• No results found

De kanalen waarlangs de cijfers het publiek bereiken

In document Meten is weten (pagina 82-85)

Over de afnemende geloofwaardigheid van politie- en veiligheidscijfers voor het publiek

4. De kanalen waarlangs de cijfers het publiek bereiken

Informatie over criminaliteit, zeker waar het gaat om criminaliteit buiten de eigen leefomgeving, bereikt burgers vooral via de media (Hall & Innes, 2011). De manier waarop media over criminaliteit en veiligheidscijfers berichten zal dus van invloed zijn op het beeld dat daarover bij burgers ontstaat. Een studie van Ruigrok et al. (2014) biedt een mooi overzicht over de patronen en mechanismen die daarbij een rol spelen. De onderzoekers brachten in kaart in hoeverre de berichtgeving in de media over jeugdcriminaliteit in de periode 2000 – 2012 gelijke tred had gehouden met de feitelijke ontwikkeling van die criminaliteit. Met name keken zij naar de verschillen in berichtgeving tussen 2007 en 2011, een periode waarin de geregistreerde jeugdcri-minaliteit met fors (met 44 procent) daalde. De onderzoekers constateerden dat het aantal berichten daarover in dezelfde periode slechts met 13% afnam. Dat verschilde 5 Verschillende andere organisaties zetten op het veiligheidsdomein om vergelijkbare redenen welbewust

onderzoek in om zo hun eigen data te genereren.

6 http://www.consultancy.nl/nieuws/10265/deloitte-cyber-security-ook-gevaar-voor-ziekenhuizen

2de proef

wel sterk per medium. Het aantal berichten in de zogenaamde kwaliteitskranten hield vrijwel gelijke tred met de geregistreerde jeugdcriminaliteit: het aantal berichten nam hier dus fors af. Het aantal berichten in ‘populaire’ kranten bleef echter gelijk, terwijl deze in de nieuwe, digitale media zelfs steeg. Zo ontstond – in aantallen bezien – een steeds groter verschil tussen de geregistreerde criminaliteit en de berichten daarover in de media.

De onderzoekers zagen echter niet alleen een kwantitatieve verschuiving. De bericht-geving werd steeds vaker episodisch van karakter (wat wil zeggen dat louter op een specifiek voorval wordt ingegaan) en minder thematisch (waarbij het voorval in breder perspectief wordt geplaatst). Er was tevens een verschuiving zichtbaar in de benutte bronnen: “Waar de politieke partijen in 2007, vooral bij monde van de PVV, nog de boventoon voerden in de berichtgeving, vervullen de overheidsinstanties, en vooral het ministerie van Veiligheid en Justitie, deze rol in 2011 (Ruigrok et al, 2014, p. 9). Ten slotte zagen de onderzoekers een verschuiving in het gebruikte frame in de berichten: dit verschoof van preventie naar repressie. Opvallend genoeg bleek het gebruik van repressieve frames vooral toegenomen bij lokaal bestuur en politie. Gebruikten lokale overheden in 2007, wanneer zij de bron waren van een bericht, in één derde van de gevallen een repressief frame, in 2011 was dat verdubbeld. Bij de politie steeg het gebruik van een repressief frame in dezelfde periode van een kleine 40% van de berichten naar bijna 60%. Bij andere groepen, waaronder politici, was deze verschuiving aanmerkelijk kleiner. Kan het zijn dat lokaal bestuur en politie zich in de onderzoeksperiode zich van een ‘nieuwe flinkheid’ zijn gaan bedienen, om te voorkomen het verwijt te krijgen de door burgers ervaren problematiek niet serieus genoeg te nemen?

Dat berichten over jeugdcriminaliteit in toenemende mate repressiever worden geframed (en episodischer van karakter zijn) is overigens niet zonder gevolgen. Het leidt er volgens Ruigrok et al toe – mede op basis van Lyengar (1991) en Lakoff (2008) – dat het probleem van jeugdcriminaliteit als groter en dreigender zal worden ervaren door de lezer (of luisteraar, kijker) en dat het draagvlak voor repressieve maatregelen toeneemt. Ons is geen Nederlands onderzoek bekend dat inzicht biedt in de (ontwikkeling van) de veiligheidsbeleving van lezers van de door Ruigrok c.s. onderzochte mediatypen7. In het Verenigd Koninkrijk is dergelijk onderzoek wel beschikbaar (Office for National Statistics, 2015). Daaruit komt naar voren dat in 2013/2014 een grote meerderheid (70 procent) van lezers van de ‘populaire’ kranten denkt dat de criminaliteit in het land de afgelopen jaren is gestegen is, terwijl lezers van broadsheets (de ‘kwaliteitskranten’) juist in meerderheid (57 procent) menen dat de criminaliteit is gelijk gebleven of gedaald. Een vergelijkbaar patroon dus als Ruigrok et al. in de ontwikkeling van de berichtgeving in Nederland vonden. Dat stemt slechts tot nadenken, conclusies kunnen er niet aan verbonden worden. Het is immers wel voorstelbaar, maar zeker niet zeker dat de berichtgeving in de betreffende media in de VK eenzelfde patroon vertoonde als Ruigrok c.s. vonden. Daarnaast is bekend dat de perceptie van de criminaliteitsontwik-keling ook door heel andere factoren wordt beïnvloed (Hinkle, 2010; Jonathan Jackson, 2013; Lane, 2009), niet bekend is hoe deze factoren zich in dezelfde periode in het VK hebben ontwikkeld.

7 Lopend onderzoek van Eysink Smeets, Jacobs, Foekens, Maessen, & Schram (in progress) laat over de periode 2010-2015 wel een opvallende gelijkenis zien in de patronen in de kwantitatieve ontwikkeling van berichten in Nederlandse media over inbraken en de door de burgers ingeschatte kans om slachtoffer van dat delict te worden.

Geven wat mensen willen horen?

Een interessant aspect van het onderzoek van Ruigrok c.s. is dat zij niet alleen naar de feitelijke ontwikkelingen in de berichtgeving hebben gekeken, maar door gesprekken met journalisten en persvoorlichters ook zicht geven op wat deze ontwikkelingen in de hand werkt. Journalisten zeggen allereerst dat er wordt bericht over jeugdcriminaliteit omdat men denkt dat mensen daar graag over willen lezen. Hoewel men ook aangeeft dat men zich daar best in zou kunnen vergissen. “Wij kijken ook naar waar ‘mensen over praten’. Maar als je erachter probeert te komen waarom men denkt dat iedereen het erover heeft, is het alleen maar omdat andere media het erover hebben” (Ruigrok et al., 2014, p. 41-42). De berichten over jeugdcriminaliteit zijn wellicht negatief nieuws, maar dat zou nu eenmaal beter ‘verkopen’, het zou beter op de verwachtingen van mensen aansluiten. “De lezers willen bevestiging van hun gevoel van onveiligheid”, zo citeren de onderzoekers in dit licht een journalist van een kwaliteitskrant. Ook een persvoorlichter van het departement van Veiligheid en Justitie laat zich in deze termen uit. Als “er duidelijk sprake is van een gevoel van onveiligheid in de samenleving, dan zal ook het ministerie van Veiligheid en Justitie niet snel cijfers naar buiten brengen die aangeven dat de jeugdcriminaliteit daalt” (Ruigrok et al., 2014, p. 42).

Journalisten én persvoorlichters houden dus rekening met het heersende gevoel in de samenleving en zullen dit eerder bevestigen dan tegenspreken, zo is het beeld dat uit het onderzoek oprijst. En dat doen zij met eenvoudige berichten en eenvoudige beelden, omdat voor complexiteit geen ruimte is. Ook de politiek gaat daarin mee. “Laten we eerlijk zijn. Wij zijn voor hen een middel om de achterban te bereiken. Wij hebben daar ook weer profijt van, het levert een verhaal op”, zo zegt een redactiechef (Ruigrok et al., 2014, p. 42). Wanneer politici ook nog termen gebruiken die het verhaal versimpelen en genoeg nieuwswaarde geven, zullen kranten dit ogenblikkelijk publiceren. Zo is er sprake van een (voor een genuanceerd veiligheidsbeeld) gevaarlijke driehoek tussen de verwachtingen van de burgers en de belangen van media en politiek: het is voor alle partijen gunstiger mee te gaan in de heersende beelden dan informatie te geven die – hoe wáár wellicht ook – daar tegenin gaat. Ook de eerder besproken verschuiving naar repressieve frames bij lokale overheid en politie laat zich in dit licht makkelijker begrijpen. Wat wel de gedachte oproept aan een oud Nederlands spreekwoord: wat je zaait, dat zal je oogsten?

Rechtstreekse informatieverschaffing

De Nederlandse politie bewandelt inmiddels ook een andere weg om cijfers over de veiligheid bij het publiek te brengen: communicatie via eigen kanalen. In de vorm van de website hoeveiligismijnwijk.nl bijvoorbeeld, of via Misdaad in Kaart op de website politie.nl. De politie wil daarmee er aan bijdragen dat burgers een realistisch(er) beeld van de criminaliteit in hun wijk hebben, daarnaast zou ook het vertrouwen in de politie hierdoor kunnen worden verstevigd (Musscher & Versteegh, 2016). Empirische studies die onderbouwen dat deze effecten op deze manier ook haalbaar zijn, zijn echter nog dun gezaaid, zijn beperkt van opzet én leveren gemengde resultaten op.

Diverse experimentele studies in het Verenigd Koninkrijk hebben laten zien dat infor-matie over de veiligheid en de manier waarop daaraan wordt gewerkt het vertrouwen in politie of strafrechtelijk systeem kan vergroten (Jackson, Bradford, Hohl, & Farrall, 2009;

Salisbury, 2004; Singer & Cooper, 2008; Wunsch & Hohl, 2009). Wunsch en Hohl (2009) lieten zien dat na een nieuwsbrief over de (aanpak van) de veiligheid in de buurt het vertrouwen in de politie steeg, zonder dat daarbij de veiligheidsbeleving van het publiek achterging. Maar Eysink Smeets et al. (2011) wezen er op dat de data óók laten zien dat het publiek na het ontvangen van de nieuwsbrief aanmerkelijk meer overlast en verloedering in de buurt zei te zien.

Andere studies richtten zich louter op de effecten van informatieverschaffing op de veiligheidspercepties. De resultaten zijn wisselend: een realistischer beeld van de veilig-heid, zonder dat veiligheidsgevoelens verslechteren (Lavrakas et al, 1983), geen effect (Lavrakas, 1986) of een grotere ingeschatte kans zelf slachtoffer te worden (Beck & Travis 2004). Een recente studie waarnaar in zowel de literatuur als de praktijk nogal eens wordt verwezen is die van Quinton (2011). Hij vond dat mensen die – via zogenaamde crime maps en/of informatie over de politie – inzicht hadden gekregen in de criminaliteit in hun buurt (iets) minder vaak dachten dat de criminaliteit steeg en een (iets) positievere kijk hadden gekregen op de politie in hun buurt. Zij voelden zich niet onveiliger, maar schatten de kans om zelf slachtoffer te worden wel als (iets) groter in. Mensen in buurten met relatief veel criminaliteit voelden zich door de informatie gesteund en ‘reassured’. De studie van Quinton heeft net als de meeste andere hierboven genoemde studies wel een stevige beperking. Gekeken is naar het effect van een eenmalige, kleinschalige informatieverschaffing, welk effect ook nog eens direct na de interventie is gemeten. Wat het effect op de langere termijn is en wat het effect is van grootschaliger, structurelere informatieverschaffing is nog geheel onbekend. Daar zicht op hebben is wel relevant, omdat informatievoorziening weliswaar het vertrouwen in de politie kan versterken, en sóms de veiligheidsbeleving verbetert, maar soms juist ook verslechtert. Meerdere studies laten daarnaast zien dat niet alleen de informatie zelf van belang is, maar de manier van informatieoverdracht evenzeer (Singer & Cooper, 2008, 2009). Wat daarbij wel en niet werkt, hoe (welke) informatie wel en niet gepresenteerd moet worden is nog onduidelijk. De studies waarin enig effect werd gemeten hadden betrekking op infor-matieverschaffing via een nieuwsbrief of via een persoonlijk gesprek, de conclusie dat informatieverschaffing via een website dan ook wel zal werken – zoals de Nederlandse politie impliciet doet – is dan op z’n minst voor discussie vatbaar.

In document Meten is weten (pagina 82-85)