• No results found

De volmaakte koopman: moraal of praktische adviezen?

Gezien de omvang van het handboek voor koopmanschap De volmaakte koopman, (‘handelende van alles wat in de Koopmanschap voorkomt’, zo staat er op de eerste pagina te lezen,) 812 pagina’s, is het onontkoombaar een selectie van hoofdstukken te maken die relevant zijn voor dit onderzoek. Die selectie heb ik allereerst gemaakt aan de hand van de inhoudsopgave van het handboek, zoals die te vinden is in Bijlage I. Vetgedrukt staan de hoofdstukken die van belang zijn met het oog op een vergelijking met De verdorven koopman. Het gaat hier om hoofdstukken met betrekking tot eerzucht en onvoorzichtigheid in de koophandel, bankroeten, adviezen voor de opvoeding van kinderen die in de handel zullen belanden, de leertijd, voorschriften voor wenselijk gedrag, het hebben van schulden, 95 Rasterhoff 2012, 331: ‘Volgens de zogenaamde clustertheorie versterkt de bundeling van productie in bepaalde steden – en daarbinnen in bepaalde buurten – de concurrentiekracht en het innovatief vermogen van lokale economische sectoren. Producenten in zulke clusters profiteren van

agglomeratievoordelen en van de inbedding in het stedelijke milieu.’ 96 Rasterhoff 2012, 139.

97 Rasterhoff 2012, 335. 98 Rasterhoff 2012, 337. 99 Rasterhoff 2012, 340-341

faillissementen, etc. Op basis van deze inhoudsopgave, alsmede de uitgebreidere omschrijving van de inhoud van de hoofdstukken in hoofdstuk 3 van De volmaakte koopman, heb ik een selectie gemaakt van de fragmenten die ik in deze paragraaf bespreek. In deze paragraaf bespreek ik deze hoofdstukken aan de hand van exemplarische citaten, in chronologische volgorde. Ieder hoofdstuk is ten behoeve van het overzicht genummerd in Romeinse cijfers (met bijbehorende hoofdstuktitel), zoals die ook in De volmaakte koopman worden gehanteerd.100

Het gaat er in deze paragraaf allereerst om te achterhalen of er over moraal en immoraliteit gesproken wordt in De volmaakte koopman. In paragraaf 2.3 leg ik mijn bevindingen vervolgens naast de inhoud van De verdorven koopman. Vervolgens zal ik de vraag beantwoorden of de verdorven koopman, Diomedes, anders zou hebben gehandeld als hij zijn koophandel had ingericht op basis van de inhoud van De volmaakte koopman.

Het is van belang te vermelden dat ik in dit hoofdstuk geen uitputtende opsomming geef van voorbeelden uit De volmaakte koopman die van toepassing zijn op dit onderzoek, zoals ik dat in hoofdstuk 2 met De verdorven koopman evenmin heb gedaan. Het volstaat om hier een aantal zaken te onderstrepen; voor een omvangrijker studie zou een groter onderzoek vereist zijn.

III – ‘Dat d’Onwetendheid, Onvoorzichtigheid, en Eer-zucht Bankeroeten veroorzaaken’101

Jacques Savary (1622-1690), een succesvolle telg uit een Franse koopmansfamilie en de auteur van De volmaakte koopman, begint het eerste hoofdstuk met te benadrukken dat vooral onwetendheid en eerzucht de redenen zijn dat kooplieden failliet gaan. Hij stelt dat degenen die zich willen verrijken ten koste van hun crediteuren, streng behandeld moeten worden:

’t Is zeker, dat d’Onweetenheid, en d’Eerzucht der Kooplieden meer Fallissementen veroorzaaken, als het voorneemen van zich ten koste hunner Crediteurs te verrijken. Nooit valt dit in den geest van een eerlijk Man, maar wel in die voor een Schelm; welke men derhalven met alle gestrengheid, handelen moet…’102

Zoals reeds aan bod gekomen in paragraaf 3.1 wijst ook Savary er direct op, dat reputatieschade, of zelfs het volledig kwijtraken van de goede naam, een koopman kan ruïneren:

Alle deeze kwaade qualiteiten en ongelegentheden zich in de Koopluiden bevindende, verliezen zy zeer lichtelijk hun Reputatie en Credit; en wanneer ze beide deeze dingen

100 Enkele korte citaten zijn ondergebracht bij andere hoofdstukken; er is in die gevallen steeds duidelijk aangegeven uit welk hoofdstuk die citaten afkomstig zijn.

101 Savary 1683, 38. 102 Savary 1683, 38-39.

verlooren, of ‘er zeer weinig van overgehouden hebben, wedervaaren hen noch al meer toevallen, die hen vorders ’t eenemaal bederven en ruineren…103

IV – ‘Dat men op de neiging der Kinderen moet letten, en wat voor geesten en lichaamen tot de Koophandel vereist worden’104

Savary stelt in dit hoofdstuk dat zowel de gesteldheid van de geest als die van het lichaam van belang is, bij het beoordelen of een kind later geschikt zal zijn voor de koophandel. Interessant is dat hij opmerkt dat ‘jonge luiden, welke, in hun jeugd den lossen toom wat te veel gewend zijnde (…) dapper aan ’t lichtmissen raaken, (…) waar door het dikwils gebeurd, dat zy, om hun debauches gaande te houden, hun Meesters besteelen, (…) hebbende ondertusschen gestadig dit gevaarlijk spreekwoord in de mond, Een goed Huuwelijk zal ’t al betaalen, zonder eens te denken, dat ze zich ruïneren, eer ze de Commercie terecht by der hand vatten.’105 Hier komt dus wederom een gegeven aan bod dat we reeds kennen uit paragraaf 3.1: het belang van een goed huwelijk. Hij noemt dit echter een gevaarlijke gedachtegang en waarschuwt er hier voor, dat een te losse opvoeding ertoe kan leiden dat nog niet volleerde kooplieden hun meesters bestelen, terwijl ze een goed (rijk) huwelijk zien als een gemakkelijke optie om snel kapitaal te vergaren.

VI – ‘Dat de Leergasten hun tijd voltrekken, en de Kinders den Handel ook eerst wel verstaan moeten, eerze tot Meester aangenomen worden’106

In dit hoofdstuk komt aan bod dat leerling-kooplieden goed op de hoogte moeten zijn van de gang van zaken in het handelswezen, en zich serieus bezig dienen te houden met hun studie en leertijd. Savary schetst het beeld dat onwetenden en onverstandigen bij een faillissement niet alleen zichzelf, maar ook hun crediteuren meeslepen in hun ongeluk, hetgeen hij afkeurt: ‘Maar ’t geen nog arger is, is dat, wanneer d’onwetenheid en ’t onverstand hen eindelijk faljeren doet, zy zich zelven niet alleen te kort doen; maar zy sleepen hun Crediteurs ook met zich in ’t verderf…’107 Impliciet wijst Savary hier dus op de verantwoordelijkheid, die kooplieden naar hun crediteuren toe hebben en moeten nemen.

VII – ‘Hoe de Leergasten zich zullen gedragen, en wat ze leeren moeten’108

Vóór al het andere plaatst Savary in dit hoofdstuk het geloof: ‘‘t Eerste ding, ’t geen de Leer- gasten voor oogen moeten hebben, is de liefde en de vreeze Gods…’109

Leerling-kooplieden moeten godvrezend zijn, aangezien zonder God hun arbeid nooit gezegend zal zijn. Verder geeft hij aan, dat het als leerling-koopman belangrijk is trouw te zijn aan de meester. Dat wil zeggen ‘…dat zy niet alleen oprechtelijk en getrouwelijk dienen, maar dat zy hun Meesters ook zullen Waarschouwen, wanneer hun Kameraaden, d’andere Dienstbooden, (…) hen eenig ongelijk zoeken te doen…’110

103 Savary 1683, 42. 104 Savary 1683, 44. 105 Savary 1683, 48. 106 Savary 1683, 57. 107 Savary 1683, 58. 108 Savary 1683, 64. 109 Savary 1683, 64. 110 Savary 1683, 64.

Opnieuw wordt in dit hoofdstuk bovendien gewezen op de reputatie van een koopman: hij moet in de eerste plaats een goede naam hebben wat betreft zijn eerlijkheid en betrouwbaarheid, want zonder die goede naam kan er geen kapitaal vergaard worden:

‘Ten eersten moet een Koopman in ’t verkoopen zijner Waaren betoonen een eerlijk Man te zijn; want dit is den middel om zijn heil te bouwen, en een goede naam, die den Negocianten zoo noodzaakelijk is, en zonder dewelke zy nooit hun Fortuin konnen maaken, te verkrijgen.111

In hoofdstuk XVII komt het belang van die goede naam ook terug met betrekking tot de winkel, waarin een koopman zijn waren aan de man brengt: ‘Een winkel moet ‘van langer hand bekaland [sic, lees: bekend] zijn door een groote naam…’112

XXXII - ‘Dat de Koopluiden, zo ras zij den Handel in ’t Klein willen drijven, in acht hebben te neemen’113

Savary benadrukt hier dat het belangrijk is, voorzichtig te zijn en goed te bekijken wat de omvang van het kapitaal is, alvorens handel te gaan drijven. Wanneer een koopman zaken doet die niet in overeenstemming zijn met de grootte van het kapitaal, kan dit hun handel teniet doen: kooplieden moeten allereerst inventariseren ‘…hoe groot hun Kapitaal is, (…) want zy moeten geen zaaken boven hun vermogen onderneemen, vermits dit een onvoorzichtigheid is, welke hen in ’t kort bederven zoude…’114

XXXVI – ‘Hoe zich de Winkeliers hebben te draagen, als zij op Credit verkoopen’115 In dit hoofdstuk wordt voorgeschreven, hoe winkeliers zich dienen te gedragen. Een handelaar moet, volgens Savary, ‘…niet zoo zeer op de Winst, als wel op de Verkooping zien, om een grooter Verlies te vermijden…’, waarbij het belangrijk is om in het achterhoofd te houden ‘…dat er meer verstands gelegen is in ter rechte tijd te weeten te verliezen, als te winnen…’116 Hier zien we wederom informatie uit paragraaf 3.1 terugkomen: zoals we hebben gezien bij Kooijmans was het maken van veel winst niet het belangrijkste doel. Veel belangrijkers was de continuïteit van de transacties en het behouden van de goede naam. In het verlengde van de goede reputatie ligt een goede verhouding met andere zakenlui. Savary benadrukt het belang van goede handelsrelaties in hoofdstuk XLIII, dat geheel gewijd is aan de band tussen kooplieden, ‘enwat Order zij in hun Zaaken moeten houden’. 117

‘…als er geen Vriendschap noch Inwilliging onder Geassocieerden is, zoo komen zy nooit in hun voorneemens over een, en konnen daar ook nimmermeer geluk in hebben.’118

111 Savary 1683, 70. 112 Savary 1683, 126. 113 Savary 1683, 281. 114 Savary 1683, 281. 115 Savary 1683, 341. 116 Savary 1683, 342. 117 Savary 1683, 483. 118 Savary 1683, 483.

LXII – ‘Van de Respijt- en Vrijgelei-brieven, welke de Negotianten tegen hun Crediteurs verkrijgen; en wat zij voor en na ’t verkrijgen van de zelven doen en observeren moeten’119

Debiteuren moeten ‘al hun vlijt aanwenden’ om hun crediteuren te voldoen, wanneer zij schulden hebben gemaakt. Opnieuw gaat het hier, zij het impliciet, om het hoog houden van die zo cruciale reputatie en het onderhouden van goede handelsbelangen met andere kooplieden. De crediteuren op hun beurt moeten ‘…ook tot troost hunner Debiteurs, wanneer zy der zelver onvermogen zien, en weeten, dat het uit enkel ongeluk, en niet uit kwaadwilligheid, en uit een opzet van hen hun Goederen te doen verliezen, gesprooten is, alles doen wat zy konnen. Deze gevoelens van eer, gerechtigheid, en billijkheid in de Debiteurs, en van liefdadigheid in de Crediteurs, zijn den eenen zo wel voordeelig, als den anderen…’120

Niet alleen wederzijds vertrouwen en het nemen van verantwoordelijkheden, maar ook het in vertrouwen nemen van derden komt aan bod. Savary schrijft dat hoewel zakelijke tegenspoed ‘…dikwils verstand en moed doet verliezen, het noodzakelijk is, dat de Negtioanten, den welken diegelijke ongelukken overkomen, om raad vraagen, en zich niet schaamen hun elendigen staat aan hun Vrienden te kennen te geeven…’121