Hoofdstuk 4: Fiscale alternatieven 4.1 Inleiding
4.2 Alternatieven eigenwoningregeling 1 Handhaving eigen woning in box
4.2.3 Defiscalisering eigen woning
Naast overheveling van de eigen woning naar box 3 kan ook worden gekozen voor defiscalisering van de eigen woning. De eigen woning wordt dan niet aangemerkt als vermogen. De Werkgroep komt met een mogelijkheid om de eigenwoningregeling langzaam af te bouwen.138 Het maximale aftrekpercentage wordt met twee procentpunt
per jaar verlaagd, totdat dit percentage in 2042 nul procent bedraagt. Vanaf 2025 wordt het eigenwoningforfait verlaagd met 0,05 procent punt per jaar. In 2040 moet dit
percentage nul procent bedragen.139 Uit onderzoek blijkt dat indien in het jaar 2000
sprake zou zijn geweest van defiscalisering, de waarde van de woningen zou zijn gedaald. Als de woning toen een waarde had van €325.000, zou de
toekomstverwachting van de waarde van de woning in 2010 minimaal €225.000 en maximaal €245.000 zijn.140 Deze waardes liggen een stuk lager dan de waarde van
€325.000 in 2000.
Indien er geen sprake is van een totale defiscalisering, maar sprake van een heffingskorting in box 1 tegen het tarief van de eerste schijf, dan daalt de uiteindelijke waarde van de woningen ook. Als in 2000 sprake zou zijn van een woning met een waarde van €325.000, dan zou de toekomstige verwachtingswaarde in 2010 met deze maatregel minimaal €285.000 en maximaal €295.000 zijn.141 De tweede maatregel
werkt dus veel minder ingrijpend dan de eerste maatregel. Bij beide maatregelen is er sprake van een daling van de waarde van de woningen, oftewel een voor de
eigenwoningbezitters negatieve fiscale wetswijziging leidt uiteindelijk tot een lagere waarde van de woning.
Uit paragraaf 3.2.2 is gebleken dat het lijden van welvaartsverlies een van de kritiekpunten op de hypotheekrenteaftrekregeling is. Ewijk, Jacobs en de Mooij hebben onderzoek gedaan naar het effect op de welvaart indien er een beperking op de subsidie omtrent de eigen woning plaatsvindt. Er wordt in het onderzoek gebruik gemaakt van een zogenoemde woningmarktdividend, waaruit blijkt dat bij een inelastische aanbod van de woningmarkt en een beperking van de fiscale subsidie omtrent de eigenwoning leidt tot een verlaging van de huizenprijzen.142 Indien de hypotheekrenteaftrek volledig
zal vervallen toont het onderzoek aan dat bij een inelastisch woningaanbod de
welvaartswinst ongeveer 2 miljard euro is.143 De welvaartswinst bedraagt dan ongeveer
0,4 procent van het bruto binnenlands product. Het gevolg is dat de totale afschaffing van de hypotheekaftrekregeling een groot effect zal hebben op de huizenprijzen.
137CPB, Hervorming van het Nederlandse woonbeleid, april 2017,
https://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/hervorming-van-het-nederlandse-woonbeleid.pdf
138 Studiegroep Duurzame groei, Rapport Werkgroep Woningmarkt, Rijksoverheid 2016,
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/07/06/rapport-werkgroep-woningmarkt
139 Studiegroep Duurzame groei, Rapport Werkgroep Woningmarkt, Rijksoverheid 2016,
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/07/06/rapport-werkgroep-woningmarkt
140P. J. Boelhouwer, Koopprijsontwikkeling en de fiscale behandeling van het eigen huis. Delft: OTB. 141P. J. Boelhouwer, Koopprijsontwikkeling en de fiscale behandeling van het eigen huis. Delft: OTB.
142E. van Wijk, B. Jacobs & R. de Mooij, ‘Doelmatigheidswinst van minder hypotheekrenteaftrek’, ESB 2006, p. 293-295. 143E. van Wijk, B. Jacobs & R. de Mooij, ‘Doelmatigheidswinst van minder hypotheekrenteaftrek’, ESB 2006, p. 293-295.
34 Beiden onderzoeken tonen aan dat de waarde van de huizen dalen. Deze daling heeft vooral effect op de woningbezitters, die gaan er namelijk op achteruit. Aangezien alle eigenwoningbezitters worden geraakt is het moeilijk om te zeggen of een daling van de huizenprijzen nivellerend of denivellerend werkt op de vermogensongelijkheid.
4.3 Alternatieven op de vermogensrendementsheffing in box 3 van de wet IB 4.3.1 Vermogenswinstbelasting en vermogensaanwasbelasting
Ook voor de vermogensrendementsheffing bestaan er enkele alternatieven. Zowel Stevens als Jacobs benoemen in hun artikelen de mogelijkheid om een
vermogenswinstbelasting in te stellen. Beiden zijn van mening dat de
vermogenswinstbelasting de meest eerlijke belasting is, omdat deze belasting het werkelijk genoten rendement in de heffing betrekt. Desondanks ziet Stevens wat voor problemen deze vermogenswinstbelasting met zich mee brengt. Indien men het daadwerkelijk behaalde rendement wil belasten zorgt dat voor een administratief erg complexe wetgeving.144 Er is veel gedetailleerde informatie nodig over de inkomsten uit
vermogen om deze naar het werkelijk behaalde rendement te kunnen belasten.145 Voor
vermogensbestanddelen zoals spaarrekeningen is deze informatie snel te verkrijgen. Het wordt moeilijker om deze informatie te verkrijgen van niet-beursgenoteerde aandelen, obligaties en onroerende zaken.146 Uit de MvT van het belastingplan 2016
blijkt dat de informatievoorzieningen die nodig zijn om een
vermogensrendementsheffing naar het werkelijk behaalde rendement te realiseren op de korte termijn niet haalbaar zijn.147 In andere landen waar wordt geheven op basis
van het werkelijk behaalde rendement blijkt dat de belasting erg complex is en daardoor hoge uitvoeringskosten en administratielasten met zich mee brengt.148 Het volgende
probleem dat Stevens noemt is het in aftrek brengen van kosten die door de belastingplichtige worden gemaakt.149 Met name bij onroerende zaken speelt dit
probleem. Ook de onderhoudskosten e.d. moeten namelijk in aanmerking worden genomen. Voorts kan volgens Stevens bij een vermogenswinstbelasting de realisatie van vermogenswinsten worden uitgesteld, zodat de heffing kan worden ontweken.150 Dit
fenomeen is slecht voor de kapitaalmarkt en zorgt voor arbitrage mogelijkheden. Tot slot ziet Stevens ook een probleem van de vermogenswinstbelasting bij het verrekenen van verliezen.151 Dit zorgt voor budgettaire risico’s. Kortom, de
vermogenswinstbelasting is volgens Stevens een eerlijkere heffing, maar neemt ook nadelen met zich mee. Stevens schrijft dat hij er begrip voor heeft om de heffing (nog) niet in te voeren, door met name de hoge administratieve lasten. Als alternatief oppert Stevens om de onroerende zaken met forfaitaire heffing te (blijven) belasten, omdat de onroerende zaken het meest ingewikkeld belast kunnen worden met een
vermogenswinstbelasting. Daarnaast kunnen de andere vermogensbestanddelen volgens Stevens wel belast worden met een vermogenswinstbelasting.
144 S.A. Stevens, De voorgestelde aanpassingen in box 3 en de eigen woning, WFR 2015/1171 145 S.A. Stevens, De voorgestelde aanpassingen in box 3 en de eigen woning, WFR 2015/1171 146 S.A. Stevens, De voorgestelde aanpassingen in box 3 en de eigen woning, WFR 2015/1171 147Kamerstukken II 2016/15 ,34302, 3, p. 9-10
148Kamerstukken II 2016/15 ,34302, 3, p. 9-10
149 S.A. Stevens, De voorgestelde aanpassingen in box 3 en de eigen woning, WFR 2015/1171 150 S.A. Stevens, De voorgestelde aanpassingen in box 3 en de eigen woning, WFR 2015/1171 151 S.A. Stevens, De voorgestelde aanpassingen in box 3 en de eigen woning, WFR 2015/1171
35 Jacobs is het niet eens met Stevens. Om te zorgen dat winstrealisatie niet wordt uitgesteld is hij van mening dat de vermogenswinstbelasting moet worden belast via een vermogensaanwasbelasting.152 Dit zorgt ervoor dat de aangroei van het vermogen
jaarlijks wordt belast, zodat uitstel van belasting niet mogelijk is. Het nadeel van een vermogensaanwasbelasting is dat de belastingplichtige niks realiseert, maar toch belasting moet betalen. Het kan voorkomen dat de belastingplichtige de belasting daardoor niet kan voldoen. Indien de belastingplichtige door de
vermogensaanwasbelasting in liquiditeitsproblemen komt, dan is de overheid volgens Jacobs genoodzaakt om toch gerealiseerde vermogenswinsten te belasten, zoals de vermogenswinst op het huis.153 Om andere blokkeringseffecten te voorkomen moet
volgens Jacobs de rente worden verrekend of belast indien sprake is van winstuitstel. Net als Stevens vindt Heithuis de huidige wetgeving omtrent de
vermogensrendementsheffing niet slecht.154 Het nadeel van de huidige wetgeving vindt
Heithuis het feit dat meer belasting verschuldigd kan zijn dan dat er aan rendement is behaald. Toch is hij van mening dat enige vorm van wetswijzigingen de belastingheffing een stuk gecompliceerder zullen maken. Indien men dit niet wil, raadt hij aan om
wetswijzigingen achterwege te laten. Anderzijds is Jacobs een groot tegenstander van de huidige wetgevingen omtrent de vermogensrendementsheffing in box 3. Hij noemt het een internationaal fiscaal curiosum, dat werkt als een degressief procyclisch stelsel.155
Naar zijn mening is het beter om over te gaan op een vermogenswinstbelasting, waarin ook de particuliere inkomsten uit rente, dividend en vermogenswinsten worden
betrokken. Nederland is het enige land van de OESO landen die de particuliere
inkomsten uit rente, dividend en vermogenswinsten niet belast.156 Volgens Jacobs is het
belasten van kapitaalinkomen erg van belang. Het belasten van kapitaal inkomen zorgt ervoor dat meer inkomen kan worden herverdeeld. 157 Daarnaast zorgt een (hoge)
belastingheffing op kapitaalinkomen ervoor dat de verstoringen van de belastingheffing op arbeid verminderen.158 Daarnaast vindt Jacobs de effectieve belastingdruk op
kapitaal in Nederland te laag.159 De effectieve druk in Nederland bedraagt 12,1 procent,
terwijl het EU-gemiddelde op 34 procent ligt. Jacob stelt in zijn artikel voor om één tarief te hanteren voor sparen, beleggen, eigen woning, pensioen en de onderneming.
Daarnaast is hij groot voorstander om ook de particuliere inkomsten uit kapitaal te belasten onder dit tarief. Het optimale belastingtarief ligt rond de 30 à 35 procent.160 Dit
tarief moet volgens Jacobs mee ademen met het belastingtarief op arbeid.161 Indien het
tarief op arbeid daalt, zijn er minder verstoringen die door heffing op kapitaal moeten worden gecompenseerd.
152 B. Jacobs,’Hoe moet kapitaalinkomen worden belast?*’, S&D 2015/72, afl. 3., p. 5-21 153 B. Jacobs,’Hoe moet kapitaalinkomen worden belast?*’, S&D 2015/72, afl. 3., p. 5-21 154 M.M. de Reus, De toekomst van box 3, WFR 2018/47
155 B. Jacobs,’Hoe moet kapitaalinkomen worden belast?*’, S&D 2015/72, afl. 3., p. 5-21
156 B. Jacobs, Fundamentele herziening van belasting op Kapitaalinkomen, ESB 2017/102, p. 416-419 157 B. Jacobs, Fundamentele herziening van belasting op Kapitaalinkomen, ESB 2017/102, p. 416-419 158 B. Jacobs,’Hoe moet kapitaalinkomen worden belast?*’, S&D 2015/72, afl. 3., p. 5-21
159 B. Jacobs, Fundamentele herziening van belasting op Kapitaalinkomen, ESB 2017/102, p. 416-419 160 B. Jacobs,’Hoe moet kapitaalinkomen worden belast?*’, S&D 2015/72, afl. 3., p. 5-21
36
4.3.2 Variant E
Overduin komt in zijn artikel met een variant E als alternatief voor de huidige vermogensrendementsheffing.162 Deze variant is opgedeeld in twee verschillende
soorten mogelijkheden, variant E. 1 en E. 2. Variant E.1, volgens Overduin de betere box 3, bezit een forfaitaire heffing met een realistisch normrendement.163 Een rendement
dat men ook met een minimaal risico moet kunnen behalen. Overduin stelt voor om de rente per 1 juli van het voorgaande jaar te hanteren. De forfaitaire heffing met een realistisch normrendement leidt tot een lagere belastingopbrengst uit vermogen. Naast de forfaitaire heffing is er ook een tegenbewijsregeling. Overduin stelt dat men daar gebruik van kan maken indien de belastingdruk op vermogen meer wordt dan 60 procent. Belangrijk vindt hij dat de belastingplichtige zelf de bewijslast heeft zodat de werklast bij de belastingdienst wordt beperkt.
Voorts is variant E. 2 naar de mening van Overduin de nog betere box 3. Variant E. 2 sluit nog beter aan bij de werkelijke rendementen.164 Het is van belang dat de
belastingplichtige en de belastingdienst meer administratieve verrichtingen
ondernemen om deze vorm van heffing mogelijk te maken. Overduin stelt voor om de vermogensbestanddelen waar de belastingdienst al veel informatie over beschikt naar het werkelijk behaalde rendement te belasten. De overige bestanddelen, waarvan niet of moeilijk is vast te stellen wat het werkelijk behaalde rendement is, kunnen volgens hem worden belast tegen een relatief hoog normrendement.165 Ook bij dit alternatief kan de
belastingplichtige gebruik maken van de tegenbewijsregeling, waarbij de
belastingplichtige zelf moet aantonen dat aan de bewijslast wordt voldaan. Bij dit alternatief wordt zowel tegemoet gekomen aan belastingdienst, door de eenvoud van heffen, als aan de belastingplichtige, door de mogelijkheid van de tegenbewijsregeling.