitzenden, kregen honderden

teleurgestelde liefhebbers dankzij Herman van deVARAeen keurige uitleg over het belang van die wedstrijd.

Herman Verhaar heeft in Leiden geen examen gedaan, hoewel hijzelf, Gomperts en anderen veel moeite hebben gedaan om hem daartoe te krijgen. Wel liep hij colleges, deed enkele tentamens en haalde hoge cijfers. Hij werd assistent van Gomperts en werkte mee aan de uitgave van de brieven van E. du Perron, nadat hij eerder het personenregister van de Briefwisseling Ter Braak-Du Perron had gemaakt. Zijn Leidse tijd sloot hij af toen hij trouwde met Judith Dresden, in december 1974. Zij is fluitiste en was onder meer verbonden aan de Leidse muziekschool. Herman keerde net niet terug naar Den Haag - ze verhuisden naar Rijswijk en kregen twee zonen. Van zijn rol als ‘man en vader’ koesterde hij een brede opvatting. Op school dook hij tussen de leesmoeders op als dito vader. In de ontwikkeling van zijn kinderen had hij opvallend veel plezier, ook al kozen zij een andere richting dan hun ouders. Zonder zijn stad te idealiseren neigde Herman tot de verdediging van Den Haag. Uitgesproken bewonderaar en groot kenner was hij van Couperus, maar ook de Haagse literatuurgeschiedenis in den brede kende hij

goed. Hij schreef er bij herhaling over en diende Den Haag als bestuurslid van de Jan Campert-stichting. Herman was gids op zijn eigen precies uitgedokterde

wandelroutes. Het literaire toerisme had zijn aandacht, net als andere bijzaken zoals schrijverspostzegels, -graven en -monumenten. Hij had oog voor de daarmee verbonden maatschappelijke waardering voor de literatuur, die hij overigens in Nederland vrijwel altijd miste.

In 1971-'72 schreef hij recensies voorNRCHandelsblad, in 1974-'76 voor De Nieuwe Linie. Vrienden die waren gaan twijfelen aan zijn vermogen om een groot werk af te ronden, verraste hij met zijn boek over Kafka: Franz Kafka of schrijven uit onmacht (1975). Met Em. Kummer en de uitgever Martin Ros begon hij in 1976 de serie ‘Synthese, stromingen en aspecten’, aanvankelijk een reeks met analyses van afzonderlijke literaire werken, later meer gevarieerd. Een van de eerste boekjes was Over ‘De avonden’ van Gerard Kornelis van het Reve van Kummer en Verhaar. Herman bleef bij ‘Synthese’ tot diep in de jaren tachtig. Van 1976 tot '78 en van 1981 tot '87 was hij redacteur van Tirade, het literaire tijdschrift van G.A. van Oorschot, eerst met Jaap Goedegebuure als mederedacteur, later met H.F. Cohen en Gemma Nefkens. In de tussenjaren 1979-'81 schreef hij boekbesprekingen voor Vrij Nederland, maar vooral voor de Mare, het weekblad van de Leidse universiteit. Samen met Goedegebuure reed hij hier een koppelkoers met wekelijkse aflossing. Hij hield literaire lezingen en trad op als jurylid, onder meer bij de P.C. Hooftprijs.

In 1991 trof hem de ramp die zijn verdere leven tekende: bij hem werd slokdarm-en strottslokdarm-enhoofdkanker vastgesteld. Door de noodzakelijke operatie verloor hij grotendeels zijn spraakvermogen. Na een half jaar vond hij: ‘Het leven zonder stem is ingewikkelder, maar niet onleefbaar’. Ook zonder literaire wandelingen, lezingen, besturen en jury's bleef hij ondanks zijn handicap en tussentijdse behandelingen inderdaad vitaal, maar dit verslechterde toen in 2007 opnieuw ingrijpende behandelingen nodig waren. De laatste jaren zijn zwaar geweest (‘mijn leven is afzien’).

Hij schreef sinds 1994 voor het Kafka-katern, het blad van de Nederlandse Kafka-kring, onder meer zijn column: ‘Kübelreiter’, kolenkitruiter, naar het gelijknamige verhaal. Die naam kwam van de redactie, zonder toelichting, maar Herman hoopte dat men er iemand mee op het oog had ‘met een gedegen ondergrond die toch lichtvoetig kan worden’. Het bemoedigde hem dat hij vanaf 1996 weer kon meewerken aan de boekenbijlage van Vrij Nederland, onder meer aan de wekelijkse rubriek ‘Uit de tijdschriften’. Na een paar jaar nam hij die

briek vrijwel geheel voor zijn rekening (1998-2001).

Aan de universiteit waren Herman Verhaar en Hans Gomperts goede vrienden geworden. Toen Gomperts zijn verspreide essays en kritieken verzamelde en, verhuisd naar Zuid-Frankrijk, aan een grote studie begon van het antisemitisme zoals hij het aantrof bij zoveel grote schrijvers, ging Herman hem helpen. Hij zocht van alles op, typte alles uit, leverde commentaar, corrigeerde en las dus ook wat Gomperts behandelde. Het materiaal waarover Herman beschikte toen Gomperts stierf, omvat veel meer dan wat in 2000 en 2003 is gepubliceerd.

Wie terugkijkt op Hermans werk ziet dat hij bescheiden taken en activiteiten op de achtergrond makkelijker volhield dan werk waarmee je aanzien krijgt. Voor een sympathiek maar onaanzienlijk universiteitskrantje schreef hij een hele serie kritieken van niveau, maar voor deNRChaalde hij die frequentie niet. Voor Tirade deed de redacteur Verhaar veel voortreffelijk werk, maar moest de auteur Verhaar het soms laten afweten. Met zijn boek over Kafka heeft hij dit schema doorbroken, daar treedt hij voluit voor het voetlicht. Hij kreeg er veel waardering voor en vestigde zijn reputatie als Nederlandse Kafka-kenner van de eerste rang. Na zijn dood heeft men dan ook meteen een keuze uitgegeven uit zijn andere Kafka-stukken.

Wie terugkijkt kan ook vaststellen dat er een lijn zit in wat Herman schreef. In zijn ‘Aantekeningen over literatuurkritiek’ weidt hij uit over het ideale literaire tijdschrift. Zo'n blad is belangrijk als kweekvijver voor aankomende schrijvers. Het beste tijdschrift is daarom niet het tijdschrift met de beste stukken van de beste schrijvers maar eerder het blad waar de lezer schrijvers tegenkomt die nog geen eerste klas zijn, schrijvers van een vooralsnog onvolkomen oeuvre, schrijvers in ontwikkeling, of zoals hij het zelf uitdrukt: ‘werk in wording van schrijvers in wording’. Natuurlijk zijn bijdragen van beroemdheden nodig voor het voortbestaan van een tijdschrift, maar in wezen zijn die grote sterren in het ideale tijdschrift bijzaak. Dit idee van de kweekvijver was niet nieuw, maar bij Herman vormde het een persoonlijke overtuiging. De dichter Rogi Wieg noemde hem zelfs ‘geobsedeerd’ door de gedachte aan ‘ergens rondzwevende, nog onbekende literaire genialiteit’ die hij van de vergetelheid zou kunnen redden in zijn tijdschrift.

Verschillende gedachten uit de ‘Aantekeningen’ keren terug in zijn kritische tijdschriftbesprekingen in vn. Tijdschriften met ‘werk in wording’

moedigt hij letterlijk aan. Tijdschriften en critici mogen nooit zoetsappig zijn. Ze moeten zichzelf ernstig nemen, opvattingen formuleren en daarvoor staan: ‘Op de vuist, Passionate!’

De criticus kan lang objectief blijven, maar als het eropaan komt kan hij het ‘niet laten afweten’, wat bij Herman wilde zeggen dat de criticus moet laten weten wat de literatuur voor hem betekent, welke betekenis een besproken boek voor hem heeft en waarom hij er waarde aan hecht (of niet). In Franz Kafka of schrijven uit onmacht doet hij dat zelf het uitvoerigst, maar ook in de rest van wat hij schreef. Zijn inzicht in literatuur als bijzonder communicatiemiddel werkte hij het meest uit in zijn ‘Aantekeningen’, maar later keert ze terug, in tussenwerpsels en terzijdes in besprekingen van boeken en bladen.

Met de literatuurwetenschap had Herman het in zeker opzicht moeilijk. De vaktaal trok hem niet aan. De waardering, een van zijn eisen aan de criticus, kan de

wetenschap niet geven. Toch had Herman wel oog voor wetenschappelijke prestaties en kon hij humbug en geleerdheid uit elkaar houden. Omdat de literatuurwetenschap een zo waardegebonden onderwerp als de literatuur waardevrij moet behandelen, kon hij haar zien als een tegenstrijdig maar toch ook spannend vak.

Herman Verhaar vond zelf dat hij de belofte van zijn studententijd niet had ingelost. Hij had meer van zijn gedachten op papier willen brengen dan hij gedaan heeft. Toch heeft Herman aan zijn verhouding tot de literatuur uitdrukking gegeven en daarmee aan zijn voornaamste, aan de criticus te stellen eis voldaan. De literatuur was niet ‘alles’ voor hem. Ook buiten zijn studeerkamer leidde hij een rijk leven. Hij hield van de literatuur, de goede literatuur was hem trouw, op Kafka en enkele andere schrijvers kon hij altijd rekenen. Op zijn beurt stond Herman klaar om voor die literatuur op te komen en haar te verdedigen. Dit staat in zijn werk te lezen.

EEP FRANCKEN

Voornaamste geschriften

Franz Kafka of schrijven uit onmacht. Amsterdam 1975.

Met E. Kummer, Over ‘De avonden’ van Gerard Kornelis van het Reve. Amsterdam

1976. Tweede druk Amsterdam 1978, derde herziene druk Soesterberg 2006. ‘Aantekeningen over literatuurkritiek (I)’, Tirade 20 (1976), p. 276-287. Vervolgd 20 (1976), p. 484-495; 21 (1977), p. 16-22;25 (1981), p.171-175 en 194-207. De ‘Aantekeningen’ uit 1976 zijn herdrukt in: Hugo Bousset e.a. (red.): Kritisch akkoord 1977. Een keuze uit in 1976 verschenen essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften. Brussel/Den Haag 1977, p. 7-34.

Herman Verhaar en Richard van den Dool (red.): Den Haag in tekst & beeld. Vianen 1984.

Den Haag literair in kaart gebracht. Den Haag 1991.

S. Dresden: Het vreemde vermaak dat lezen heet. Een keuze uit de essays, red. Maarten Asscher en Herman Verhaar. Amsterdam 1997. Tweede druk

Amsterdam 1997.

H.A. Gomperts: Een kern van waarheid, red. Eep Francken en Herman Verhaar, Amsterdam 2000.

H.A. Gomperts: Intenties 1-2-3, red. Eep Francken en Herman Verhaar, Amsterdam 2003.

Eep Francken en Herman Verhaar: ‘H.A. Gomperts’, in: Literaire ontmoetingen. De legendarische tv-documentaires van H.A. Gomperts en Hans Keller. Amsterdam 2009, p. 19-26.

Herman Verhaar, Vijftien Kolenkitjes en meer. Over Franz Kafka, red. Jeannette Klusman en Niels Bokhove. z.p. 2011. Met bibliografie ‘Herman Verhaar over Franz Kafka’.

Aanvulling op de bibliografie ‘Herman Verhaar over Franz Kafka’: Herman Verhaar: ‘Dure drukken’, Kafka-katern 5 (1997), p. 68-69. Herman Verhaar: ‘Gregors vijftal’, Kafka-katern 9 (2001), p. 79-80.

Bronnen

Martin Ros: ‘Een lummel over wie de hele wereld struikelt’, Hervormd Nederland 12 december 1992. Schriftelijk vraaggesprek over Kafka. Hans Krijt: Enkele reis Zaandam-Praag. Baarn 2001, p. 274-275.

Olga Krijtová, Geschrift eener bejaarde vrouw uit 1997. Praag 2011, p. 53-57. Niels Bokhove: ‘Bei Tag sieht man keine Sterne. In memoriam Herman Verhaar’, Kafka-katern 18 (2010), p. 51.

De toespraken van Jeannette Klusman, Marjolijn Pouw en Ronald Spoor bij de begrafenis; een ongepubliceerde persoonsbeschrijving uit de jaren tachtig door Floris Cohen; persoonlijke woorden van Maarten 't Hart, Gemma Nefkens en Rogi Wieg.