• No results found

De procureur-generaal, advocaat-fiscaal en substituut-procureur-generaal na 1520

Na de dood van procureur-generaal Karel Grenier in 1520 werd hij tijdelijk vervan-gen door zijn twee substituten.180Niet lang daarna werd besloten het ambt van pro-cureur-generaal te combineren met dat van advocaat-fiscaal, een situatie die uniek was voor de gewestelijke Hoven in de Nederlanden.181De nieuwe procureur-gene-raal en advocaat-fiscaal was meester Jacob Stalpaert, die in 1520 werd aangesteld. Het was hem bovendien toegestaan aanwezig te zijn bij de raadszittingen en zijn stem te geven bij het sluiten van de vonnissen.182De nieuwe procureur-generaal (en fiscaal) had hierdoor de bevoegdheden van procureur-generaal, advocaat-fiscaal en raadsheer.183De enige beperking was dat hij niet aanwezig mocht zijn bij het sluiten van de vonnissen waarbij hij als procureur-generaal betrokken was.184

De rol van de procureur-generaal in de Raad bleef beperkt door zijn andere werkzaamheden en dan met name door de dienstreizen die hij moest ondernemen. Toen procureur-generaal Reinier Brunt in 1535 werd aangesteld als bezoldigd raadsheer en tijdelijk een dubbele functie ging bekleden, leidde dit tot een onderbe-zetting van de Raad. President Gerrit van Assendelft schreef aan stadhouder Anton van Lalaing dat ze nu vaak een raadsheer misten en dat er twee mannen van het

ka-177 RekRek, inv. nr. 335, f. 199v; inv. nr. 338, f. 193r. 178 RekRek, inv. nr. 339, f. 174v, f. 182v.

179 RekRek, inv. nr. 344, f. 179v-180r.

180 Karels substituten waren zijn oomzegger Thomas Cassiopein en Jan Spierinck.

181 In de raden van Vlaanderen en Brabant bleven de ambten gescheiden. Zie voor Vlaanderen: Van Peteghem,

De Raad van Vlaanderen, 75-82. In Brabant speelden talloze conflicten over de slecht omlijnde taken van de

pro-cureur-generaal en advocaat-fiscaal, ook nog nadat in 1529 een bepaling werd uitgevaardigd over hun taakverde-ling. Put, Inventaris, 16; ROPII, 564-567.

182 RekRek, inv. nr. 355, f. 99r.

183 De ambten bleven vanaf toen, op een korte periode na, met elkaar verbonden. In de instructie van 1531

werd de mogelijkheid van een splitsing van de twee ambten nog opengehouden. Instructie 1531, artikel 25. ‘d’ad-vocaet fiscael, oft den procureur generael (alsser geen ad‘d’ad-vocaet-fiscael sal zijn) sal gehouden wesen te pleyten alle de saecken ende materien ons aengaende.’

liber van Reinier Brunt nodig waren om beide functies goed te kunnen uitoefe-nen.185Ook zelf gaf Reinier aan de functies niet goed te kunnen combineren.186Hij werd in 1536 dan ook uiteindelijk vervangen als procureur-generaal.

De procureur-generaal wees zelf zijn substituut aan, die na het afleggen van zijn eed dezelfde volmachten had. De commissiebrief werd uit naam van de procureur-generaal opgesteld. In de praktijk overleefden de substituten het einde van de ambtsperiode van hun meesters en werden door een nieuwe procureur-generaal ge-continueerd.187De substituut was er vooral voor het maken van de dienstreizen, zodat de procureur-generaal in Den Haag kon blijven voor de rechtszaken.188Op hetzelfde moment dat de ambten van procureur-generaal en advocaat-fiscaal wer-den gecombineerd, werd de functie van substituut-procureur-generaal een meer vast omlijnde fulltime baan.

Het samengaan van de ambten van procureur-generaal en advocaat-fiscaal heeft waarschijnlijk vooral te maken met het grotere belang dat gehecht werd aan een uni-versitaire studie. De procureurs-generaal vóór 1520 hadden in tegenstelling tot de advocaten-fiscaal lang niet altijd de meestertitel. Door het combineren van de amb-ten van advocaat en procureur konden de doorgaans niet juridisch geschoolde, en niet altijd even goed aangeschreven, procureurs-postulant niet meer doorstromen naar het ambt van procureur-generaal.189De substituten van de procureur-generaal bleven zonder uitzondering niet universitair geschoold. Wellicht is dat de reden dat omtrent 1547 een universitair geschoolde assistent van de procureur-generaal werd aangesteld. Het is aannemelijk dat hij de procureur-generaal in de rechtszaal

ver-185 Audiëntie, inv. nr. 1529, f. 157r-v, f. 160r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 9 november en 11

december 1535).

186 Reinier gaf al na twee maanden aan dat hij het ambt van procureur-generaal en raadsheer niet goed kon

combineren met zijn ‘crancke vermogen’. acb, inv. nr. 93, Reinier Brunt aan Anton van Lalaing (15 november 1535). ‘Mijn heer sal belieffven te voirsien in mijn officie gelijck uwer edele mij dat tot meer stonden gescreeffven hebt, want ick den Raidt zoe lange ick dair van nyet ontlast en ben in d’expeditie van de processen nyet veel hulps en mach doen.’ acb, inv. nr. 94, Reinier Brunt aan Anton van Lalaing (10 januari 1536). De Raad schreef dat Brunt graag zag dat een nieuwe procureur-generaal aangesteld zou worden ‘zoo hij nyet langer angenomen en hadde den staet te bewairen dan twee maenden nae dat hij van den staet van raidt ordinaris voirsien was ende en is oick niet mogelic dat hij beyde die staeten wel bewairen mach’. Audiëntie, inv. nr. 1532, f. 99r-v (Raad van Holland aan Anton van Lalaing, 15 januari 1536).

187 Volgens de instructie van 1531 moest de substituut de zaken van de procureur-generaal behartigen als deze

niet aanwezig was. Als beiden afwezig waren benoemde de Raad zelf een plaatsvervanger. Instructie 1531, artikel 21. Jan van Dam werd door procureur-generaal Reinier Brunt aangewezen als zijn substituut, wat door de Raad werd goedgekeurd zolang hij maar zijn eed aflegde, ‘omme te mogen doen ende ‘t exerceren ‘t gundt dat den voors. mees-ter Reynier uut crachte van de selve zijne commissie selffs soude mogen doene, ende dat soe wel in presentie als in absentie van den voorn. meester Reynier zoe wel in rechte als daer vuyten’. HvH, inv. nr. 30, f. 7r-v. Zie voor de aanstelling en continuatie van de substituten onder andere: HvH, inv. nr. 32, f. 1r-v, f. 30v-31r; inv. nr. 33, f. 33r-34r.

188 De reistaken van de substituut komen overeen met die van de procureur-generaal voor 1520.

189 In de zestiende eeuw kwamen veel klachten binnen over de procureurs-postulant die zich misdroegen,

fraudeerden, teveel taken aan substituten delegeerden of te hoge daggelden vroegen. HvH, inv. nr. 5963, 16 mei 1530, 19 februari 1532, 19 december 1541, 24 oktober 1547, 9 oktober 1557 (‘Ende ingevalle eenighe advocaten ofte procureurs ter gepresigeerder uyre niet en quamen ofte dat sij metten dranck onbehoorlycken bevangen wa-ren, sal men heur rolle ende presentatien vertrecken’). Zie voor klachten in de vijftiende eeuw: Smithuis en Staudt, ‘Ter bevordering van justitie’, 83-84.

ving, maar voor zover bekend is hier niets over vastgelegd. Hij had een tijdelijke aanstelling van drie jaar en kreeg zijn wedde, 150 pond per jaar, betaald door de rentmeester van de exploten. Na deze periode verdween de assistent.190Of de onge-schoolde substituut daadwerkelijk zijn meester verving in de rechtszaal is zeer de vraag. Toen in 1558 de functie van de procureur-generaal vacant was, werd vermeld dat een van de advocaten, en dus niet de substituut-procureur-generaal, hem bij ziekte vaak had vervangen in de rechtszaal en daarom nu de positie verwierf.191

Door de ketterbestrijding werd de taak van de procureurs-generaal verzwaard (zie hoofdstuk 5).192Dankzij zijn belangrijke rol in de vervolging kreeg de procu-reur-generaal meer bevoegdheden van de vorst. Vanaf 1540 was het hem toegestaan aanwezig te zijn bij het overleg en sluiten van de processen waarbij hij zelf betrok-ken was. Hoewel hij nog steeds zijn mening niet mocht geven, kon hij zo wel te we-ten komen welke beweegredenen de raadsheren hadden om een bepaald vonnis te vellen.193In 1544 werd bepaald dat de procureur-generaal delinquenten mocht ar-resteren in alle plaatsen, ook als de zaken met betrekking tot hen niet verjaard wa-ren.194Verder kreeg hij in de jaren veertig meer inzage in de ‘ordinaris informatien’, de verhoren die door de raadsheren waren afgenomen, en een grotere vrijheid bij het ondervragen van mensen in civiele rechtszaken.195Vanaf 1520 nam het belang van de functie van procureur-generaal dus sterk toe. Eerst door de vereniging van het ambt met dat van advocaat-fiscaal, later door het grote belang dat Karel V hechtte aan de ketterbestrijding.

6 De bewaarder van de charters en registers

De belangrijkste taak van de bewaarder van de charters en registers was van oor-sprong het bijhouden van alle grafelijke registers.196Door de creatie van het ambt

190 RekRek, inv. nr. 4467, f. 46r (1547); inv. nr. 4469, f. 83v (1549). Het gaat hier om meester Jan van Treslong,

die nog vermeld wordt als advocaat voor het Hof van Holland in 1572. Hij werd toen gezien als de aangewezen persoon om de nieuwe president van het Hof van Holland te worden, nadat het oude college vrijwel collectief was gevlucht. Smit, ‘De omzetting’, 205, 207. In 1534 was er al vraag van de kant van de procureur-generaal om een tweede substituut, vanwege het grote aantal processen. acb, inv. nr. 62, memorie voor president Gerrit van Assendelft en de Raad circa 1534, f. 2v.

191 HvH, inv. nr. 381, f. 30r (Raad van Holland aan Filips II, 26 juli 1558), f. 36v-37r (Raad van Holland aan

Fi-lips II, 21 oktober 1558).

192 Zie ook Van Peteghem, De Raad van Vlaanderen, 77-78.

193 HvH, inv. nr. 31, f. 192r-v; inv. nr. 5963, 12 april 1540. ‘Opene brieven van den keyser dat den

procureur-generaal voortaen present mach wesen in‘t delibereren ende sluyten van allen processen zoe wel ‘s conincx als pertyen zaken zonder in ‘s coninx zaken opinie te mogen geven.’ Vgl. Instructie 1531, artikel 23.

194 HvH, inv. nr. 32, f. 31r. Zaken raakten meestal na een jaar en een dag verjaard. Vrolijk, Recht door gratie,

65. De Staten van Holland protesteerden tegen deze bepaling omdat dit scheen ‘te tenderen tot enervatie van de Jurisdictie van de Steden en andere Plaetsen van Hollandt’. Van der Goes, 22 en 27 februari 1544.

195 HvH, inv. nr. 32, f. 154v, f. 182r-v (16 april 1546).

196 De bewaarder komt ook wel voor als registerklerk, ‘bewaarder van de registers van de lenen’ of ‘meester

van griffier en de oprichting van de Rekenkamer was zijn taak vanaf 1447 beperkt tot het bijhouden van de leenregisters en bewaren van andere officiële documenten zoals ordonnanties en privileges. Hij bewaarde zijn stukken in de registerkamer op het Hof van Holland, vanaf 1524 in Gouda, die zwaar werd bewaakt. Ook was hij verantwoordelijk voor de ontsluiting van deze papieren en het snel terugvinden (en kopiëren) van de stukken die door de vorst, Raad of Rekenkamer opgevraagd wer-den. In de zestiende eeuw werd bij de aanstelling van nieuwe bewaarders vermeld dat ze geen kopieën of extracten mochten leveren zonder advies van de Raad of de Rekenkamer.197Omdat de leenregisters onder zijn zorg vielen, speelde de bewaar-der een belangrijke rol voor het in 1520 opgerichte Leenhof.198Ook de documen-ten die uit de nieuw verworven gewesdocumen-ten Utrecht, Overijssel en Groningen kwamen vielen vanaf het tweede kwart van de zestiende eeuw onder de verantwoordelijk-heid van de bewaarder. Van alle documenten bestond een inventaris. In 1516 had-den klerk in de Rekenkamer Vincent Dammasz. en raadsheer Joost Sasbout een nieuwe inventaris gemaakt. In 1551 meende dezelfde Vincent Dammasz., inmid-dels substituut van de bewaarder van de charters, dat er behoefte was aan een nieu-we inventaris, waar spoedig daarna aan nieu-werd genieu-werkt.199Naast een vast salaris ge-nereerde de bewaarder van de charters een aanzienlijk bedrag uit zijn ambt door het vervaardigen van documenten voor particulieren, bijvoorbeeld bij het overdragen van een leen op de erfopvolger.200

In de vijftiende eeuw was de bewaarder van de charters soms ook actief in de Raad. Hoewel de combinatie van deze twee taken in de onderzochte periode niet meer voorkwam, werd in een uitvaardiging van 1532 nog beweerd dat de bewaar-der in Holland toegang had tot de Raad en daar zijn stem mocht geven.201Elders is deze stelling niet teruggevonden en aangezien de namen van de bewaarders nergens voorkomen in de sententieregisters was het in het beste geval een dode letter. Ook op ander gebied nam de invloed van de bewaarder van de charters en registers af. Hoewel hij aanvankelijk nog wel eens op dienstreis ging om dagvaarten bij te

wo-197 Damen, De staat van dienst, 111-112; Idem, ‘Serviteurs professionnels’, 126-127; Kort, Het archief van de

graven van Holland, 67; Le Bailly, Recht voor de Raad, 93-95, 118-119. De taken van Viglius van Aytta werden

omschreven als de rechten, hoogheid, heerlijkheid en charters te bewaren. Hij moest alle lenen van de vorst als graaf van Holland ‘verlijen’ (=in leen geven, of in dit geval de overgifte van lenen van de vorst optekenen), behal-ve die waar moeilijkheden obehal-ver konden komen. RekReg, inv. nr. 494, f. 126v-128r. Zie voor een volledige trans-criptie: Smit, ‘Bijdrage’, 34. In verband met de dreiging van een Gelderse inval in Den Haag, ging bewaarder Vin-cent Cornelisz. in 1524 naar Gouda om daar op het slot een geschikte plaats voor de charters te vinden. Na de plundering van Den Haag in 1528 werd ook het archief van de Rekenkamer daar naar toe gebracht. Smit, ‘Het Geldersche gevaar’, 117-118, 155. Zie ook acb, inv. nr. 55, memorie van omtrent 1536. Het hele archief van acb werd oorspronkelijk ook in de charterkamer bewaard.

198 Zie bijvoorbeeld: Smit, ‘Bijdrage’, 36.

199 Audiëntie, inv. nr. 1661:1, f. 1v (Vincent Dammasz. aan Viglius van Aytta, 5 januari 1551).

200 Audiëntie, inv. nr. 1661:1, f. 3r (Vincent Dammasz. aan Viglius van Aytta, 4 juli 1550). Vooral als veel

be-langrijke mensen overleden konden deze emolumenten sterk oplopen.

201 De bepaling ging over het toegang verlenen van de ‘tresorier des chartres’ van Vlaanderen tot de raadkamer.

Eén van de argumenten was dat de bewaarders van de charters in Brabant, Henegouwen en Holland dit recht ook hadden. ROPIII, 340-341.

nen of de gerechten van diverse steden te verzetten, is daarvan in de zestiende eeuw geen sprake meer.202Het ambt werd eerder een nevenfunctie die bekleed werd naast een belangrijker ambt als rekenmeester.203Dat neemt niet weg dat de functie een grote verantwoordelijkheid met zich meebracht. Nog steeds had alleen de be-waarder toegang tot de charters en registers, wat in zijn absentie onhandig kon zijn als er een document moest worden ingezien.204Ook kon de bewaarder de bestuur-ders van een stad opdragen hem inzage te geven in de registers die daar bewaard werden.205

Onder Karel V bevond de bewaarder van de charters en registers zich vaak op het centrale niveau en liet het ambt in Holland waarnemen. Het belang van het ambt zelf was afgenomen, maar de verantwoordelijkheid voor de documenten lag nu bij mannen die een andere, zeer hoge, functie bekleedden. Dit werd een permanente si-tuatie toen de bewaarder Vincent Cornelisz. in 1531 een functie in de Raad van fi-nanciën verwierf. Zijn schoonzoon Vincent Dammasz. bekleedde vanaf die tijd ef-fectief het ambt.206 Vincent Dammasz. ging regelmatig naar Gouda om in de charterkamer op het slot enige charters, bullen en andere stukken op te halen om ze te kopiëren, inventariseren, of te verluchten. In zijn hoedanigheid van rekenmees-ter verpachtte hij daar soms meteen land.207Viglius van Aytta, president van de Ge-heime Raad, volgde Vincent Cornelisz. op als bewaarder en wees vrijwel meteen Vincent Dammasz. aan als zijn substituut.208Met de benoeming van Viglius, een geboren Fries die actief was als ambtenaar op het centrale niveau, was iedere band tussen de officiële bekleder van het ambt en Holland verbroken.209Toen Vincent Dammasz. in 1554 overleed ging het substituutschap naar raadsheer Cornelis Suys, die de laatste was die deze functie effectief zou bekleden.210

202 Zie voor de veelzijdigheid van de taken van de bewaarder in de vijftiende eeuw: Damen, De staat van dienst,

110-113 (met name 113). Aan het eind van de vijftiende eeuw ging de bewaarder nog een enkele keer op reis om stukken over te brengen naar het centrale niveau, maar in de zestiende eeuw komt dit vrijwel niet meer voor. Een reis van Brunink van Boshuizen in 1497 naar Brussel: RekRek, inv. nr. 193, f. 110r. Twee reizen van Jan van Oud-heusden naar Brussel (1498 en 1499) en één naar Woerden (1499): RekRek, inv. nr. 194, f. 120r; inv. nr. 191, f. 117v-118v.

203 Zie ook: Van Der Gouw, Stukken, 5-9; Postma, Viglius van Aytta, 209.

204 Audiëntie, inv. nr. 1525, f. 13r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 10 oktober 1530). Gerrit van

Assendelft vermeldt dat hij door de absentie van bewaarder van de charters Vincent Cornelisz. (zoals bijna ge-bruikelijk vermeld als meester Vincent) geen toegang tot de charters had.

205 Zie bijvoorbeeld het optreden van Vincent Cornelisz. tegenover het gerecht van Amsterdam in 1538.

Iter-son en Van der Laan, Resoluties, 48.

206 RekReg, inv. nr. 494, f. 128r; Van Der Gouw, Stukken, 5. Bij de aanstelling van Vincent Cornelisz. in 1518

werd al vermeld dat hij het ambt mocht laten waarnemen. RekRek, inv. nr. 357, f. 91v.

207 Zie bijvoorbeeld: RekRek, inv. nr. 374, f. 112r; inv. nr. 379, f. 114r; inv. nr. 384, f. 144v; inv. nr. 388, f. 136v.

Dat er geen sprake was van een effectieve overdracht aan Vincent Dammasz. van het ambt van (substituut van) de bewaarder van de charters en registers is dus onjuist. Van der Gouw, Stukken, 5.

208 Zie voor de benoeming van Vincent Dammasz. tot substituut van Viglius van Aytta en alles wat daar bij

kwam kijken: Audiëntie, inv. nr. 1661:1, f. 1r-10r (Vincent Dammasz. aan Viglius van Aytta, 4 juli en 4 oktober 1550, 5 januari, 1 februari en 7 mei 1551).

209 Postma, Viglius van Aytta. De jaren met Granvelle, 44.

7 De griffier

De griffier was van oorsprong een gespecialiseerde secretaris die in 1445 op aandringen van de Staten was aangesteld. Om de rechtsgang zo eerlijk mogelijk te laten verlo-pen was er behoefte aan één persoon die zich bezighield met de registratie van de pro-cessen.211Samen met de voorzitter moest de griffier als eerste in de Raad aanwezig zijn om door te nemen wat die dag aan de orde moest komen.212De griffier was ver-antwoordelijk voor het optekenen van alles wat er in de Raad gebeurde. Zo noteer-de hij wie er bij welke raadszitting aanwezig waren en schreef hij noteer-de vonnissen, me-morialen en ordonnanties. De griffier haalde het meeste profijt uit het vervaardigen van documenten voor de procederende partijen bij het Hof. Voor de te schrijven stuk-ken bestond aanvankelijk geen vaste prijslijst, waardoor de griffier in staat was woe-kerprijzen te rekenen. Om misbruiken te voorkomen werden de tarieven op verzoek van de Staten in 1462 vastgelegd.213De griffier schreef het vonnis niet alleen op, maar las het ook voor.214De griffier en zijn substituut moesten, tot 1514 nog samen met de secretarissen, alle reisdeclaraties van het personeel van het Hof ondertekenen.215

Omdat de griffier zich vooral in de raadkamer bevond, moest zijn substituut of een klerk zich van zes uur ‘s morgens (in de winter vanaf zeven uur) tot zeven uur ‘s avonds in de griffie bevinden, om partijen aan de nodige stukken te helpen.216Niet alleen de substituut-griffier bracht deze lange werkdag in de griffie door. Het resi-dentieboek van de griffier, waarin staat opgetekend wie om welke reden zich naar de griffie begaf, getuigt door de vele verschillende handschriften van het grote aan-tal klerken dat hij naast de substituut in dienst had.217De griffiers delegeerden vrij veel taken, wat tot uiting komt in het ondertekenen van brieven en andere stukken van de Raad door hun substituten. In 1551 werd op centraal niveau geordonneerd dat griffier Jan van Dam zoveel mogelijk zelf bij de bijeenkomsten van de Raad aan-wezig moest zijn, in plaats van zijn substituut of een secretaris te sturen.218

Vanaf 1463 werd het ambt van griffier verpacht, maar het verpachten van ambten in het algemeen, en dat van griffier in het bijzonder, werd in het Groot Privilege van

211 Damen, De staat van dienst, 120-121. Zie ook de ‘secrétaire-greffier’ in Brabant (1463): Gaillard, Le conseil

de Brabant III, 2-4.

212 Instructie 1480, artikel 43; Instructie 1531, artikel 29.

213 Damen, De staat van dienst, 122-126; Instructie 1480, artikel 3; Instructie 1531, artikel 34. Volgens de