• No results found

De jaren negentig : exponentiele groei in ondernemen

Werkgelegenheid en economie

Waar de jaren tachtig werden gekenschetst door hoge werkloosheid, stonden de ‘gouden’ jaren negentig voor voorspoed en werkgelegenheid. Nederland had de donkere dagen van de jaren tachtig achter zich gelaten. Er was door drie achtereenvolgende kabinetten, de kabinetten Lubbers I, II en III (1982-1994), hard gewerkt aan een diepgaande restauratie van de Nederlandse economie en dit beleid toonde al snel resultaat. Centraal bij dit beleid stond de gedachte van ‘minder overheid, meer markt’, een gedachte die was gevormd naar Amerikaans en Brits voorbeeld. De nieuwe koers behelsde primair het verkleinen van het financieringstekort, het verminderen van de overheidsuitgaven, het herzien en bij de tijd brengen van de sociale zekerheid en tot slot het afwerpen van overheidstaken. Deze vormen van privatisering en deregulering zouden de marktwerking en daarmee de Nederlandse economie stimuleren.77 In 1994 ging het nieuwe kabinet onder leiding van Wim Kok nog een stap verder door de vakbonden ervan te overtuigen dat de loonstijgingen beperkt moesten worden. Op deze manier zou de sterke concurrentiepositie van het bedrijfsleven gewaarborgd blijven. Het kabinet genoot van de voordelen van de opkomende wereldeconomie en door de introductie van de deeltijdbanen bevond de werkgelegenheid zich in een stijgende lijn. Gedurende deze periode ontstond het idee van de ‘nieuwe economie’, waarbij de gedachte centraal stond dat de economie alleen nog maar verder kon groeien, de werkgelegenheid nog meer zou toenemen, de inflatie laag zou blijven en er tot slot een einde was gekomen aan de conjunctuur.78 Onder invloed van dit positivisme wakkerde de aandelenkoersen op de internationale beurzen aan en kon de Nederlandse economie zich herstellen.

Dat het herstel van de Nederlandse economie in de jaren negentig een direct en positief effect had op de werkgelegenheid lijkt evident. Toch was dit positieve effect niet eenduidig te noemen en zeker niet in alle bevolkingslagen van de maatschappij zichtbaar. Zoals in grafiek 2.1 is te zien, was de werkloosheid onder allochtonen in de jaren negentig nog steeds significant hoger dan onder autochtone Nederlanders. Zo was midden jaren negentig bijna vijftien procent van de Nederlandse allochtone beroepsbevolking werkloos, terwijl van de autochtone Nederlandse beroepsbevolking ‘slechts’ zes procent werkloos was. Dit is niet het enige opvallende gegeven. Ten aanzien van de werkloosheidcijfers in de

77 J. van Gerwen en F. de Goey, Ondernemers in Nederland. Variaties in ondernemen (Amsterdam 2008) 199. 78 Ibidem, 201.

39

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013) 0,00% 5,00% 10,00% 15,00% 20,00% 25,00% 30,00%

Werkloosheid in 1990-2000

Totaal Autochtonen Allochtonen Westerse allochtonen Niet-Westerse allochtonen

Grafiek 2.1 Werkloosheid in 1990-2000 onder autochtonen en allochtonen als percentage van de beroepsbevolking, Bron: CBS

periode 1990-2000 is er tevens een opvallend verschil waarneembaar tussen Westerse en niet-Westerse allochtonen. Onder niet-niet-Westerse allochtonen lag de werkloosheid substantieel hoger dan onder Westerse allochtonen. Zo was het werkloosheidspercentage in 1997 onder Westerse allochtonen 9,04%; bij niet-Westerse allochtonen was dit 25,83%. Waardoor werden deze grote verschillen veroorzaakt?

In een onderzoek uit 1994 naar de participatie van minderheden op de arbeidsmarkt stelde ‘integratieconnaisseur’ Justus Veenman vast dat de hoge werkloosheid onder minderheden werd veroorzaakt door een zestal factoren.79 Allereerst zorgde de conjuncturele terugval in de jaren tachtig voor een verdringing van laagopgeleiden door hoogopgeleiden. Het educatieniveau onder minderheden was sinds de jaren tachtig weliswaar toegenomen, over het

algemeen waren zij

werkzaam in laaggeschoolde beroepen. Daarbij slankten de

sectoren waarin zij

voornamelijk werkzaam waren sterk af door structurele veranderingen in de Nederlandse economie.

Niet alleen de

schommelingen in de Nederlandse economie zorgden voor beperkte werkgelegenheid voor minderheden. Ook de selectiepraktijken van werkgevers werden door Veenman als oorzaak gezien. Hoewel directe discriminatie, waarbij iemand op basis van zijn afkomst niet wordt aangenomen, niet in grote mate aanwezig was, was er wel in toenemende mate sprake van indirecte discriminatie.80 Hierbij wordt iemand met dezelfde kwalificaties in een lagere functie ingezet dan een ander en dientengevolge lager beloond. Het werkgeversgerichte beleid van de arbeidsbureaus wat sinds de jaren tachtig werd gevoerd, ging volgens Veenman ten koste van de minder kansrijke werkzoekenden. Dat minderheden tot deze categorie behoorden

79 J. Veenman, Participatie in perspectief (Houten 1994) 89. 80 Ibidem, 93-95.

40

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

was volgens de auteur het directe gevolg van het tekort aan arbeidskwalificaties, zoals onderwijs, werkervaring en beheersing van de Nederlandse taal.

Vaak waren minderheden te veel georiënteerd op hun eigen groep en te weinig op de Nederlandse samenleving, wat niet bevorderlijk was voor het vinden van een arbeidspositie. Deze door Veenman onderscheiden factoren gelden in een nog sterkere mate voor niet-Westerse allochtonen. Zij hadden in vergelijking tot niet-Westerse allochtonen een grotere achterstand in arbeidskwalificaties en deze achterstand had een directe repercussie op hun kansen op de arbeidsmarkt.

Ofschoon de werkloosheid onder allochtone Nederlanders nog steeds een stuk hoger lag dan bij hun autochtone medeburgers, was bij deze bevolkingsgroep ook een duidelijke daling van het werkloosheidspercentage te zien, waarbij de grootse daling plaatsvond tussen 1997 en 1999. Het herstel van de Nederlandse economie had dientengevolge ook een positief effect op de werkgelegenheid onder allochtonen, zij het in mindere mate. Ofschoon het vermeende tekort aan menselijk en sociaal kapitaal, wisten ook zij een inhaalslag te maken op de arbeidsmarkt. Ondanks dat de werkloosheid midden jaren negentig het hoogst was bij niet-Westerse allochtonen, bij hen verhoudingsgewijs de werkloosheid in de laatste helft van de jaren negentig het snelst afnam. De onomstotelijke achterstand was dan weliswaar kleiner geworden, het verschil tussen de verschillende bevolkingsgroepen bleef nog steeds significant.

Overheidsbeleid

De achterstand van allochtonen op hun autochtone medeburgers was in de jaren negentig onderwerp van het politieke en maatschappelijke debat. Ondanks dat de economie was hersteld werd de zoektocht naar een zondebok niet gestaakt. Het migratie- en integratiebeleid dat sinds de jaren zestig was gevoerd stond in de jaren negentig publiekelijk ter discussie. Met de publicaties en uitspraken van onder andere Frits Bolkestein (in zijn spreekbeurt over de islamitische cultuur in de Beurs van Berlage, 1990), Pim Fortuyn (Tegen de islamisering van

onze cultuur, 1996) en Pieter Lakeman (Binnen zonder te kloppen, 1999) stond de

aanwezigheid van de, voornamelijk islamitische, migranten in Nederland in een negatief daglicht.81 Zelfs Hilda Verwey-Jonker, toentertijd autoriteit op het gebied van onderzoek naar

81 L. Lucassen en J. Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie (Amsterdam 2011) 21-30;

J. Uitermark, Dynamics of power in Dutch integration politics. From accommodation to confrontation (Amsterdam 2012) 82-87.

41

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

minderheden, riep op tot een immigratiestop ter voorkoming van de islamisering van Europa en de vorming van een nieuwe allochtone onderklasse.82

Dit in de publieke opinie ontstane sentiment werd al snel door de overheid opgepakt. Sinds de Minderhedennota uit 1983 was het overheidsbeleid op het terrein van minderheden dan ook gericht op het behalen van twee duidelijk omschreven doelen. Enerzijds was het de wens van de regering om de achterstand en achterstelling van allochtonen te bestrijden en op te heffen. Daarnaast was het opportuun te streven naar een tolerante en multiculturele samenleving.83 Bij het eerste doel kwam al snel de arbeidsmarktpositie van minderheden, die als sinds de jaren tachtig slecht was, ter discussie. Deze discussie werd gedomineerd door de vraag in hoeverre deze problematiek een specifiek doelgroepenbeleid rechtvaardigde en of de oplossing gezocht moest worden bij de vraagkant of bij de aanbodkant. Bij de vraagkant zouden antidiscriminatiebeleid en werkverruimende maatregelen voor meer werkgelegenheid kunnen zorgen. Aan de aanbodkant zouden scholing en extra Nederlandse taalonderwijs uitkomst kunnen bieden. Als resultaat van deze discussie werd de Stuurgroep Tewerkstelling Allochtonen ingesteld, die met de term ‘Gelijke-Kansen-Beleid’ een nieuwe dimensie gaf aan het ‘zorg denken’ van de jaren negentig.84

Deze term stond voor de gelijke behandeling van mensen met een gelijke uitgangspositie, waardoor er voor mensen met een achterstandspositie bepaalde maatregelen getroffen moesten worden.

Met behulp van wetgeving diende de discriminatie waar Veenman eerder over schreef te worden teruggedrongen. In dit licht werd in 1994 de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) geïmplementeerd, waarin het verbod op het maken van onderscheid naar ras en nationaliteit werd gecodificeerd.85 Daarnaast trad in ditzelfde jaar de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen in werking. Deze wet verplichtte onder andere bedrijven met een minimale omvang van 35 personen, een evenredige verhouding van allochtone werknemers na te streven. Alle goede intenties ten spijt werden maar weinig doelen uit de voorgenomen plannen en akkoorden daadwerkelijk gerealiseerd. Zo behelsde het vijfjarenplan Etnische Minderheden bij de Overheid (EMO-plan) uit 1990 dat het personeelsbestand van de overheid in 1995 uit minimaal vijf procent allochtonen moest

82 M. van der Steen, Drift en Koers. De levens van Hilda Verwey-Jonker (1908-2004)( Amsterdam 2011) 410-416.

83 Minderhedennota 1993.

84 M.E. Jonkman- te Winkel, Minderheden naar de mark. Een omslag in denken? (Den Haag 1995) 16.

85 Dit verbod is gecodificeerd in de artikel 1 lid 1 juncto artikelen 1a, 5 lid 1, 6, 6a lid 1, 7 lid 1, 7a lid 1, 8a lid 1 AWGB.

42

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

bestaan. In 1993 was hier nog niet de helft van behaald.86 Ook bij de evaluatie van het ‘Akkoord Meer Werk Voor Minderheden’, dat in 1990 was ingesteld door de Stichting van de Arbeid, bleek de doelstelling niet behaald te zijn.

Ondernemen

Deze ongunstige resultaten gaven impuls aan een nieuwe, meer liberale beleidskoers die tot uitdrukking kwam in het Regeerakkoord van 1994. In plaats van het verzachten van de gevolgen van de hoge werkloosheid door middel van sociale zekerheid, werd gepleit voor een nieuwe verhouding in verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, bedrijven, burgers en sociale partners.87 De termen ‘concurrentie’ en ‘marktwerking’ werden hierbij als oplossing aangedragen. Minder overheidsbemoeienis en meer ruimte voor de ontwikkeling van burgers en bedrijven zouden zorgen voor een verdere heropleving van de Nederlandse economie. In dit verlengde riep het Regeerakkoord op tot het versterken van de ondernemerszin. Al in de jaren tachtig had minister van Financiën O. Ruding geroepen dat ondernemers in Nederland last hadden van een ‘Jan Salie-geest’. Met deze uitspraak verwees Ruding naar de eerste helft van de negentiende eeuw toen ondernemers ook een mate van futloosheid werd verweten.88 Het streven naar meer ondernemerszin sloot naadloos aan op de uitspraken van Bolkestein die een fel tegenstander was van het Rijnlands model, een economisch model dat het volgens hem aan flexibiliteit ontbrak en beperkend werkte door alle overleg- en regelgeving. Zijn doel was een samenleving te creëren waarin economisch onafhankelijke burgers zich konden ontplooien in veiligheid. Deze vrijheid en veiligheid moesten volgens Bolkestein door de overheid worden gewaarborgd en voor de rest moest de burger van alle overheidsbemoeienis verschoond blijven.

De kabinetten Lubbers, gevolgd door de kabinetten Kok, wilden het ondernemerschap en in het bijzonder de maatschappelijke waardering ervan bevorderen. Door het enerzijds verminderen van regelgeving en bureaucratie en anderzijds het aanmoedigen en ondersteunen van ‘het persoonlijke initiatief’ kon het midden- en kleinbedrijf, ‘de banenmotor van de economie’, groeien.89

Deze beleidskoers zou leiden tot een toename in het aantal ondernemingen en daarmee een verhoging van de werkgelegenheid tot gevolg hebben. Het kabinet kwam met drie concrete plannen: de operatie MDW, ‘Marktwerking, deregulering, wetgevingskwaliteit’, de verscherping van het mededingingsbeleid en de introductie van

86 Ibidem, 17.

87 Regeerakkoord 1994, 4.

88 J. van Gerwen en F. de Goey, Ondernemers in Nederland. Variaties in ondernemen, 203. 89 Regeerakkoord 1994, 3.

43

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

mededinging in de nutssectoren. Met de operatie MDW wilde het kabinet de internationale concurrentiepositie van Nederland verbeteren door het verbeteren van de markt voor goederen en diensten.90 Begin jaren negentig werd er in een grote hoeveelheid empirische onderzoeken geconcludeerd dat er een direct verband bestaat tussen de mate waarin regulering plaatsvindt en de economische groei. Dit nieuwe elan bracht al snel nieuwe wetgeving met zich mee. Met de komst van de nieuwe, vereenvoudigde Vestigingswet Bedrijven in 1996 werden de vestigingseisen voor ondernemers verlaagd. Hierdoor werd het gemakkelijker voor ondernemers om te starten. Anderzijds kwam uit de wet een zorgplicht voort die starters een basis gaf om als ondernemer te kunnen slagen. Een voorbeeld van een dergelijke basisvoorziening was de vooropleiding Algemene Ondernemersvaardigheden (AOV), waarbij een aspirant-ondernemer de basiskennis die nodig is voor het starten van een bedrijf aangeleerd kreeg. Voor etnisch ondernemers werd de vooropleiding Algemene Ondernemersvaardigheden voor Anderstaligen (AOVA) opgezet.91

90 H. Ebbers, Economische bedrijfsomgeving (Amsterdam 2005) 139-140.

91 Sociaal Economische Raad, Etnisch ondernemerschap. Advies inzake etnisch ondernemerschap (Den Haag 1998) 50-51.

44

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

Tabel 2.1 Absolute aantal ondernemers in Nederland 1992 en 1995, Bron: ITS, 1998

Ondernemerschap onder etnische minderheden

Door onder andere de gunstige wetgeving voor ondernemers nam het aantal etnische ondernemers in de jaren negentig gezwind toe. Zo was, zoals te zien is in tabel 2.1 het totaal aantal ondernemers onder minderheden in Nederland in 1992 nog 18.993, drie jaar later was dit aantal gestegen tot 22.139. Nog eens twee jaar later, in 1997, was dit aantal wederom met ongeveer 5.000

ondernemers toegenomen. De

aanwezigheid van etnische

minderheden in ondernemend

Nederland was niet meer weg te denken. Met name het aantal ondernemers van Surinaamse en Chinese afkomst was toegenomen. Opvallend is dat ondernemerschap zich in mindere mate voordeed en minder snel toenam onder etnische minderheden van westerse afkomst, zoals ondernemers van Griekse afkomst. Hierop vormden de Italianen als westerse migranten de uitzondering, die met hun ijssalons en broodjeszaken permanent deel waren gaan uitmaken van het Nederlandse straatbeeld.

Herkomstland Aantal ondernemers in 1992 Aantal ondernemers in 1995 Italië 1.183 1.277 Portugal 174 226 Spanje 344 445 Voormalig Joegoslavië 706 741 Griekenland 655 671 Turkije 5.385 5.938 Marokko 1.912 2.348 Tunesië 179 185 Kaapverdische eilanden 80 106 Nederlandse Antillen en Aruba 1.003 1.315 Suriname 4.148 5.280 China 1.852 2.242 Hongkong 1.372 1.365 Totaal Minderheden 18.993 22.139 Totaal Nederland 560.000 -

45

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

De opstart van een bedrijf

Eind jaren negentig werd er door het EIM onderzoek gedaan naar het ondernemerschap onder etnische minderheden in de detailhandel.92 De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op onderzoek naar ondernemers uit een specifieke sector waardoor

de representativiteit en bruikbaarheid van deze resultaten voor dit onderzoek in twijfel getrokken kunnen worden. Desalniettemin geven deze conclusies een beeld van etnisch ondernemerschap in de jaren negentig. Immers, een significant deel (rond de zeventien procent, zie tabel 2.4) van de ondernemers van etnische afkomst was in de jaren negentig werkzaam in de detailhandel. De focus van dit onderzoek was gericht op het

achterhalen van de beweegredenen van deze migranten om een onderneming te starten. Tot dan toe ging men uit van het idee dat ondernemers van een etnische afkomst voornamelijk uit noodzaak, als alternatief op werkloosheid, voor het ondernemerschap hadden gekozen.93 De resultaten van dit onderzoek brachten echter opvallende conclusies met zich mee. Om te achterhalen wat het opstartmotief is geweest om een onderneming te starten, werd er eerst gekeken naar de sociale achtergrond van de ondernemer. De resultaten van dit deel van het onderzoek zijn opgenomen in tabel 2.2. Duidelijk wordt dat een groot deel (37 procent) van de ondernemers zich in loondienst bevond alvorens ze de keuze maakten voor het ondernemerschap. Het opstartmotief ‘noodzaak’ zal voor hen naar alle waarschijnlijkheid niet van toepassing zijn geweest. Toch moet worden onderkend dat nog steeds een groot deel van de ondernemers, 25 procent, voorheen werkloos was geweest en mogelijk uit noodzaak voor het ondernemerschap had gekozen. Daarnaast heeft een groot deel van de ondernemers direct vanuit hun studie gekozen voor het ondernemerschap (18 procent).

Naast de achtergrond van de etnische ondernemer werd ook het opstartmotief onderzocht. De resultaten van dit deel van het onderzoek zijn opgenomen in tabel 2.3. Wederom blijkt werkloosheid niet meer de voornaamste reden te zijn voor de keuze voor het

92

EIM, Allochtoon ondernemerschap in de detailhandel. Inventarisatie en mogelijkheden tot positieverbetering (Zoetermeer 1998).

93 Ibidem, 20-21.

Sociale positie %

In loondienst 37

Werkloos 25

Schoolgaand, studerend, in dienst 18 Zelfstandig werkend in andere

zaak

16

Anders 4

Totale waarnemingen 100

Opstartmotief %

Nuttig, moeite waard, belangrijk 39 Negatieve keuze ivm werkloosheid 29 Voortzetting familiebedrijf 21 Wens eigen baas zijn, vrijheid 18 Profiteren van eigen arbeid, iets

bereiken

16

Heb verstand van branche 4 Zag de marktbehoefte 4 Overig, toevallig 8 Totale waarnemingen 100

Tabel 2.2 sociale positie ondernemer voor start van het bedrijf, Bron: Allochtoon ondernemerschap in de detailhandel, 1998

Tabel 2.3 motivatie voor het ondernemerschap, Bron: Allochtoon ondernemerschap in de detailhandel, 1998

46

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode 1980-2010 (A.V. Las, 20-08-2013)

ondernemerschap. Veertig procent van de deelnemers van het onderzoek vond het ondernemerschap nuttig, de moeite waard en belangrijk en hadden daarom de keuze gemaakt een bedrijf te starten. Een sterke innerlijke drive had hen naar het ondernemerschap getrokken. Wederom moet de kanttekening worden geplaatst dat werkloosheid in de jaren negentig nog steeds een van de hoofdredenen was voor etnische ondernemers om te kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap. Aangezien de werkloosheid onder etnische minderheden in deze periode (zie grafiek 2.1) nog steeds erg hoog was, is dit geen vreemde conclusie. Toch werd voorzichtig de trend ingezet dat steeds meer migranten uit een vorm van innerlijke drive kozen voor het ondernemerschap.94 De komst van de tweede generatie op het ondernemerstoneel is wederom duidelijk zichtbaar. Het opstartmotief ‘voortzetting familiebedrijf’ werd in meer dan twintig procent van de gevallen genoemd.

Branchekeuze

In de jaren negentig was er al sprake van grote verschillen in branchekeuze tussen de verschillende etnische groeperingen. Waar Surinamers, mede door hun gevarieerde samenstelling van zowel Hindoestanen, Creolen, Javanen en Chinezen, een relatief gevarieerde branchekeuze hadden, waren andere etnische minderheden over- of juist ondervertegenwoordigd in bepaalde branches. Zo kozen Turken en Marokkanen voornamelijk voor de horeca en de dienstverlening en was bij hen zakelijke dienstverlening ondervertegenwoordigd. Antillianen en Arubanen daarentegen richtten zich voornamelijk op de zakelijke dienstverlening.95 De grote mate van variatie binnen de branchekeuze van de etnische ondernemers die zich al sinds de jaren negentig begon voor te doen stelt de homogeniteit van het begrip ‘etnisch ondernemer’ sterk ter discussie.

De keuze voor de branches horeca en dienstverlening leken voor lange tijd onlosmakelijk verbonden met het ondernemerschap onder etnische minderheden. In een van de interviews antwoordde een ondernemer op de vraag wat zij verstond onder etnisch ondernemerschap: ‘Etnisch ondernemerschap is toch de Turkse bakker op de hoek?’. De metafoor van de Turkse bakker of de islamitische slager is ontstaan in de jaren tachtig en is blijven hangen. In eerste instantie waren de ondernemers op de verzorging van hun eigen etnische groep gericht. De kennis was aanwezig en de toelatingsdrempels tot deze branches waren laag. De ondernemers verkochten vaak een specifiek etnisch product. Tot op de dag

94 Ibidem, 20.

95 Sociaal economische Raad, Etnisch ondernemerschap. Advies inzake etnisch ondernemerschap (Den haag 1998) 32-33.

47

Etnisch ondernemerschap. Ontwikkeling van een verschijnsel en herdefiniëring van een begrip. Ondernemerschap onder etnische minderheden in Nederland in de periode