• No results found

Werkgelegenheid en economie

In de jaren tachtig bevond de Nederlandse economie zich in een diepe crisis. Deze economische crisis was het directe gevolg van een tweede energiecrisis die in 1979 was ontstaan tijdens de Iraanse Revolutie. De gevolgen van deze economische malaise werden wereldwijd gevoeld en ook Nederland bleef niet gespaard. De effecten waren met name op de arbeidsmarkt zichtbaar. Zo bereikte de werkloosheid in Nederland aan het einde van 1982 een nieuw naoorlogs record.36 Zoals in grafiek 1.1 zichtbaar is steeg de werkloosheid vanaf 1979 tot 1982 van ongeveer vier procent naar ruim tien procent van de Nederlandse beroepsbevolking. Dit kwam neer op nagenoeg 600.000 mensen die gedurende een lange periode geen baan konden vinden.

Als resultaat van de economische recessie en de harde maatregelen getroffen door het kabinet-Van Agt, zochten werkgevers en werknemers elkaar op in onder andere de Sociaal Economische Raad en de Stichting van de Arbeid.37 Als resultaat van deze samenkomst werd op 24 november 1982 het Akkoord van Wassenaar gesloten,

waarmee het Nederlandse ‘poldermodel’ werd bevestigd.38 Het poldermodel, dat als een uniek Nederlands model wordt beschouwd, is een ongeschreven samenwerkingsconvenant tussen overheid, werkgevers en werknemers. Hoewel deze overlegeconomie werd gevormd kort na de Tweede Wereldoorlog, werd met het Akkoord van Wassenaar nieuw leven geblazen in het poldermodel.39 Met dit akkoord werden de belangen van zowel de werkgevers als de

36

J. van Gerwen en F. de Goey, Ondernemers in Nederland. Variaties in ondernemen (Amsterdam 2008) 197. 37 Ibidem, 198.

38 L. Delsen, Exit poldermodel? Sociaal-economische ontwikkelingen in Nederland (Assen 2001) 9. 39

J. van Gerwen en F. de Goey, Ondernemers in Nederland. Variaties in ondernemen, 197-199. 0,00% 2,00% 4,00% 6,00% 8,00% 10,00% 12,00% 1 9 8 0 1 9 8 1 1 9 8 2 1 9 8 3 1 9 8 4 1 9 8 5 1 9 8 6 1 9 8 7 1 9 8 8 1 9 8 9 1 9 9 0

Werkloosheid in 1980-1990

Percentage totale werkloosheid

24

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

Grafiek 1.2 Jaarlijks aantal migranten van en naar Marokko afgezet tegen de werkloosheid onder de Marokkaanse beroepsbevolking (1967-2007) Bron: L. Lucassen en J. Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans

van vijfhonderd jaar immigratie (Amsterdam 2011) 66.

werknemers behartigd. Enerzijds werd het belang van de groei van de economie, de prijsstabiliteit, het bevorderen van investeringen en tot slot een gecontroleerde loonontwikkeling erkend. Als tegenprestatie introduceerden de werkgevers de deeltijdbanen, waarmee er meer werkgelegenheid werd gecreëerd. Tot slot werden er afspraken gemaakt over de vervroegde uittreding van werknemers. 40

Of deze afspraken ook

opgingen voor de

allochtone werknemers in Nederland is lastig vast te

stellen. Hoewel de

werkloosheid onder

autochtonen begin jaren tachtig historisch hoog was, lag dit cijfer onder allochtone Nederlanders nog veel hoger.41 Waar

vanaf 1984 de

werkloosheid daalde bij de autochtone werknemers, nam de werkloosheid

onder etnische

minderheden alleen maar verder toe. Ter illustratie is grafiek 1.2 opgenomen. Zoals te zien in deze grafiek nam de werkloosheid vanaf de jaren tachtig onder Marokkaanse migranten in Nederland snel toe en nam dit werkloosheidspercentage pas vanaf 1990 af. Dit terwijl de werkloosheid onder autochtone Nederlanders al vanaf 1984 aan het afnemen was.

Journalist Will Tinnemans gaf in zijn boek Een gouden armband. Een geschiedenis

van mediterrane immigranten in Nederland (1945-1994) een treffende omschrijving van de

omvang van de werkloosheidsproblematiek onder etnische minderheden. De statistische kans om een ‘werkloze buitenlander’ tegen het lijf te lopen was volgens hem bijna even groot als

40

M. van der Meer, J. Visser, T. Wilthagen en P. van der Heijden, Weg van het overleg? Twintig jaar na

Wassenaar: naar nieuwe verhoudingen in het Nederlandse model (Amsterdam 2003) 62.

41 Het CBS houdt vanaf het jaar 1996 het werkloosheidscijfer onder allochtone Nederlanders bij, waardoor er geen weergave van de werkloosheidscijfers onder allochtone Nederlanders van voor deze periode kan worden weergegeven.

25

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

het tegenkomen van een ‘buitenlander met een baan’. Bovendien betroffen deze banen over het algemeen ongeschoolde arbeid.42 Hoewel de werkloosheid onder allochtone Nederlanders toenam, werd er op overheidsniveau weinig tot niets aan gedaan.

Overheidsbeleid

Dat er eind jaren zeventig- begin jaren tachtig weinig werd gedaan aan het hoge werkloosheidcijfer onder migranten is niet zo vreemd. De overheid ging er tot 1979 vanuit dat Nederland geen immigratieland was en dat de gastarbeiders op den duur zouden terugkeren naar hun land van herkomst. De problemen die ontstonden binnen de groep etnische minderheden werden ad hoc opgepakt door het welzijnswerk. Er werden stichtingen speciaal voor dit doel opgericht, maar zij wisten maar moeizaam om te gaan met de aanpassingsproblemen van de nieuwkomers. Daarbij werd er door de kabinetten-Lubbers fors bezuinigd op welzijnswerk. In haar autobiografische werk Couscous op zondag beschrijft voormalig Tweede Kamerlid Khadija Arib, die in 1975 naar Nederland is gekomen, hoe zij deze periode heeft ervaren. Volgens Arib werd er op overheidsniveau weinig gedaan met de problemen waar migranten tegenaan liepen. Goedbedoelende vrijwilligers gaven Nederlandse les aan migranten in buurthuizen, maar desondanks bleef de opvang van deze migranten ondermaats. Arib beschuldigt in haar boek de overheid van onverschilligheid en het wegwuiven van grote sociale en culturele problematiek.43 Hoewel het persoonlijke verhaal van Arib als gekleurd kan worden beschouwd, vinden haar bevindingen grondslag in de verschillende studies die er zijn verricht naar de immigratie en integratie van met name Turken en Marokkanen in de periode 1975-1990. Hierbij is het meest treffende voorbeeld het reeds eerder genoemde onderzoek van Tinnemans, waarin de beperkte rol van de overheid ten aanzien van migranten breed wordt uitgemeten.44

Pas vanaf 1979 kwam er een einde aan de passieve houding van de overheid ten aanzien van de groeiende integratieproblematiek. In dat jaar publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (hierna: de WRR) het rapport Etnische

minderheden waarmee er direct een einde werd gemaakt aan de illusie dat de gastarbeiders

zouden terugkeren naar hun thuisland. De Raad adviseerde de overheid om ervan uit te gaan dat het verblijf van de gastarbeiders permanent was geworden en dat er een oplossing moest

42

W. Tinnemans, Een gouden armband. Een geschiedenis van mediterrane immigranten in Nederland

(1945-1994)( Utrecht 1994).

43 K. Arib, Couscous op zondag. Een familiegeschiedenis (Amsterdam 2009).

44 L. Lucassen en J. Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie (Amsterdam 2011) 66.

26

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

worden gezocht voor de daarbij horende problematiek.45 Dit rapport was het startsein voor een actief minderhedenbeleid. Kort nadat de regering publiekelijk had erkend dat een overgroot gedeelte van de gastarbeiders hun permanente plaats zouden innemen in de Nederlandse maatschappij, publiceerde de VVD het volgende officiële standpunt:

De overheid dient aan culturele minderheden een zo groot mogelijke gelegenheid geven tot integratie in de Nederlandse samenleving en daarbij dient hun recht op behoud van een eigen culturele identiteit te worden veiliggesteld.46

Het voornemen was een vorm van multiculturaliteit na te streven. Hiermee werd getracht nieuwkomers te laten integreren, maar met behoud van eigen culturele en religieuze identiteit. In de praktijk kwam er weinig van dit voornemen terecht. Het minderhedenbeleid was in beginsel erop gericht de oplopende werkloosheid, segregatie in concentratiewijken en achterstand in het onderwijs terug te dringen.47 Deze insteek zorgde ervoor dat enkel Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en de woonwagenbewoners tot de doelgroep van het minderhedenbeleid werd gerekend. Veel etnische minderheden in Nederland vielen derhalve buiten de boot.

De bestrijding van achterstand onder etnische minderheden in Nederland werd in deze periode met beide handen aangepakt door de vakcentrales die tot dan toe de toenemende werkloosheid onder de etnische minderheden met enige mate van passiviteit hadden geobserveerd. Opvallend hierin is de koerswijziging van de FNV die voor het verschijnen van het rapport van de WRR nog pleitte voor remigratieprojecten, maar sindsdien dit idee van de hand wees.48 Ook de werknemersorganisaties gingen over tot het vormen van wat vanaf dat moment ‘minderhedenbeleid’ was gaan heten. Waar voorheen de belangen van ‘gastarbeiders’ werden behartigd, strekten de beleidsplannen zich sindsdien uit tot alle ‘etnische minderheden’ in Nederland.

45

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Etnische minderheden (Den Haag, 1979) xxxix-xl. 46 L. Lucassen en J. Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie (Amsterdam 2011) 84.

47 Ibidem, 85.

27

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

Ondernemen

Niet alleen de werknemers, maar ook het Nederlandse bedrijfsleven moest de gevolgen van de economische crisis onder ogen zien. Waar in 1979 ruim 2500 bedrijven hun faillissement aanvroegen, vroegen in 1982 meer dan 6700 bedrijven faillissement aan.49 Deze buitengewone toename in het aantal faillissementen dwong de overheid en wetenschap tot het ondernemen van actie. De WRR beet in 1980 het spits af door het publiceren van Plaats en

toekomst van de Nederlandse industrie. De Raad had met dit onderzoek getracht inzicht te

verschaffen in de economische situatie op dat moment. Door middel van deze verkenning moest duidelijk worden of de economie uit zichzelf zou herstellen of dat er een intensivering van overheidsbeleid nodig was.50 Geconcludeerd werd dat een sterke industrie essentieel zou zijn voor het herstel van de Nederlandse economie. De Raad sloot het rapport af met een groot aantal beleidsadviezen, waaronder het advies tot het instellen van zowel een Regeringscommissie en een Nationale Ontwikkelingsmaatschappij.51

Naar aanleiding van deze aanbevelingen van de Raad stelde het kabinet-Van Agt/Wiegel (1977-1981) de ‘Adviescommissie inzake het industriebeleid’ in. Deze commissie werd geleid door de oud-directeur van de Shell, Gerrit Wagner. Onder zijn leiding verschenen verschillende rapporten, waaronder het in 1981 gepubliceerde Een nieuw industrieel elan, waarin werd geconcludeerd dat de positie van de Nederlandse industrie bijzonder zwak was en dat dit met name werd veroorzaakt door een eenzijdige samenstelling, hoge loonkosten, de dun gezaaide geografische spreiding van de industrie en tot slot ‘de industriële verstarring’.52 De commissie adviseerde de overheid tot slot geen geld meer te steken in bedrijven die geen toekomst hadden, maar juist te investeren in opkomende sectoren zoals de informatie- en communicatietechnologie (ICT).53

Een tweede ontwikkeling in het ondernemerswezen van de jaren tachtig was het toenemende belang van globalisering. Vanaf deze periode nam de verbondenheid van landen op het gebied van economie, politiek en cultuur in rap tempo toe. Deze toename uitte zich bijvoorbeeld in het gebruik van het woord ‘globalisering’ in wetenschappelijke publicaties. Waar in 1981 nog maar twee publicaties gebruik maakten van het woord ‘globalization’,

49 Ibidem, 197.

50 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (Den Haag 1980) 7-20.

51 Ibidem, 266-310.

52 Adviescommissie inzake het industriebeleid, Een nieuw industrieel elan (g.p. 1981) 5-8. 53

28

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

waren dat er in 2001 maar liefst 57.000.54 In de wetenschappelijke literatuur over de toenemende globalisering in de jaren tachtig en negentig werden de opkomst van multinationale ondernemingen en het actief handelen van westerse instituties zoals de Wereldhandelsorganisaties (WTO), de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) als oorzaken gezien. Deze multinationals investeerden in toenemende mate in buitenlandse regio’s, zoals Japan, Zuidoost-Azië en Noord-Amerika. Deze externe oriëntatie van het bedrijfsleven stuitte al snel op een grote hoeveelheid maatschappelijke kritiek. Hierbij stonden thema’s zoals milieuvervuiling, lage lonenlanden en grondstoffenuitbuiting centraal. In deze periode ontstond dientengevolge het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Buiten het handelen van de westerse instituties en de toenemende investeringen in het buitenland kan de oorzaak voor de toenemende globalisering naar alle waarschijnlijkheid ook worden gezocht in de hoek van het etnisch ondernemerschap, een factor waar in de wetenschappelijke literatuur naar dit onderwerp weinig aandacht is besteed.

Ondernemerschap onder etnische minderheden

Hoewel ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland geen nieuw fenomeen is, wordt er pas de afgelopen dertig jaar, met de opkomst van ondernemerschap onder niet-westerse migranten, aandacht besteed aan dit fenomeen. Deze migranten lieten hun autochtone landgenoten door middel van hun ondernemingen kennis maken met producten die voorheen als exotisch werden beschouwd. De aanwezigheid van ondernemerschap onder de etnische bevolkingsgroep kende daarom al een veel langere geschiedenis. Toch kreeg dit ondernemerschap een nieuwe dimensie in de jaren tachtig. Begin jaren tachtig zat Nederland in een diepe economische crisis wat ervoor zorgde dat veel voormalige gastarbeiders zonder werk kwamen te zitten. Door het gebrek aan educatie, werkervaring en beheersing van de Nederlandse taal maakten zij weinig kans op de arbeidsmarkt. Dit dwong veel voormalige gastarbeiders ertoe een onderneming te starten. De opkomst van deze migrantenondernemers, met name uit niet-Westerse landen, veranderde het straatbeeld in de grote steden radicaal. Voorbeelden hiervan waren de Turkse bakkers, Islamitische slagers en Surinaamse kappers.55 Zoals eerder vermeld werd pas vanaf 1979 door de Nederlandse regering erkend dat het verblijf van deze migranten permanent was. Naarstig werd er gezocht naar oplossingen voor de problematiek die hiermee gemoeid was. De Minderhedennota, die in 1983 werd gepubliceerd, repte als eerste over het ondernemerschap van deze migranten en zag het als een

54

J. van Gerwen en F. de Goey, Ondernemers in Nederland. Variaties in ondernemen (Amsterdam 2008) 200. 55 Ibidem, 222.

29

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

mogelijke uitkomst voor de achterstand die zij hadden op het gebied van onderwijs, huisvesting en werk.56

Door de beperkte registratie in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was het lastig onderzoek te doen naar etnisch ondernemerschap. Een voorbeeld van deze beperkte registratie is het feit dat de Kamer van Koophandel enkel het geboorteland van de ondernemer registreert. Onduidelijk is tot welke generatie de ondernemer behoort of hoelang deze persoon in Nederland verblijft. Er is daarom tot op heden weinig bekend over de ontwikkeling van het aantal etnische ondernemers in de jaren tachtig. Het Instituut voor Toegepaste Sociologie (hierna: ITS) heeft eind jaren tachtig op verzoek van de regering onderzoek gedaan naar etnisch ondernemerschap.57 Bij dit onderzoek maakten zij gebruik van de cijfers van het Handelsregister en werd er gebruik gemaakt van verschillende ijkpunten. Een van die ijkpunten was het jaar 1986, waarvan de gegevens zijn opgenomen in tabel 1.1. Een aantal kanttekeningen moeten worden geplaatst. Zo betreffen dit absolute aantallen ondernemers die niet zijn afgezet tegen de beroepsbevolking van de betreffende etnische groepering. Hierdoor is er enkel een beperkte vergelijking mogelijk. Ter illustratie: de beroepsbevolking van Turkse migranten was vele malen groter dan de beroepsbevolking van Marokkaanse migranten. Het is dan ook niet zo vreemd dat de Turkse migranten ook meer ondernemers voortbrengen (al was het ondernemerschap onder de Turkse beroepsbevolking over het algemeen hoger dan onder de andere migrantengroepen). Opvallend is dat met name onder niet-westerse migrantengroepen het ondernemersaantal hoog is. De werkloosheid was bij deze groepen ook vele malen hoger dan bij de westerse migrantengroepen. De noodzaak om een onderneming te starten zal dientengevolge ook in grotere mate aanwezig zijn geweest.

56

Minderhedennota 1983, Kamerstukken II , 1982/1983, 16102, nr. 20-21, 15.

30

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

De opstart van een bedrijf

Zoals gezegd dreef de hoge werkloosheid onder migranten in de jaren tachtig veel voormalige gastarbeiders tot het ondernemerschap. Dit gegeven

wordt in alle onderzoeken naar etnisch ondernemerschap erkend.58 Ondanks een geringe ondernemerschapsoriëntatie stortten veel migranten zich op het ondernemerschap in de hoop dat het goed zou uitpakken. Er waren geen garanties, maar op deze manier trachten zij hun inkomenspositie te verbeteren. Deze wanhoopsdaad had grote consequenties voor het beeld dat van etnisch ondernemerschap werd gevormd. Het ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland werd in de wetenschap omschreven als ‘armoedeverschijnsel’ en als vorm van ‘verborgen werkloosheid’.59

Doordat veel migranten zich hals over kop en zonder gedegen voorbereiding in het ondernemerschap stortten, werd er nauwelijks nagedacht over een branchekeuze, assortiment en

afzetmarkt. Het ging hier over overwegend ongeschoolde migranten die de Nederlandse taal niet of maar weinig machtig waren. Het is dan ook niet vreemd dat de slagingskans onder deze migrantenondernemers zeer gering was.60

Branchekeuze

Migranten die in de jaren tachtig voor het ondernemerschap kozen, kozen dit zoals gezegd vaak uit noodzaak. Uit het onderzoek Etnische ondernemers in Nederland uit 1988 van het ITS bleek dat zij zowel voor de start als ondernemer als voor hun branchekeuze ‘negatieve’ motieven noemden. Het gebrek aan een beter alternatief bleek het meest gegeven antwoord.61 Ze kwamen terecht in sectoren waar de instapeisen, zoals scholing en startkapitaal, laag waren. Na het afstrepen van de mogelijkheden bleef de horeca vaak als sector over. Tabel 1.2

58 Een voorbeeld hiervan is W.M.C. Engels, P.F.A.M. Linsen en R.H. Setzpfand, Onbekend maakt … onbenut.

Onderzoek naar de effecten van het beleid inzake het ondernemerschap van allochtonen (Utrecht 1993)

59

R.S. Gowricharn, Etnisch ondernemerschap: werkgelegenheid en economische politiek: over paupers en

kleine bazen (Rotterdam 1985) 89. 60

H. van den Tillaart, Th. J.M. Reubsaet, Etnische ondernemers in Nederland (Nijmegen 1988) 87. 61 Ibidem, 67. Herkomstland Aantal ondernemers in 1986 Italië 905 Portugal 84 Spanje 221 Voormalig Joegoslavië 338 Griekenland 448 Turkije 1895 Marokko 866 Tunesië 78 Kaapverdische eilanden 42 Nederlandse Antillen en Aruba 405 Suriname 1725 China 1332 Hongkong 1054 Totaal etnische minderheden 9393 Totaal Nederland 460.000

Tabel 1.1 absolute aantal ondernemers in Nederland 1986, Bron: ITS, 1988

31

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

laat zien in welke sectoren migrantenondernemers eind jaren tachtig werkzaam waren. Het overgrote deel, meer dan veertig procent, was werkzaam in de horeca. Daarnaast waren er veel ondernemers actief in de detailhandel. Dit waren bij uitstek sectoren waarin met weinig startkapitaal een onderneming kon worden gestart. Binnen deze sectoren waren er overigens wel verschillen tussen de verschillende migrantengroepen. Italianen, Grieken en Chinezen waren voornamelijk in het restaurantwezen te vinden, terwijl Turken en Marokkanen hoofdzakelijk koffiehuizen en cafés runden.62

Tabel 1.2 brancheverdeling onder etnische ondernemers in 1989, Bron: ITS, 1998 63

Jaar Aantal bedrijven

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Totaal

1989 16.015 1 6 1 2 13 16 41 2 2 2 7 8 100%

Met name in de horeca was er sprake van grote uitval onder migrantenondernemers. Ook hierin waren grote verschillen tussen de migrantengroepen waarneembaar. Zo hadden Turken en Marokkanen minder succes dan Italianen en Chinezen. Dit verschil werd mede bepaald doordat Turken en Marokkanen zich in de jaren tachtig enkel op het behartigen van de behoeften van hun eigen etnische groep richtten, terwijl Chinezen en Italianen zich ook openstelden voor Nederlandse consumenten. De laatste groep migrantenondernemers deden het dan ook vaak even goed als autochtone ondernemers; de Chinezen deden het zelfs beter.64 Naar aanleiding van het onderzoek in 1988 van het ITS stelde de regering in 1989 de nota Etnische ondernemers op. Hierin werden de resultaten van het onderzoek nader beschouwd en de conclusie werd getrokken dat ondanks dat het ondernemerschap onder migranten bevorderend was voor het terugdringen van hun achterstand, de etnische ondernemers in succes achterliepen op de autochtone ondernemers. De voornaamste redenen hiervoor waren het gebrek aan kwalificaties, een bescheidener startkapitaal en een achterstand in de beheersing van de Nederlandse taal.

62 J. van Gerwen en F. de Goey, Ondernemers in Nederland, 223.

63 H. van den Tillaart en E. Poutsma, Een factor van betekenis. Zelfstandig ondernemerschap van allochtonen in

Nederland (Nijmegen 1998) 55.

64 J. van Gerwen en F. de Goey, 224. Branche codes:

1 = landbouw/bosbouw 5 = groothandel 9 = financiële diensten 2 = industrie 6 = detailhandel 10 = verhuur