• No results found

Context: handel en economie in de Republiek in de zeventiende eeuw

aanleiding was voor een grote vlucht van kooplieden en invloedrijke handelslui naar het tolerantere Amsterdam. Het is een feit dat het grootste deel van de immigranten uit de zuidelijke Nederlanden zich in Holland en Zeeland vestigden (hoewel Engeland en Duitsland ook bestemmingen waren waar men naartoe vluchtte).65 Clé Lesger wijst er in Handel in

Amsterdam ten tijde van de Opstand echter op dat er vanaf het begin van de twintigste eeuw ook andere geluiden opgaan bij het verklaren van de snelle expansie van Amsterdam; naast de invloed van de Opstand en de val van Antwerpen trad ook de interne dynamiek in Holland naar voren als verklaring voor de economische welvarendheid.66 Hij citeert het onderzoek van Van Dillen: ‘[o]ok zonder de sluiting van de Schelde zou Amsterdam steeds meer goederen tot zich hebben getrokken en de centrale stapelmarkt van West-Europa zijn geworden.’67 Massificatie van goederenvervoer, beperkingen van de Antwerpse handel en de interne dynamiek van de Hollandse handel zelf komen naar voren als redenen voor de snelle economische expansie in de Republiek in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Ook andere onderzoekers zijn het erover eens dat een verklaring aan de hand van de val van Antwerpen alleen niet toereikend is.68 Het is voor deze scriptie voldoende om te weten dat er weinig overeenstemming bestaat wat betreft de precieze invloed van de val van Antwerpen op de Hollandse expansievlucht. Men is het erover eens is dat gebeurtenissen in 1584-85 zeker iets te maken hebben gehad met de economische ontwikkelingen in de noordelijke Nederlanden, maar geen enkele onderzoeker stelt dat de expansie volledig aan de val van Antwerpen te danken is.69

Gateway functie

Aan het begin van de zeventiende eeuw groeide Amsterdam in korte tijd uit tot het grootste handelscentrum ter wereld. Die bloei verklaren is een complexe aangelegenheid; er is sprake van een samenspel tussen factoren binnen de Republiek (de Opstand, veranderende handelsbelangen op wereldschaal).70 Lesger gebruikt voor het verklaren van de snelle opbloei van Amsterdam de term gateway: ‘plaatsen die functioneerden als intermediair tussen het achterland en de rest van de wereld’. Hij wijt de economische expansie aan een herstructurering van het gateway systeem, waarbij de noordelijke Nederlanden, en daarmee de gateway functies, verzelfstandigen als gevolge van het mindere functioneren van dat systeem in de zuidelijke Nederlanden (het afsluiten van de Schelde).71

65 Lesger 2001, 128. 66 Lesger 2001, 10. 67 Dillen 1970, 10.

68 Lesger noemt in Handel in Amsterdam ten tijde van de Opstand Schollier, die de instabiliteit van de Zuid- Nederlandse economie benadrukt, en ook Brulez, die ook benadrukt dat de Antwerpse handelssector zijn beperkingen had.

69 Lesger 2001, 13.

70 Op die factoren ga ik hier niet nader in omdat ze in het kader van dit onderzoek niet van essentieel belang zijn.

Lesger beschrijft in zijn boek Handel in Amsterdam ten tijde van de Opstand het gateway systeem aan de hand van het mercantile model van Vance. Die schetst een ontwikkeling waarbij een externe impuls – langeafstandshandel – aan de kust aanleiding geeft tot het ontstaan van één of meer points of attachment. Die groeien op hun beurt uiteindelijk uit tot gateway van het achterland. Dat achterland levert grondstoffen aan het moederland en is tegelijkertijd afzetmarkt van de eindproducten.72 De gateway Amsterdam kon zich in korte tijd vanwege herstructureringen in het systeem ontwikkelen tot de belangrijkste in de regio en, niet veel later, de belangrijkste in de wereld.

Toestroom van migranten en armenzorg

Prak wijst erop dat de binnenlandse markt niet kon voldoen aan de enorme vraag naar arbeid die ontstond als gevolg van de razendsnel groeiende economie. In groten getalen stroomden loonarbeiders uit het buitenland toe. Zij emigreerden niet uitsluitend om economische redenen: na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 door Lodewijk XIV vluchtten 130.000 Hugenoten naar het buitenland. Daarvan kwamen er zeker 30.000 in de Republiek terecht.73 Hoewel de levensomstandigheden daar lang niet slecht waren, zeker in de steden, ‘balanceerden velen toch voortdurend op de rand van het bestaansminimum’, aldus Prak.74 Hoewel hij op deze opmerking niet uitgebreid ingaat, zou een mogelijke verklaring hiervoor kunnen zijn dat migranten niet konden terugvallen op een sociaal netwerk of een reeds opgebouwde reputatie, die juist in de zeventiende-eeuwse Republiek van cruciaal belang was, zoals later in deze paragraaf nog wordt toegelicht.

In ieder geval genoten arbeiders, waarvan een aanzienlijk deel dus ‘allochtoon’ was, geen bescherming van gilden (waarmee de ambachtelijke milieus zich probeerden te wapenen tegen de risico’s van ziekten en overlijden).75 Mede daardoor ontstond in de zeventiende eeuw de armenzorg: de instellingen voor deze armenzorg verstrekten een ‘gemengd pakket van goederen en diensten’, waaronder bijvoorbeeld medische zorg en scholing.76 De autoriteiten waren zich er terdege van bewust dat dit systeem fraudegevoelig was. Het werd de taak van de overheid om erop toe te zien dat uitsluitend ‘ware armen’ bedeeld werden en tegelijkertijd de profiteurs van het systeem te bestraffen. Niet voor niets werd al in 1589 het tuchthuis van Amsterdam opgericht; spoedig volgden tuchthuizen in andere steden.77 Dat tuchthuis of Rasphuis herinnert ons eraan dat de Gouden Eeuw ‘zeker niet voor iedereen goudomrand was,’ aldus Prak. ‘Voor velen was de Republiek een toevluchtshaven, maar juist door de enorme toestroom van migranten verbeterden de levensomstandigheden van gewone mensen maar weinig. In vergelijking met elders hadden zij het, vooral in de kuststreken,

72 Lesger 2001, 182. 73 Prak 2002, 157-158. 74 Prak 2002, 160. 75 Prak 2002, 161. 76 Prak 2002, 163-164. 77 Prak 2002, 165.

waarschijnlijk beter. Maar de zeventiende eeuw was een periode van toenemende sociale ongelijkheid.’78

Amsterdam als wereldstapelmarkt en centrum van informatievoorziening

Amsterdam, zo wordt doorgaans gesteld, functioneerde als stapelmarkt.79 Historici zijn echter verdeeld over de vraag in hoeverre dat daadwerkelijk het geval was. Lesger laat zich kritisch uit over het stapelmarktconcept. Hij stelt dat Amsterdam in de eerste plaats getypeerd moet worden als een centrum van informatievoorziening: ‘Door de hoeveelheid en de kwaliteit van de informatie in Amsterdam en de relatief goede en frequente verbindingen met andere delen van Europa verwierf de stad een positie die overeenkomt met die van centrale markten (market concourses) in de huidige tijd’.80 Het economisch gevolg van de kwalitatief goede informatievoorziening was namelijk het ontstaan van basisprijzen, waardoor prijsfluctuaties (die ontstaan door een ongelijkheid in vraag en aanbod) dempen. Hierdoor stabiliseerde het economische leven: de ideale basis voor snelle expansie. Gelderblom vult hier aan dat het belang van een goede informatievoorziening uiteindelijk ook leidt tot een verdere relativering van de bijzondere rol van de uit Antwerpen afkomstige kooplieden op de Amsterdamse markt. Het verklaart waarom ook in Amsterdam geboren kooplieden succesvol konden zijn in de handel; bovendien moet erop gewezen worden dat een deel van het Amsterdamse informatiesysteem al stamt van vóór de Opstand.81

Dit onderschrijft de eerder genoemde relatieve invloed die de inname van Antwerpen had op de economische groei van Amsterdam.

In zijn kritiek op het fenomeen wereldstapelmarkt stelt Lesger bovendien dat de vroegmoderne handel niet beperkt bleef tot die op concrete markten. Hollandse kooplieden dirigeerden namelijk vanuit hun handelskantoren (die uiteraard wel concreet bestonden en zich in de Republiek bevonden) goederen naar alle delen van Europa, zonder dat ze daadwerkelijk ooit in de Republiek aankwamen.82 Lesger draagt aan dat er in de vroegmoderne handel helemaal geen behoefte was aan een centrale stapelmarkt, en dat ‘de Republiek ook niet als zodanig heeft gefunctioneerd.’83 Hij stelt dat de omvang van de markt in de Republiek en in het bijzonder Amsterdam vooral een gevolg is van de functie van de havens als eerder genoemde gateway voor het uitgestrekte en hoogontwikkelde achterland:

Waar het in Holland, en in het bijzonder in Amsterdam, om draaide was financiële intermediatie en informatievoorziening. Daar lag ook de specifieke bijdrage van de Hollandse handelscentra aan het functioneren van de vroegmoderne economie. Zij beheerden als het ware, een essentieel onderdeel van de commerciële infrastructuur, die onmisbaar was voor een efficiënte internationale arbeidsindeling.84

78 Prak 2002, 166. 79 Lesger 2001, 16. 80 Lesger 2001, 17. 81 Gelderblom 2003, 56. 82 Lesger 1999, 14. 83 Lesger 1999, 9. 84 Lesger 1999, 25.

Een manier waarop de handel in de zeventiende eeuw geanalyseerd wordt, is door het tellen en categoriseren van bevrachtingscontracten. Lesger stelt echter dat er met enige voorzichtigheid naar deze informatie gekeken moet worden: veel schippers, reders en kooplieden hadden aan het begin van de zeventiende eeuw al eeuwen ervaring in de Oostzeehandel. Het opstellen van een bevrachtingscontract werd lang niet altijd nodig geacht: ‘slechts voor een minderheid van alle reizen maakte men de gang naar de notaris.’ Vooral de zogenaamde doorgaande reizen, waarbij meer dan één plaats werd bezocht alvorens naar de thuishaven terug te keren, belandden in de notariële boeken.85 Omdat de theorie achter het idee van “wereldstapelmarkt Amsterdam” (deels) op een dergelijke analyse van bevrachtingscontracten berust, is dit dus ook een reden om kritisch tegenover die categorisatie te staan.

Het belang van een goede reputatie

Aan het begin van de 17e eeuw was er van de middeleeuwse hiërarchie, toen handelaren en kooplieden nog een bescheiden positie in de maatschappij innamen, weinig over. In bepaalde regio’s hadden kooplieden zoveel winst gemaakt dat ze vermogender geworden waren dan de adel. Dit had uiteraard gevolgen voor de verdeling van macht en voor de sociale verhoudingen in de samenleving. Kooijmans stelt dat ‘In the Netherlands the leading merchants saw themselves as an elite that in many respects was a match for the nobility’.86

In de handel waren vertrouwen, geloof en reputatie van essentieel belang, stelt Kooijmans: ‘A merchant was dependant on others, and it was often difficult to know whether a person was trustworthy. One had to go by reputation’.87 Hierdoor waren handelsstrategieën vaak conservatief: het hoofddoel was niet het maken van zoveel mogelijk winst, maar de handel constant te laten zijn. Betrouwbaarheid en voorzichtigheid waren belangrijker dan het maken van spectaculaire winsten. Kooijmans zegt hierover:

A good merchant was first of all a reliable one. He took no unnecessary risk, because usually he was responsible not only for himself, but for several families who were dependent on his investments. (…) A merchant who messed up his business took others with him in his fall – family members, creditors and descendants alike.88

Eer en respect waren dus van zeer groot belang in de zeventiende-eeuwse maatschappij. De termen werden frequent gebruikt en Kooijmans merkt op dat men een goede reputatie nooit voor lief kon nemen: ‘Like capital, a reputatiun had to be managed.’89 Lesger wijst er bovendien op dat handel met ter plaatse gevestigde landgenoten of familieleden de voorkeur genoot, omdat er veel manieren bestonden om te frauderen en er weinig controle was. De handel door middel van agenten was niet nieuw noch specifiek voor de Hollandse kooplieden. 85 Lesger 1999, 13.

86 Kooijmans 1995, 26. 87 Kooijmans 1995, 27. 88 Kooijmans 1995, 30. 89 Kooijmans 1995, 31.

De enorme geografische omvang die het handelsnetwerk in de zeventiende eeuw aannam was wel een noviteit.90

Lesger stelt dat juist die omvang van het netwerk van handelskolonies de belangrijkste verklaring is dat de Hollandse handel ook kon functioneren zónder aanwezigheid van een centrale stapelmarkt. ‘Het is (…) die functionele relatie met het omvangrijke achterland en niet de internationale tussenhandel en de veronderstelde positie aan de top van een hiërarchisch systeem van concrete markten die het indrukwekkende volume van handel en scheepvaart in de Hollandse havencentra verklaart’.91

Gelderblom onderschrijft in zijn kritische bespreking van Lesgers Handel in Amsterdam dat de Amsterdamse markt niet volledig anoniem was: ‘Langdurige relaties tussen vragers, aanbieders en intermediairs kwamen regelmatig voor’.92 Tegelijkertijd merkt hij op dat de markt zich er eveneens voor leende om zaken te doen buiten de eigen kring van familie en vrienden. Dit is wellicht ook een reden dat de Amsterdamse economie zo’n enorme vlucht kon nemen: ze was voor een grote groep toegankelijk, de handel was geen exclusieve zaak voor de bemiddelde elite.

Na 1650: stagnatie van economische groei

Na 1650 vond in de Republiek een kentering plaats: terugval en herstel afwisselden elkaar af. Hoewel er uitzonderingen bestaan, is het globale beeld stagnatie en lichte achteruitgang. Hoewel de achtergrond van deze terugloop vrij ingewikkeld is, kunnen er drie zaken aangewezen worden die hieraan een bijdrage hebben geleverd. Allereerst voerden de Europese mogendheden een mercantilistische politiek: zij bevorderden hun eigen nationale welvaart en de Republiek, die gedurende de eerste helft van de zeventiende eeuw een onevenredig groot deel van de economische activiteiten had verworden, merkte daar als eerste iets van. Bovendien was het zo dat de bevolkingsaantallen in Europa terugliepen; het prijspeil daalde. Hoewel deze zaken nadelig waren voor de Hollandse economie waren er ook stabiliserende factoren aanwezig die ervoor zorgden dat handelssector niet al te sterk in moest krimpen, zoals de grote omvang van de binnenlandse markt en de handel in koloniale waren.93 Toch wonnen in deze periode andere manieren om aan geld te komen aan belang. Kooijmans wijst op de mogelijkheid van een rijk huwelijk:

In the second half of the seventeenth century, as economic oppurtunities diminished, the division between merchants and patricians became more rigid. Fortunes grew through marriage and inheritance rather than profit from enterprises. A well-chosen marriage, cultivating the right people, became ever more important.94

90 Lesger 1999, 16. 91 Lesger 1999, 20. 92 Gelderblom 2003, 55. 93 Lesger 2005, 86. 94 Kooijmans 1995, 34.

Een goed gekozen huwelijkskandidaat kon een mooi starterskapitaal betekenen: iets wat ook aan bod komt in De verdorven koopman. Ook in De volmaakte koopman wordt het huwelijk genoemd in relatie tot de handel; in de volgende paragrafen kom ik hierop terug.

Ook Rasterhoff beschrijft in haar proefschrift de culturele productie in de zeventiende-eeuwse Republiek aan de hand van de zogenaamde clustertheorie.95 Ook zij spreekt over een stagnerende markt. Reeds vanaf de jaren 1660 signaleert zij ‘early signs of trouble’, versterkt door de Engels-Nederlandse Oorlogen en natuurlijk het Rampjaar 1672.96 Bovendien stelt zij dat de dynamiek, die in de eerste helft van de zeventiende eeuw zorgde voor exponentiële groei, ‘resulteerde in een relatief spoedige verzadiging van lokale markten, rond het midden van de zeventiende eeuw.’ Dit viel bovendien samen met het afzwakken van de economische groei in de Republiek.97 In haar conclusie vat ze het als volgt samen:

De Nederlandse producenten hadden hun markten zo voortvarend bediend en met zulk een verscheidenheid, dat er rond het midden van de zeventiende eeuw nog weinig ruimte was voor verdere expansie. De snelle opeenvolging van innovatie en de grootschalige en gevarieerde productie gedurende de periode van sterke endogene reproductie, zorgde ervoor dat de groeifase in deze twee culturele industrieën slechts een paar decennia kon duren.98

Hoewel Rasterhoffs onderzoek zich concentreert op vroegmoderne schilderkunst en uitgeverijen, zijn de waarnemingen ook waardevol voor andere sectoren van de economie, zij het wellicht in mindere mate. Het verklarende kader van ‘ruimtelijke clustering’ dat zij schetst ‘legt tot nog toe onderbelichte factoren in het verklaren van ruimtelijke en chronologische patronen van groei en innovatie bloot: zelf-versterkende mechanismen in industriële organisatie en structuur’.99