• No results found

april 1921 - Arnhem 29 november 2006

Jan van Oort (Jean Dulieu)

Amsterdam 13 april 1921 - Arnhem 29 november 2006

Jan van Oort overleed eind 2006 in zijn woonplaats Arnhem. Met hem overleed ook de man die onder de naam Jean Dulieu verantwoordelijk was voor duizenden schitterende tekeningen en aquarellen, waarvan een groot gedeelte ongepubliceerd bleef. Hoewel hij na een opleiding tot violist oorspronkelijk zijn brood als musicus verdiende, ligt zijn bekendSheid bij zijn verhalen en vooral bij zijn tekeningen -van Paulus de boskabouter. Op dit terrein was hij autodidact en dwong hij respect af door zijn niet aflatende zoektocht naar nieuwe artistieke wegen en de hoge eisen die hij zich in zijn werk stelde. Jean Dulieu werd in 1968 lid van de Maatschappij de Nederlandse Letterkunde.

De verschillende generaties in ons land hebben hun eigen beleving van Paulus de boskabouter. De oudsten volgden diens avonturen als radiohoorspel, de vijftigers zagen hem als marionet op de beeldbuis en de veertigers keken naar het dagelijkse kindertelevisieprogramma. En al deze mensen, van jong tot oud, herinneren zich ook nog een deuntje, want elke Paulus-serie had een eigen herkenningsmelodie, die in je hoofd bleef hangen. Stelt men echter een vraag over de auteur, de bedenker van Paulus, over zijn werk, zijn drijfveren, zijn achtergrond, dan komt een enkeling hooguit tot de naam Jean Dulieu. Noemt men daarna die andere naam:

Jan van Oort, musicus, poppenspeler, tekenaar, schrijver, dan schudden de meesten het hoofd. Want ondanks de enorme bekendheid van het figuurtje waarop zijn lange carrière was gebouwd, bleef de achtergrond van de schepper van zoveel moois bij het grote publiek tamelijk onbekend.

Jan van Oort werd op 13 april 1921 te Amsterdam geboren. Van jongs af aan was duidelijk dat hij behoorlijk wat creatieve vaardigheden had meegekregen. Zowel zijn muzikale aanleg (vader was concertzanger Hendrik C. van Oort) als zijn tekentalent (zijn grootvader was politiek tekenaar Johan Braakensiek) bleken van doorslaggevende invloed op zijn loopbaan en verdere leven. Daarnaast was hij vanaf zijn jongste jaren bijzonder geboeid door alles wat zich in de natuur afspeelde. Hoewel Van Oort zich het liefst in het tekenvak had willen bekwamen, volgde hij de wens van zijn vader door een opleiding tot violist te beginnen aan het Amsterdams Conservatorium. In 1940 behaalde hij er zijn diploma en gedurende de eerste oorlogsjaren speelde hij bij verschillende orkesten. Uiteindelijk werd hij tweede violist bij het Amsterdams Concertgebouworkest. Toen eind 1944 tijdens de Hongerwinter het orkest voor onbepaalde tijd naar huis werd gestuurd, kwam er een voorlopig einde aan deze muzikale loopbaan.

Van Oort - in 1943 getrouwd met Kitty Sijmons - dook onder en ging weer tekenen. Met het oog op hun kinderwens begon hij aan een soort prentenboek dat zich afspeelde tegen een decor van bos, heide en weiland. Zoals in die tijd gebruikelijk was voor kinderboeken, koos hij als verbindende schakel in zijn verhalen voor een kabouter, waarvan hij er een twintigtal op papier zette. Kitty maakte de keuze en noemde hem Paulus: Paulus de boskabouter.

Na de oorlog keerde Van Oort terug in het orkest, maar hij combineerde dat zo nu en dan met tekenwerk voor Het Vrije Volk. Op stille momenten maakte hij

bijvoorbeeld schetsen van de dirigent, die hij thuis uitwerkte en aan de krant verkocht. Om de zaken gescheiden te houden, publiceerde hij dat werk onder het pseudoniem Jean Dulieu, de Franse vertaling van zijn naam.

In de euforie van de bevrijding kwam de musicus Van Oort tot het besef dat dit wellicht het moment was om te kiezen voor een leven als tekenaar en verteller. Hij plakte de eerder getekende kinderboekillustraties per drie op een strook papier en verkocht ze aan Het Vrije Volk; vanaf februari 1946 stond het Paulus-stripverhaal in de krant. Niet veel later

brak hij de banden met het orkest en koos als Jean Dulieu definitief voor een nieuwe carrière. Hij verhuisde met vrouw en dochter Dorinde (1946) van Amsterdam naar een vervallen boerderij op Oost-Terschelling, waar hij in alle vrijheid aan de ontwikkeling van zowel zijn tekenvaardigheden als zijn schrijfstijl kon werken; in beide had hij immers geen opleiding genoten. Een krappe twee jaar later zag zijn eerste kinderboek het licht, Het winterboek van Paulus.

In die eerste naoorlogse jaren bouwde hij gestaag en volhardend aan zijn boskabouterbedrijf. Toen hij in 1946 met zijn krantenverhaal een vaste bron van inkomsten had verworven, begon hij zijn ideeën ook anders vorm te geven. Hij bleek een rasverteller, die zijn verhalen op tal van manieren kon illustreren. Het winterboek zou het begin zijn van een lange reeks Paulus-boeken, maar hij ontwierp ook een serie poppenkastpoppen waarmee hij de verhalen van Paulus levendiger kon uitbeelden. Hij gaf elk karakter een bijpassende stem, waarbij hij beide (stem & karakter) ontleende aan mensen uit zijn dagelijkse omgeving of uit de familiekring. De overstap naar de radio een aantal jaren later voor een Paulus-hoorspelserie, was een logische ontwikkeling, die resulteerde in een langlopende Paulus-serie voor de

VARA-radio: van 1955 tot 1964 maakte hij honderden uitzendingen. De kracht van dit optreden lag in zijn bijzondere stemcapaciteiten: hij deed alle stemmen zelf. De combinatie van getekende verhalen en de stemmen uit de radioluidspreker maakten van Paulus een zeer geliefd familieproduct. De boskabouter kreeg landelijke bekendheid, evenals Salomo, Oehoeboeroe en de heks Eucalypta. Het ijle stemmetje van prinses Priegeltje was de enige stem die Dulieu niet redde; hiervoor riep hij de hulp in van zijn dochter Dorinde.

Op Terschelling werden nog twee kinderen geboren, Annelies (1947) en Peter (1949). Om het gezin te kunnen onderhouden moest Van Oort heel wat werk verzetten. Toch vond hij af en toe de tijd om alles en iedereen even in de steek te laten. Op een van de eerste bromfietsen maakte hij lange zwerftochten naar Scandinavië en Zuid-Europa. Daarbij ontdekte hij het Italiaanse Assisi, de stad van Franciscus, die grote indruk op hem maakte. In 1956 resulteerde dat in zijn boek Francesco, dat tweemaal werd bekroond, in 1956 en 1958. Begin jaren vijftig verhuisde het gezin naar Soest. Daar werd in 1953 zoon Franc geboren.

De jaren vijftig en zestig vormden een hoogtepunt in zijn productie van

boekuitgaven en tijdschriftverhalen van Paulus. Na enkele creatieve ‘omzwervingen’ met de Paulus-marionettenfilms en een mislukt

filmproject, keerde Van Oort begin jaren zeventig terug naar de oervorm, het tekenen van stripverhalen. Dit markeerde de zoveelste kentering in zijn leven, die samenviel met de wens van zijn vrouw om haar laatste jaren in haar geboortestad Arnhem door te brengen. Met de bossen en parken aldaar, vol oude bomen, was dat in de ogen van de tekenaar een goede keus. In Arnhem veranderde het leven echter sneller dan hem lief was. Zijn gezinssituatie was jarenlang mede bepalend voor de wijze waarop de avonturen van Paulus zich ontwikkelden. Nadat zijn beide dochters het huis al eerder hadden verlaten en nu ook zijn jongste zoon de wereld introk om net als zijn vader met tekenen zijn brood te gaan verdienen, besloot Dulieu in 1984 een punt achter zijn creatie te zetten. Dat gebeurde bewust en weloverwogen, want er lagen in die tijd enkele interessante mogelijkheden om Paulus door derden te laten voortbestaan.

Hoewel de populariteit van zijn werk anders zou doen verwachten, heeft de auteur altijd hard moeten knokken om zijn schepping gepubliceerd te krijgen. De

Paulus-boeken liepen goed, maar waren nooit bestsellers. Zij vonden onderdak bij verschillende uitgeverijen. Telkens als een reeks goed liep, kwam er een kink in de kabel door een bezuinigingsvoorstel of een afnemend vertrouwen bij de uitgever. Na het verschijnen van het boek De hulpsinterklaas (De Arbeiderspers N.V., 1952) gaf de uitgever aan nog maar weinig toekomst in de avonturen van de boskabouter te zien. Dulieu verplaatste zijn uitgaven daarom naar Van der Peet, die hetzelfde boek een aantal jaren later in een herschreven en hertekende versie publiceerde. In 1962 kreeg de auteur voor dit boek de Kinderboekenprijs, waarna het tot in de huidige eeuw vele malen in herdruk werd genomen.

Verlost van het ‘kabouterjuk’ wijdde Jan van Oort zich vanaf 1984 aan de ‘vrije kunst’. Maar in 1986 overleed zijn echtgenote en enkele jaren later kreeg hij artrose aan beide handen, waardoor het tekenen hem langzaamaan onmogelijk werd. De vele bijzondere werken die hij in deze periode nog maakte kwamen zelden iemand onder ogen. Het werd stil rond de kunstenaar, die drukte verfoeide, de media stelselmatig buiten de deur hield en het liefst een paar keer per dag alleen met zijn hond in het nabijgelegen bos rondliep. Hij overleed op 29 november 2006.

Dulieu's kunstenaarschap stond in het teken van het voortdurend willen perfectioneren van zijn tekenvaardigheden en het zoeken naar nieuwe wegen om te vertellen, in woord en beeld. Van Paulus produceerde hij duizenden stripafleveringen, eveneens duizenden illustraties met

lood, pen, balpen en aquarel- en plakkaatverf voor honderden tijdschriftverhalen en tientallen boekuitgaven. Voorts maakte hij lange reeksen hoorspelen en poppenfilms, waarbij hij als altijd solistisch te werk ging. Veel gegevens uit dit radio- en

televisiewerk werden later hergebruikt in zijn boekuitgaven.

Dulieu heeft zich alles op tekengebied zelf aangeleerd. Aan het begin van zijn carrière stortte hij zich ook op de kunst van het aquarelleren. Naast diverse kleurige kabouterstudies, waarin het Terschellingse landschap duidelijk te herkennen valt, schilderde hij tal van boerderijen op ‘zijn’ eiland. Al gauw bereikte hij een zodanig niveau dat hij het aandurfde om het eerder gerezen plan voor een kinderboek ten uitvoer te brengen. Zo verscheen in 1948 zijn eerste geïllustreerde Paulus-uitgave, Het winterboek van Paulus, dat door een toevallige, maar ideale combinatie van aquareltechniek, kleurendruktechniek en papierkeuze tot op de dag van vandaag door verzamelaars van kinderboeken wordt gekoesterd.

In 1952 begon Dulieu aan een lange reeks Paulus-vervolgverhalen voor diverse weekbladen, die opvielen door een overvloed aan illustraties. Zijn bijdragen voor het kinderblad Kris Kras waren nog in zwart-wit, maar latere wekelijkse afleveringen voor de damesbladen Eva en Margriet kenmerkten zich door de kleurrijke aquarellen van hoge kwaliteit. In 1958 zette Dulieu een punt achter zijn krantenstrip en richtte hij zich meer en meer op de geïllustreerde kinderboeken van Paulus. Ook nu verschenen de eerste delen met zwart-wit illustraties, maar al spoedig werden daar gekleurde platen aan toegevoegd. Bijna jaarlijks verscheen er een nieuwe titel, doch uit kostenoverwegingen van de uitgevers moesten herdrukken het steeds vaker met minder gekleurd werk doen. Uiteindelijk werd alle kleur uitgebannen om pas weer in 2010 in de Paulus-boeken terug te keren.

Door de uitgelezen combinatie van tekst en illustraties en Dulieu's hoge

productiviteit en brede publicatiegebied, was de boskabouter bekend bij jong en oud. Zijn populariteit had echter ook een schaduwzijde, want het leidde de aandacht af van Dulieu's overige werk. Vaak moest hij constateren dat de populariteit van de boskabouter ander werk in de weg stond. Het zelfs tweemaal onderscheiden Francesco, het stripboek Boffie & Buikie in de knoop en het sprookjesachtige De zeven wonderdaden van Kevertje Plop kregen slechts in kleine kring de aandacht die ze verdienden. Andere pogingen om uitgaven zonder Paulus gerealiseerd te krijgen werden stelselmatig door uitgeverijen afgewezen.

In 1965 verscheen Paulus en de eikelmannetjes. Dit omvangrijke boek wordt als hoogtepunt van zijn werk beschouwd en onderscheidde zich niet alleen door het grote aantal bijzondere gekleurde afbeeldingen, maar ook door het doodsmotief. Het boek werd alom bejubeld, terwijl de auteur zelf in diepe rouw was over het verlies van zijn oudste zoon Peter. Dit overlijden trok een zware wissel op het gezin en uiteraard ook op de creativiteit van Dulieu. Een tijd lang lag het werk stil en trok hij zich helemaal terug in de muziek, die nog steeds een belangrijke plaats in zijn leven innam. Nieuwe boeken bleven uit en zijn tijdschriftpublicaties bestonden in die tijd uit bewerkingen van oude afleveringen, of uit ingekleurde krantenstroken.

Twee jaar later bleek dat de auteur zijn zoektocht naar nieuwe creatieve wegen nog niet had opgegeven. De potloden en penselen kregen even rust toen hij terugkeerde naar het poppenmaken. Maandenlang knutselde hij aan een serie marionetten van Paulus en zijn vrienden, op zeer kleine schaal dit keer, ter voorbereiding van een serie kinderfilms. DeNTS(voorloper van deNOS) liep er meteen warm voor en in 1967 verscheen de eerste van veertig marionettenfilms van Paulus op het televisiescherm. Dulieu schreef zoals gewoonlijk zelf de verhalen, maakte alle poppen en decorstukken, zorgde (met vrouw en dochter) voor het bewegen der marionetten en deed natuurlijk ook weer alle stemmen. Niet lang daarna verwerkte hij de verhaalgegevens van deze filmpjes in een reeks Paulus-boeken, die hij illustreerde met fotobeelden die hij zelf van de poppen in hun decors had vastgelegd.

Gezien de enorme creativiteit waarmee deze films werden gemaakt en het enthousiasme waarmee het product door omroepland werd ontvangen, zou je verwachten dat Van Oort nu eindelijk gesettled was en zijn schaapjes op het droge had. Maar hij was meer kunstenaar dan zakenman, kon niets van wat hij als zíjn creatie zag uit handen geven en was altijd verbaasd als een geopende deur op een gegeven moment ook weer werd gesloten. Dat zijn eigen enthousiasme en het aantal uren dat hij in een project stopte niet één op één liepen met het enthousiasme in de uitgeverswereld, kon hij moeilijk bevatten. Wat hem betreft had hij nog wel tien boeken met marionettenfoto's kunnen maken, maar de uitgeverij gaf aan de tien tot dan toe verschenen delen wel genoeg te vinden.

Van Oort verkeerde op dat moment in grote onzekerheid over de toekomst van zijn kleine held en in het verlengde daarvan over die van hemzelf en zijn gezin. Uiteindelijk besloot hij de wereld een heel andere kant

van de kunstenaar Dulieu te laten zien en ging als animator aan de slag. Na een jaar ploeteren bleek Paulus als tekenfilmfiguur net iets te hoog gegrepen. In zijn

enthousiasme had hij het arbeidsintensieve karakter van deze onderneming zwaar onderschat. Uiteindelijk voltooide hij twee films van elk tien minuten, maar de beurzen van de omroepbazen bleven dit keer gesloten.

Begin jaren zeventig zag de kunstenaar zich door geldgebrek gedwongen om zijn kabouter beschikbaar te stellen als televisiefeuilleton bij Chanowski. Knarsetandend moest hij daarna toezien hoe de dagelijkse televisie-Paulus meer en meer afweek van zijn eigen creatie. Toch was het opnieuw een hele generatie jeugdigen die langs deze weg voor het eerst met de boskabouter kennis maakte. Van het gevoel van onmacht bij diens geestelijke vader wisten ze niets.

Zelf begon Dulieu in die tijd aan een nieuwe stripperiode, waarbij hij veel lof oogstte voor de inventieve manier waarop hij ditmaal met het medium omging. Was hij in het verleden nog wel eens in de knoop geraakt met de beperkingen van omlijnde plaatjes, nu maakte hij verhalen waarbij de tekeningen soms van de ene afbeelding in de andere doorliepen en waar de personages zich af en toe buiten de omkadering ophielden. Het verhaal De buitenborrel speelde zich zelfs half binnen en half buiten de kaders af.

In de jaren tachtig keerde de auteur nog eenmaal terug naar de boekvorm, waarbij hij voor de illustraties overwegend gebruik maakte van balpen. Deze nieuwe manier van tekenen, die heel dicht bij de wijze kwam waarop hij jarenlang zijn schetsen maakte, leidde ondanks de beperkingen van het materiaal tot een zeer genuanceerd resultaat. Wat hierbij opviel was dat de voorheen veelal solitair getekende figuren van het grote bos hadden plaatsgemaakt voor composities waarbij de ‘vrienden’ van Paulus zich nu in prachtige natuurlijke landschappen bevonden. Het was duidelijk een voortzetting van de manier waarop Dulieu tot dat moment zijn striptekeningen had gemaakt. En ook dat was niet zo vreemd, want een drietal nieuwe kinderboeken waren rechtstreekse bewerkingen van deze stripverhalen. Het feit dat alle drie deze uitgaven prompt werden onderscheiden door de Griffeljury, moet de auteur als een bekroning van zijn werk hebben gezien.

Zoals gezegd, besloot Dulieu eind 1984 te stoppen met het vertellen van Paulus en begon hij vrij te schilderen. Ook maakte hij werk in alleen potlood, veelal in cirkels gevangen. Portrettekeningen van bekende

ren uit heden en verleden werden daarbij afgewisseld met uitbeeldingen van taalgrappen, zoals hij dat in het begin van de jaren zestig op beperkte schaal had gedaan in het kindertijdschrift Kris Kras. Zelfs Paulus en Eucalypta keerden nog eenmaal in deze zeer doorwrochte potloodtekeningen terug. Meer dan zeventig humoristische cirkeltekeningen werden begin jaren negentig gebundeld tot het boekje Fietspad.

De grote omvang van Dulieu's werk moge blijken uit het feit dat er behalve herdrukken van oudere titels ook in deze eeuw nog regelmatig Paulus-boeken verschijnen met verhalen die niet eerder werden gebundeld. Hij tekende dan ook dagelijks urenlang, zelfs in zijn vakanties. Zijn hoge productiviteit leidde nooit tot vermindering van de kwaliteit. Dulieu hanteerde hoge maatstaven voor zijn werk en hield alles in eigen hand. Zo verbeterde hij zijn stijl en techniek en bouwde

tegelijkertijd een schier onuitputtelijke voorraad afbeeldingen op. Voor een deel hadden die niets met zijn boskabouterverhalen te maken. Helaas was er niet voldoende interesse om dat werk uit te geven.

Het grootste deel van het werk van Jean Dulieu bestaat uit verhalen over Paulus de boskabouter. Rond deze figuur groepeerden zich vanaf de eerste krantenaflevering in 1946 een groot aantal karakters. Oehoeboeroe de uil en Salomo de raaf werden al snel Paulus' steun en toeverlaat. Ze werden gevolgd door een lange rij bekende en minder bekende creaties, zoals de altijd slaperige en brabbelende das Gregorius, de kaalgeworden soepkip Krakras en nog veel meer.

De eerste Paulus-avonturen, getekend in en net na de oorlogsjaren, waren vrij lieve verhaaltjes. Het enige kwaad in het wereldje van de boskabouter waren de

kwajongensstreken van eekhoorns en andere bosdieren. Pas met de komst van de heks Eucalypta, op een stormachtige herfstnacht eind 1946, kregen de Paulus-verhalen hun karakteristieke patroon. Dulieu geloofde onvoorwaardelijk in het goede, maar was er tevens van overtuigd dat Goed niet bestaan kan zonder de dreiging van het Kwaad. Ook al eindigt vrijwel ieder avontuur in een overwinning voor Paulus en de zijnen, een definitieve ondergang voor Eucalypta en haar ‘vrienden’ werd het nooit; het kwaad blijft altijd op de loer liggen.

Alle Paulus-personages hadden een eigen karakter. Dulieu baseerde zich daarvoor op tal van bestaande personen uit de familie- en kennissenkring. De enige waar hij qua herkomst ooit wat over losliet was de uil Oehoeboeroe, wiens stem en taalgebruik