• No results found

DE RESIDENT VAN JAPARA,

In document GEWESTELIJKE 0t (pagina 36-44)

Overwegende, dat het wenschelijk is, om den dienst der brandspuiten te Pati, Joana, Koedoes en Japara, te regelen;

Maakt aan de ingezetenen van dat gewest bekend : Dat door hem is vastgesteld de navolgende verordening;

Reglement op den dienst der brandspuiten ter hoofdplaatsen Pati, Joana, Koe-does en Japara.

1. ORGANISATIE EN VERPLIGTINGEN VAN HET BRANSPUIT-PERSONEEL IN HET ALGEMEEN.

A. Brand-Officieren.

Artikel 1.

Onder oppertoezigt en leiding van het hoofd van plaatselijk bestuur, staat het brandspuitwezen in allen deele onder de bevelen en bewaking van eenen Europee-schen brandspuitmeester.

Artikel 2.

(1) Den Europeeschen brandspuitmeester staan twee adjunct-brandspuitmeesters tot helpers, en bij belet of ontstentenis tot vervangers ter zijde, naar de orde door het hoofd van plaatselijk bestuur bepaald.

(2) De brandspuitmeester en de adjunct-brandspuitmeesters worden benoemd door den resident.

B. Pompiers en Gasten.

Artikel 3.

Op voordragt van of na overleg met den brandspuitmeester benoemt het hoofd van plaatselijk bestuur voor elke brandspuit :

1. Acht pompiers.

Zij worden bij voorkeur gekozen uit do Europeesche en daarmede gelijkge-stelde bevolking.

2. Veertig spuitgasten en twintig laddergasten.

Artikel 4.

Door den resident wordt voorts bepaald het aantal pradjoerits, dat onder de onmiddelijke bevelen van hunnen intructeur steeds bij den brand aanwezig moet zijn.

(') Afgekondigd in de Javasehe Courant dd<>. 7 Mei 1875 No. 37.

Ingetrokken bij en vervangen door keur No 11.

No. 6. 19 Artikel 5.

De pompiers a. zijn pijpgasten;

b. houden toezigt over de spuit- en laddergasten ;

c. beijveren zich, om de gebreken, die tijdens het gebruik der spuit ontstaan, te verhelpen ;

d. bieden bijstand tot het omverhalen van gebouwen.

Artikel 6.

De spuitgasten zorgen:

a. voor het vervoer der spuit en het materieel, ieder hunner bovendien voor dat van een brandernmer ;

b. voor den aanvoer en de opstuwing van het water.

Artikel 7.

De laddergasten zorgen :

a. voor het vervoer en de aanwending van brandladders, haken, zeilen, em-mers enz.;

b. voor de beklimming, omverhaling of wegruiming van hetgeen hun gelast wordt te beklimmen, omver te halen of weg te ruimen;

c. ieder gast voor de aanwezigheid van een kapmes of bijl.

Artikel 8.

(-)) De pradjoerits worden door den brandspuitmeester aangewend, zooals hij het beste vermeent.

(2) Hij kan de manschappen en aanvoerders bij de spuit en de laddergasten naar welgevallen verdeelen.

C. Distinctieve Teekenen.

Artikel 9.

(1) In functie zijnde, voeren de brand-officieren, ieder naar zijnen rang, eenen stok en om den linkerarm eene oranje band; de pompiers, spuit-en laddergas-ten eveneens, wanneer zij in functie zijn, een lederen band, alsmede een penning, aangevende ieders nummer.

(2) Het hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, waarin de stokken en banden onderling moeten verschillen en overeenkomen.

(3) De laddergasten omgorden zich bovendien met eenen lederen lijfriem, geschikt tot aanhanging van een kapmes en een of meer brandemmers.

Artikel 10.

(1) Van iederen brand-officier wordt het woonhuis of erf voorzien van een bord, waarop zijn naam en betrekking te lezen zijn.

(2) Bij verhuizing zijn de brand-officieren verpligt, daarvan kennis te geven aan hunne chefs.

No. 6. 20

D. Naaste buren.

Artikel 11.

(1) Wie uit de naaste buren daartoe door het hoofd van plaatselijk bestuur wordt aangewezen, is verpligt:

1. Op de vordering van den brandspuitmeester tegen bewijs in ontvangst te nemen een sleutel van het brandspuithuisje nabij hetwelk hij woont en een of meer lantaarns ;

2. die voorwerpen steeds voor de hand te hebben en op vordering van een der betrokken brand-officieren te vertoonen of af te geven ;

3. de bevelen aan te nemen, die hem door een der officieren worden gegeven ; 4. bij verhuizing of andere omstandigheden, die de naleving zijner verpligtingen zouden verhinderen, daarvan tijdig aan een. dier officieren kennis te geven.

(2) Wie van de naaste buren weigert te voldoen of slecht voldoet aan de hem opgelegde verpligtingen, zal telkenmale met eene boete van f 3 worden gestraft.

E. Inspectiën en, Oefeningen.

Artikel 12.

Inspectiën worden gehouden:

a. Minstens twee maal 'sjaars over het geheele brandspuit-personeel en mate-rieel door den brandspuitmeester in bijwezen van het hoofd van plaatselijk bestuur.

Alsdan worden de geoefendheid van het personeel en de geschiktheid en den taat der spuit onderzocht en beproefd.

b. Een maal 's maands over het materieel in de bewaarplaatsen door den brand-meester in tegenwoordigheid van de adjunct-brandspuitbrand-meesters.

c. Telkens na eenen brand, wordt de spuit en het geheele materieel door den brandspuitmeester onderzocht en beproefd.

Artikel 13.

Het hoofd van plaatselijk bestuur bepaalt in overleg met den brandspuitmeester den dag der half j aarlij ksche inspectiën en oefeningen, of magtigt hem om den dag te bepalen.

Artikel 14.

De brandspuitmeesters brengen jaarlijks, met l11 Januari in te dienen, een verslag uit aan het hoofd van gewestelijk bestuur van hetgeen sedert de indie-ning van het laatste verslag voorviel en bewerkstelligd werd.

II. BRANDSPUIT EN VERDER MATERIEEL.

Artikel 15.

Het aantal spuiten is bepaald op een voor ieder der hoofdplaatsen van de af-deeling Patti, Joana, Koedoes en Tapara.

No. 6. 21 Artikel 16.

(1) De spuiten met haar toebehooren worden elk in een afzonderlijk huisje geborgen.

(2) De berging moet met orde en overleg geschieden, zoodat de spuit ten al-len tijde met spoed en zonder verwarring er kan uitgehaald en vervoerd worden'

Artikel 17.

Elke spuit met haar toebehooren bestaat uit zoo vele en zoodanige voorwerpen als het hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, in verband tot de toegestane mid-delen na hierop den brandspuitmeester te hebben gehoord.

Artikel 18.

Het hoofd van plaatselijk bestuur bepaalt, in overleg met den brandspuitmees-ter, de plaats waar het brandspuithuisje moet worden opgerigt.

Artikel 19.

De brandspuitmeester en ieder der officieren ontvangen een sleutel van de deur van het brandspuithuisje zoomedc de voornoemde aangewezen buren.

Artikel 20.

Voor de bewaking van het huisje zoomede voor het schoonhouden van het materieel, het te drogen hangen der slangen, enz. worden twee wakers aan-gesteld.

Artikel 21.

Ieder der pompiers heeft op zijne beurt gedurende eene week het bijzonder toezigt over deze wakers.

III. VERPLIGTINGEN DER INGEZETENEN IN HET ALGEMEEN.

Artikel 22.

(1) Ieder, wien door de bevoegde magt eene betrekking bij het brandspuitwe-zen wordt opgedragen, is verpligt die aan te nemen en te vervullen.

(1) Bezwaren tegen gedane opdragten worden door het hoofd van gewestelijk bestuur, onder bekendstelling der redenen, geldig of ongeldig verklaard.

(3) Bezwaren tegen de beslissingen van den resident worden bij den Gouver-neur-Generaal ingebragt.

(4) Intusschen moet aan de opdragten en beslissingen worden gevolg gegeven.

Artikel 23.

Het brandspuit-personeel geniet geene bezoldiging.

Artikel 24.

Op groote erven en in kampongs ter beoordeeling van het hoofd van plaat-selijk bestuur, moeten door en ten koste van de eigenaren de noodige wegen aangelegd of verbeterd en door en ten koste van de bewoners of andere gebrui-kers onderhouden worden.

No. 6. 22

Artikel 25.

(1) Bij elk huis en bij elk van eene woning voorzien erf moet minstens een geschikte put ten koste van eigenaren daargesteld en in goeden staat onder-houden worden.

(2) Wegens plaatselijke omstandigheden kan het hoofd van plaatselijk bestuur deze verpligting tijdelijk opheffen.

Artikel 26.

In elke woning eener kampong en in elk huis door inlanders of met deze gelijk-gestelde personen bewoond, moeten ten koste der bewoners steeds aanwezig zijn tien met water gevulde bamboezen (lodongs), ieder lang minstens 1.8 M. en wijd minstens 8. c. M.

Artikel 27.

(1) In iedere kampong door inlanders bewoond, moet ten hunnen koste een zeker getal zooveel doenlijk gemerkte brandladders en haken steeds aanwezig en voor de hand zijn, en in behoorlijken staat onderhouden worden.

C2) De inlandsche hoofden zijn voor het een en ander aansprakelijk en geven deze voorwerpen in bewaring aan verschillende geschikte personen die jaarlijks worden afgewisseld.

(3) Het aantal ladders en haken voor iedere kampong wordt door het hoofd van plaatselijk bestuur bepaald, op voorstel van den brandspuitmeester.

IV. VERPLIGTINGEN DER INGEZETENEN TIJDENS BRAND.

Artikel 28.

Wie brand ontdekt, is verpligt :

a. den brand terstond op den weg of de straat uit te roepen:

b. terstond kennis te geven aan den naastbijwonenden brand-officier en aan het naastbij staande wachthuisje;

c. intusschen niets te verzuimen, om den brand te blusschen of te beperken.

Artikel 29.

Op het vernemen van brand slaat het wachtvolk in de wachthuisjes en de be-woners in de kampongs alarm op de tongtong en het rijstblok en wordt aan het residentie-kantoor de brandklok geluid.

Artikel 30.

Bij brand staat het water van alle putten, badkamers, regenbakken en van alle water bevattende plaatsen en voorwerpen ter beschikking van het brand-spuitpersoneel.

Artikel 31.

(1) Van alle erven en woningen, waartoe een brand-officier den toegang meent noodig te hebben, staat aan hem en op zijn last ook aan het overige brandper-soneel de toegang tijdens den brand vrij.

No. 6 '23

(2) Op vordering van de brand-offieieren is ieder verpligt toe te laten, dat de bluschmiddelen op zijn erf gesteld en de slangen over en door het huis en erf gelegd worden.

Artikel 32.

Tijdens den brand zijn op vordering van een brand-officier tot het verleenen van dadelijke hulp en tot stipte opvolging van bevelen verpligt alle personen, die bij den brand ledig staan.

Artikel 33.

Tijdens den brand worden geene andere klagten over door of van wege het brandspuitpersoneel gepleegde handelingen aangenomen, dan die tot onverwijlde voorziening behooren te leiden.

Artikel 34.

(1) Iedere handeling van gezag is verboden aan elk, die niet tot het policie- of brandspuit-personeel behoort.

(2) Niemand mag het policie- en brandspuitpersoneel hinderlijk zijn, beleedigen of door ontijdigen ijver als anderzins den geregelden gang hunner werkzaamhe-den storen.

V. VERPLIGTINGEN VAN HOOFDEN EN AMBTENAREN BIJ BRAND.

Artikel 35.

(1) De hoofden der kampongs mogen bij brand hunne kampongs of wijken niet verlaten, maar zorgen, dat het brandspuitpersoneel hunner wijk ten spoe-digste zich naar de plaats van den brand begeeft.

(2) Alleen met toestemming van het hoofd van plaatselijk bestuur mogen zij hunne wijk verlaten.

Artikel 36.

Op het vernemen d a t e r brand is binnen de hoofdplaats, begeeft de Comman-dant der pradjoerits zich met een detachement pradjoerits naar de plaats van den brand en stelt zich ter beschikking van den brandspuitmeester.

Artikel 37.

(1) Ook begeven zich alsdan naar de plaats van den brand : (2) Het hoofd van bestuur;

(3) De brandspuitmeester en andere brand-officieren ; (4) De regent, de patih en de

wedono-Artikel 38.

Diegene der brand-officieren, die het eerst bij den brand is, zorgt, dat indien dit noodig is, terstond en zonder afwachting van bevelen de bamboezen huizen en overdekkingen beneden den wind, in de onmiddelijke nabijheid van den brand,

worden omvergehaald en weggeruimd.

No. 6. 24

VI. VERPLIGTINGEN VAN HET BRANDSPUITPERSONEEL.

Artikel 39.

Op het vernmen dat er brand is op de hoofdplaats of in hare nmiddelijke nabijheid moeten de buren bewaarders van eenen sleutel terstond, zonder de komst van eenen der brand-officieren af te wachten, zich naar het brandspuit-huisje begeven, met den sleutel, en, is het nacht, bovendien met een brandende lantaarn, en het huisje openen, zorgen en toelaten, dat het toesnellend brand-spuitpersoneel de daarin geborgen voorwerpen tot vervoer en gebruik gereed maakt, en zich daarbij behoorlijk gedraagt.

Artikel 40.

Het brandspuitpersoneel begeeft zich op het hooren dat er brand is, een isder voorzien van zijn onderscheidingsteeken en penning, naar het brandspuit-huisje, zorgt voor de opstelling en het vervoer der brandspuit en gedraagt zich verder naar de bevelen van brandspuitmeester.

Artikel 41.

Indien de brand is buiten de grenzen der hoofdplaats, zullen zij voor het al of niet vervoeren der brandspuiten de bevelen afwachten van het hoofd van bestuur.

Artikel 42.

(1) Bevelen worden gegeven:

a. Bij afwezigheid van alle chefs door de pompiers alleen ;

6. Bij afwezigheid van den brandspuitmeester, door den eerst-aanwezend brand-officier.

(2) Zoodra een of meer chefs ter plaatse van den brand aanwezig zijn, nemen deze het gezag over.

(3) De brandspuitmeester volgt in alle maatregelen de leiding van het hoofd van bestuur.

(4) De brandspuitmeesters vergewissen zich, ieder voor zooverre zijne spuit be-treft, van de aanwezigheid hunner adjuncten, van de pompiers, spuit- en ladder-gasten en nemen daartoe van elk hunner den penning of het teoken over.

Artikel 43.

(1) Tijdens den brand mag niemand van het brandspuit-personeel zich van zijn post verwijderen, zonder toestemming van den brandspuitmeester, of bij diens afwezen van een der brand-officieren.

(2) De spuiten en het daarbij dienstdoende personeel blijven ter plaatse van den brand, totdat de brandspuitmeester of een der brand-officieren, namens hem tot dat vertrek verlof geeft.

(3) Na den brand worden de spuiten naar het brandspuithuisje teruggebragt en aldaar zoo spoedig mogelijk gedroogd.

(4) Bij het huisje worden alsdan de penningen of het teeken aan het personeel teruggegeven.

No. 6. , 25

Artikel 44.

Het personeel der brandspuit is verpligt, na behoorlijke oproeping, het geval van wettige verhindering uitgezonderd, op de inspectiën en proefnemingen te verschijnen, voorzien van hunne onderscheidingsteekenen, op te komen bij brand, en de hun gegeven bevelen stiptelijk op te volgen, wat strekken kan, om de brandbluschmiddelen in een bruikbaren staat te houden.

VII. GEKWETSTEN.

Artikel 45.

Al wie bij het aanwenden van pogingen tot blussching van eenen brand gekwetst of onbekwaam wordt, bekomt verzorging.

VIII. STRAFBEPALINGEN.

Artikel 46.

Met uitzondering van die van het bepaalde bij art. 11 en bij art. 32, waarte-gen straf is bedreigd, bij art. 4 No. 1 policie Strafreglement voor de Europeanen en bij art. 2 No. 1 van dat voor de inlanders, worden overtredingen van dit reglement gestraft, met geldboete van vijf tot hoogstens vijf en twintig gulden, of gevangenisstraf voor niet langer dan 6 dagen voor Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen, en met dezelfde geldboete, of met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon voor ten hoogste twaalf dagen, wanneer zij worden begaan door inlanders of met dezen gelijkgestelden.

En opdat niemand, wien zulks aangaat, hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het officieel nieuwsblad worden geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen worden aangeplakt.

Gedaan te PATTI, den 24sten April 1875.

De Resident voornoemd.

WIJNMALEN.

De Secretaris der Residentie^

MEENG, l. s.

No. 7.

Aanwijzing van wijken of buurten ter hoofdplaats Pati,

In document GEWESTELIJKE 0t (pagina 36-44)