• No results found

Advies van de Commissie van Voordracht

Voor Henriette Roland Holst was goede literatuur geëngageerde literatuur. En over de definitie van geëngageerde literatuur had ze geen twijfels. ‘Een krachtige, bloeiende literatuur’ - aldus haar reactie op kritiek van de ‘estheet’ Willem Kloos - ‘kan niet bestaan tenzij zij proletarisch wordt.’ Die literatuur was er nog niet, het ging om een te realiseren project van haast bovenmenselijke volmaaktheid. ‘De proletarische literatuur zal (...) vereenigd bezitten de hooge wijsheid van een nooit tevoren bereikt inzicht in de maatschappelijke noodzakelijkheid met de warmte van een

maatschappelijk ideaal.’

Deze rotsvaste overtuiging sprak Henriette Roland Holst uit toen ze in 1899 voor het Socialistische Leesgezelschap in Amsterdam sprak over ‘Socialisme en literatuur’, kort nadat ze bevriend was geraakt met Herman Gorter en zij zich op zijn aanraden op de studie van het marxisme had gestort. De ‘burgerlijke kunstenaar’, wist zij, is van dat inzicht in ‘de maatschappelijke noodzakelijkheid’ en dus van dat ideaal verstoken, daarom zal hij noodgedwongen de schoonheid zelf tot ideaal verheffen. Alleen voor de socialistische kunstenaar is ‘de diepste zin van het leven niet de kunst, maar den opgang van nu tot de schoonheid van morgen.’

Een eeuw geleden werkten deze hoogdravende woorden kennelijk niet op de lachspieren. In revolutionaire kring was men er heilig van overtuigd dat de Nieuwe Tijd (ook de naam van het tijdschrift waarin Roland Holst en Gorter veel publiceerden) spoedig zou aanbreken. Dat die Nieuwe Tijd totalitair zou zijn en miljoenen mensen het leven zou kosten, heeft elke heilsleer voorgoed onmogelijk gemaakt. Niettemin beleefde het werk van Roland Holst in de jaren zeventig een bescheiden revival in kringen van linkse letterenstudenten. Sindsdien is er van het proletariaat weinig meer vernomen. De literatuur van de laatste decennia is ontnuchterd, sceptisch, nihilistisch, cynisch, ironisch of realistisch. Idealistisch is ze in elk geval niet.

Maar dat wil niet zeggen dat geëngageerde literatuur per se onmogelijk is geworden. Ze ziet er alleen heel anders uit dan in de tijd van de Grote Verwachtingen. Vrij van elk naïef vooruitgangsgeloof, van ideologische uitgangspunten, van de gerichtheid op een klasse of enig

der collectief, concentreert ze zich op maatschappelijke ontwikkelingen, problemen, conflicten en catastrofen zoals die zich in individuele levens voordoen. Nog altijd, net als in de tijd van Roland Holst, spreekt er uit die literatuur een onvrede met de wereld zoals die is, nog altijd is het perspectief dat van iemand die gelooft dat de mens - althans in principe - meer is dan een nietig, laag en verachtelijk wezen.

Een in deze zin hoogst geëngageerde schrijver is Tom Lanoye. Maatschappelijke betrokkenheid was voor hem, van meet af aan, vanzelfsprekend. In alle denkbare literaire genres, en ook buiten de literatuur, als publiek intellectueel, heeft Lanoye zich telkens opnieuw, direct of indirect, ingelaten met het politieke en het culturele debat. Behalve moedig en onvermoeibaar toonde hij zich daarbij welbespraakt en scherp, maar nooit unfair of wraakzuchtig. In zijn verzet tegen defaitisme mag hij een erfgenaam van Roland Holst worden genoemd, niet in zijn houding, zijn stijl, zijn toon, die altijd ook doordrenkt zijn van een lucide speelsheid die dogmatische gelijkhebberigheid uitsluit.

Henriette Roland Holst achtte ‘de verlaging van de kunst tot een spel’ kenmerkend voor ‘de burgerlijke kunstfilosofie.’ Voor zover dat na het subversieve optreden van surrealisten en dadaïsten nog nodig was, laat Tom Lanoye overtuigend zien dat die opvatting achterhaald is. Bij hem is het spel juist een middel om te experimenteren met andere bestaansmogelijkheden. In het spel ontsnapt hij aan de deprimerende routines van het alledaagse, belichaamt hij alternatieven op de meest tastbare manier, fysiek en zintuiglijk.

In dat opzicht lijkt Hugo Claus zijn leermeester. Dat de slogan ‘Less is more’ in onze letteren zoveel opgang heeft gemaakt, ziet Lanoye, eveneens in het spoor van Claus, als een ziektebeeld, ‘genaamd literaire anorexia nervosa’. Generositeit is het tegengif. Angst voor verbale overdaad is hem net zo vreemd als de gastronomische overdaad in huize Lanoye, die hij allersmakelijkst en oerkomisch beschrijft. Soms heeft hij zelfs iets van een Vlaamse Rabelais.

Het oeuvre van Tom Lanoye is nauwelijks nog te overzien. Vast staat dat de roman Sprakeloos uit 2009 tot de hoogtepunten behoort. Het is, na onder meer zijn grote Belgische trilogie, weer een autobiografisch boek, dat in talrijke opzichten aansluit op zijn twee vroege autobiografische romans, Een slagerszoon met een brilletje (1985) en Kartonnen dozen (1991). Dat hij drie jaar met de plannen voor Sprakeloos heeft rondgelopen voor hij aan de uitwerking toekwam, moet óók te maken hebben gehad met

het besef dat er ditmaal meer dan ooit op het spel stond: een van pijn en verdriet maar ook van liefde en trots doortrokken portret van zijn moeder.

Het fotootje van zijn moeder op het voorplat van het boek is veelzeggend. Je zou er niet gauw een hardwerkende Vlaamse slagersvrouw en moeder van vijf kinderen in vermoeden, eerder een Engelse dame van stand uit lang vervlogen tijden. En dat was ze óók, of liever: dat speelde ze. Toen ze haar man eeuwige trouw beloofde en zich blijmoedig en vol overgave schikte in haar rol van slagersvrouw, deed ze dat op één voorwaarde: ‘dat ge mij nooit mijn toneel afpakt, ik moet iets hebben om mij uit te leven.’ Dat heeft ze vervolgens haar hele leven gedaan, zelfs nog in het verpleeghuis, nadat ze was getroffen door een dubbele hersenbloeding die haar van haar taal, haar verstand, haar trots en ten slotte haar laatste resten waardigheid had beroofd.

Acteren was voor haar geen zondags verzetje, het was de grondhouding van iemand die waar en wanneer dan ook van het leven meer wilde maken dan het schijnbaar te bieden had. Ze acteerde niet alleen op de planken; ook als er in de slagerij een nagenoeg onuitvoerbare opdracht binnenkwam vroeg ze niet naar moeite of inkomsten, ze maakte er een fantastisch kunstwerk in oneindig veel bedrijven van dat iedereen met stomheid sloeg. Acterend werkte ze aan haar eigen niveau en tegelijk aan de optimalisering van het alledaagse bestaan. En dat heeft de zoon al heel jong van haar geleerd.

Aanvankelijk lijkt Sprakeloos nog het meest op een aaneenschakeling van groteske taferelen, een schelmenroman in de beste Vlaamse traditie. Gaandeweg blijkt het, ook structureel, veel meer dan dat. Sleutelscènes in het verhaal - het moment van totale ontreddering bij de eerste hersenbloeding, de hartverscheurende coming out van de zoon - worden telkens opnieuw aangestipt, afgebroken en, na een stortvloed van associatief verbonden uitweidingen, hernomen, waardoor het boek tegelijk een hechte compositie en diverse sterke spanningsbogen krijgt.

In scènes als deze bewijst Lanoye zijn toneelervaring. Als het erop aankomt weet hij als geen ander wat hij moet weglaten of verstoppen om de grootst mogelijke betrokkenheid op te roepen. Dat talent heeft hij van zijn moeder, en dat steekt hij niet onder stoelen of banken. De dankbaarheid daarvoor blijkt uit elke regel van dit boek, dat misschien nog het best als een onvergetelijk standbeeld in taal kan worden getypeerd.

Op grond van deze overwegingen stelt de commissie van advies

niem voor de Henriette Roland Holst-prijs 2011 toe te kennen aan Tom Lanoye voor zijn roman Sprakeloos.

Jacqueline Bel

Luc Devoldere, voorzitter Cyrille Offermans

Het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde heeft besloten, overeenkomstig het advies van de Commissie van voordracht, de Henriette Roland Holst-prijs 2011 toe te kennen aan Tom Lanoye voor zijn roman Sprakeloos.